Cornelis Karel Elout
Geslacht: | Man | |
Vader: | Cornelis Hendrik Elout | |
Moeder: | Marie Madelaine Rose | |
Geboren: | 7 Aug 1870 | Utrecht |
Overleden: | 4 Dec 1947 | Wassenaar |
Beroep: | redacteur | |
Aantekeningen: | In 1876 verhuisde het gezin Elout naar Domburg, waar de vader tot burgemeester benoemd was. Na in 1889 de rijks-HBS te Middelburg te hebben afgelopen, koos Elout aanvankelijk voor een militaire carrière. Hij werd eerst toegelaten tot de voorbereidende praktische cursus der Militaire School te Haarlem, een jaar later tot de Artilleriecursus te Delft. In 1891 trad Elout als verslaggever in dienst bij het Amsterdamse Algemeen Handelsblad . Het is niet bekend wat hem tot deze stap heeft doen besluiten. Wèl had zijn schrijfvaardigheid al aandacht getrokken, want op achttienjarige leeftijd had hij een door het tijdschrift Jong Nederland uitgeloofde prijs voor het beste korte verhaal gewonnen. Tien jaar bleef Elout verslaggever. In deze functie schreef hij over velerlei zaken, zoals de toestanden in kazernes, een brug over het IJ, Frederik van Eeden en zijn kolonie Walden. Ook ging Elout op reportagereizen naar het buitenland: zo woonde hij de opening van het Kieler kanaal en de kroning van tsaar Nicolaas II bij en schreef hij een reeks artikelen over Spanje na de oorlog met de Verenigde Staten. Zijn talenkennis kwam hierbij te pas. Ook het Deens maakte hij zich eigen, zoals blijkt uit zijn deelneming aan een polemiek over Zuid-Afrika in de Deense pers en zijn vertaling uit 1903 van H. Pontoppidans roman Groote gebeurtenissen . In de jaren negentig begon Elout actief te worden in de Nederlandsche Journalisten-Kring, die voornamelijk door zijn toedoen van een gezelligheidsclub, waarin hoofdredacteuren en directeuren de toon aangaven, een organisatie werd die behartiging van de vakbelangen als haar voornaamste taak zou beschouwen. Elouts eerste publikatie verscheen in 1901. Het was een brochure in het Duits, Der Kulturkampf in Süd-Afrika. Ein Versuch zur Prüfung der Krüger'schen Kulturpolitik , waarin hij het betreurde dat Duitsland niet de leiding in Europa van Frankrijk had overgenomen en de onafhankelijkheid van de Boerenrepublieken niet als een nationaal belang beschouwde. Later zou hij vaker uiting geven aan zijn sterk gevoel voor de Nederlandse stam. Nadat de krant hem, in 1901, benoemd had tot haar Haagse correspondent, verhuisde Elout naar Den Haag, in 1911 naar Wassenaar. Aanvankelijk moest hij in die functie zowel het lokale als het parlementaire nieuws geven en tevens lezingen verslaan en toneel- en muziekrecensies schrijven. Na enige tijd mocht hij zich beperken tot de Tweede Kamer en het toneel. Allengs kregen zijn overzichten, die spoedig verschenen onder het teken van een hoefijzer, groot gezag. Met veel politici ging Elout op voet van gelijkheid, doch nooit te amicaal om. Hij bleef afstand houden, zoals hij ook, hoewel liberaal - bij de kamerverkiezingen van 1909 was hij zelfs niet-succesrijk kandidaat voor de liberale partijen in het kiesdistrict Enschede -, zijn onafhankelijkheid ten opzichte van de liberale partij(en) behield. Toen deze partijen zich in 1921 verenigden tot de Vrijheidsbond schreef Elout zelfs: 'Dit is geen liberale partij'. En aan de vooravond van de verkiezingen van 1922 gaf hij zijn lezers de raad te stemmen òf op de liberalen òf op de christelijk-historischen. De houding van de liberalen tegenover de landsverdediging had zijn ongenoegen gewekt. In een liberaal blad als het Algemeen Handelsblad was dit een ongewoon geluid, dat dan ook beroering wekte. Maar Elout, 'furieus individualist', zoals hij zichzelf karakteriseerde, kon zich langzamerhand het een en ander veroorloven. Mede omdat er in de hoofdredactie geruime tijd geen deskundigheid op het gebied van de binnenlandse politiek aanwezig was, hadden zijn kameroverzichten vaak het karakter van hoofdartikelen en bepaalden zij grotendeels de politieke kleur van de krant. Elouts bevordering tot hoofdredacteur is dan ook meermalen ter sprake geweest, maar men vond hem, in de woorden van hoofdredacteur Charles Boissevain, 'een weinig te onplooibaar' in de omgang met mensen. Ook gaf hij er zelf de voorkeur aan, de politieke leiding aan de krant vanuit Den Haag te geven, wat echter voor hoofdredactie en directie onaanvaardbaar was. Niettemin heeft Elout dit na de dood van hoofdredacteur A.G. Boissevain in 1922 korte tijd gedaan, maar ook hij zag toen in dat de politieke leiding en hoofdredactie in één plaats dienden te zijn verenigd, want er ontstonden vaak strubbelingen tussen Den Haag en Amsterdam. Die strubbelingen waren er overigens ook vóór en ná die tijd, want Elout was - zoals een andere hoofdredacteur, J. Kalff jr., hem beschreef - een man 'die, kregelig om een tegenspraak, deze al te zeer uit de hoogte beantwoordt' (Algemeen Handelsblad , 2-1-1936 (av.)). In 1929 besloot Elout het kalmer aan te doen en zijn kameroverzichten voornamelijk te beperken tot de behandeling van de begroting van Koloniën. Speciaal voor Nederlands-Indië had hij grote belangstelling opgevat. Tweemaal, in 1925 en in 1929, bereisde hij de archipel. Tijdens zijn eerste bezoek was Elout tot de conclusie gekomen 'dat wij welbewust moeten meestreven naar de emancipatie van Indië ... maar in Indisch tempo ... alleen wat het binnenlandsch bestuur aangaat' (Indisch dagboek , 228, 229). Ook stond hij toen vrij kritisch tegenover de particuliere ondernemer, 'die in de plaats van het Gouvernement thans exploitant geworden is' (ibidem , 232). Na zijn tweede reis liet hij echter een iets ander geluid horen: 'De Inlandsche intellectueelen scherpen hun intellect voorshands liever aan praten en schrijven, hetgeen voor een goed deel ... bovendien nog neerkomt op opruien' (Groote Oost , 220). 'Als wij deze groote kinderen eens niet in de war brachten door onderwijs waarvoor ze nog niet rijp zijn, hoeveel rustiger zouden wij dan besturen ... en hoeveel gelukkiger zouden zij leven' (ibidem , 227). Het is begrijpelijk dat de muiterij op het pantserschip Hr.Ms. 'De Zeven Provinciën', begin februari 1933 in Indische wateren, voor deze nationaal denkende man 'de smadelijkste gebeurtenis ... van misschien onze gansche nationale geschiedenis' was, waarvan hij alle partijen de schuld gaf (Figuren en momenten , 107). In die tijd had Elouts liberalisme zich ontwikkeld tot een weerzin tegen elk etatisme, dat hij 'in strijd met den oorsprong van ons bestaan als zelfstandig volk' achtte (geciteerd in: Visser, 400). Maar zijn liberalisme was niet dogmatisch, want 'een wanhopig zich vastklampen aan den vrijen handel' vond hij 'een Don Quichotterie' (Haagsch Maandblad 19 (1933) 3 (mrt.) 229). Elouts liberalisme was nooit optimistisch geweest - 'ik sta nu eenmaal op het "verlaten standpunt" van de individualisten van 1789 en 1848' (De Tijdspiegel (1909) III, 225) -, maar in de jaren twintig en dertig werd hij uitgesproken pessimistisch over de toekomst van de westerse cultuur, die 'zich geheel heeft toegewend naar het uiterlijke en vooral naar het materieel levensgewin' en die hij van drie kanten bedreigd zag: Amerika, Rusland en 'Oostersche religieuse begrippen', zoals theosofie en soefisme (Haagsch Maandblad 19 (1933) 3 (mart.) 235). Graag gaf Elout zich in zijn eigen krant, maar ook elders over aan wijsgerige bespiegelingen. Zo sprak hij in 1909 in een artikel over 'Staatsidealisme en staatsmystiek' als zijn oordeel uit 'dat in 't algemeen 't Verstand behoort te heerschen over het Geloof, dat het gebied van elk speculatief denken wordt begrensd door dat van het positieve weten, en dat een kan-zijn nooit mag worden gesubstitueerd voor een is ' en 'dat uit de Staatsleer zelf elk teleologisch element, in welken vorm en welke mate ook, dient te worden geweerd op straffe van verduistering der klare Rede door eenig hetzij geopenbaard hetzij bephilosofeerd Geloof' (De Tijdspiegel (1909) III, 224). En in 1915 zag hij de Eerste Wereldoorlog als 'een opstand van het principe der Kracht tegen dat van het Recht, van de Natuur tegen de Cultuur (Onze Eeuw 15 (1915) III, 469), een opstand die onvermijdelijk was na honderd jaar van 'verheerlijking van Recht en Medelijden' (ibidem , 477), een opstand die hij in alle oorlogvoerenden belichaamd zag. Met ingang van 1 januari 1936 trad Elout af als redacteur, maar hij bleef als recensent voor beeldende kunst, toneel, cabaret en ballet in Den Haag werkzaam. De oorlogsjaren waren zwaar voor hem. Toen Wassenaar op last van de Duitse bezetter werd geëvacueerd, vestigde Elout zich eerst, in 1943, in Rhenen, later in verscheidene plaatsen achtereen in de Betuwe en de Bommelerwaard, die door het oorlogsgeweld werden bezocht. Na de bevrijding keerde hij naar Wassenaar terug, waar zijn vrouw spoedig overleed. Hij overleefde haar, ook in de geest verzwakt, twee jaar. Elouts 'levendig, lenig, gespierd en boeiend' proza werd in zijn tijd geroemd, en nog zijn zijn tweedelige De heeren in Den Haag uit 1907 en 1909 en zijn Figuren en momenten uit de politiek van koningin Wilhelmina's tijd uit 1938 het lezen waard door de rake schetsen die hij van de politieke kopstukken van die tijd geeft. Maar Elouts belangstelling bepaalde zich niet tot het parlement: zelfs zijn kameroverzichten geven blijk van zijn grote belezenheid op het gebied der schone letteren, niet alleen de Nederlandse. Daarnaast was hij, behalve in de Nederlandsche Journalisten-Kring, ook actief wanneer het aankwam op verdediging van de belangen van de Nederlandse stam en de Nederlandse taal. Zo behoorde hij in 1917 tot de oprichters van het Comité Nederland - Vlaanderen, dat steun trachtte te krijgen 'voor de stamverwanten in het Zuiden, die ... naar vrijheid in hun volksontwikkeling streven', en van het Genootschap Onze Taal, waarvan hij van 1931 tot 1935 de eerste voorzitter en later erelid was. P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties en vele bijdragen in periodieken als Onze Eeuw , De Tijdspiegel , Haagsch Maandblad en De Locomotief (Batavia): samen met F. Rompel, Olive Schreiner [Mannen en vrouwen van beteekenis in onze dagen, nr. 32] (Haarlem, 1901); Dr. H.J.A.M. Schaepman aan 't woord ([S.l.] 1903); De Eerste Kamer. Kritische compilatie van enkele meeningen (Amsterdam, 1907); Het arbeidscontract in huis. Ons nieuw dienstbodenrecht voor huisvrouwen en dienstboden verduidelijkt (Amsterdam [1908]); Mr. S. van Houten [Mannen en vrouwen van beteekenis in onze dagen, nr. 42, 2] (Baarn, 1911); Onze politieke partijen (Amsterdam [1913]); Hoe wij geregeerd worden (Amsterdam, 1915); Indisch dagboek (Santpoort, 1926); Gedenkboek ter gelegenheid van het zilveren jubileum der Amsterdamsche Ballast-Maatschappij [1905-1930] (Amsterdam, 1930); 'De Groote Oost'. Reisbrieven ('s-Gravenhage, 1930); In kleuren en kleeren. Nederlandsche volksdrachten [Amsterdam, 1931]. L: J.J. de Roode, 'Uit het diensthuis van de koningin der aarde. Bij het portret van C.K. Elout', in De Amsterdammer. Weekblad voor Nederland , 5-5-1917 no 2080; D. Hans, De Nederlandsche Journalisten-Kring. Schets van zijn geschiedenis (1884-1919) ([S.l.] 1919); J. Kalff jr., in Algemeen Handelsblad , 2-1-1936 (av.); Algemeen Handelsblad , 4-12-1947 en 5-12-1947; J.J. van Bolhuis, 'Nu Elout ons ontvallen is', in De Journalist 2 (jan./febr. 1948) 4-5; W. Visser, De papieren spiegel. Honderd-vijf-en-twintig jaar Algemeen Handelsblad 1828-1953 (Amsterdam, 1953); Frank van Vree, De Nederlandse pers en Duitsland 1930-1939. Een studie over de vorming van de publieke opinie (Groningen, 1989). J.L. Heldring Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994) Laatst gewijzigd op 12-11-2013 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Helena Maria Belia Voorbeijtel | geb. 13 Nov 1876 overl. 11 Sept 1945 |
Huwelijk: | 21 MRT 1904 | Middelburg |
Gezin 2
Huwelijkspartner: | Jacomina Wilhelmina Belia Voorbeijtel | geb. 15 Sept 1868 overl. 22 Juni 1901 |
Huwelijk: | 2 MEI 1898 | Diemen |