Sebald Justinus Rutgers
Geslacht: | Man | |
Vader: | Johannes Rutgers | |
Moeder: | Cornelia Everharda Thiens Abresch | |
Geboren: | 25 Jan 1879 | Leiden |
Overleden: | 14 Juni 1961 | Amersfoort |
Aantekeningen: | Amersfoort/ Amsterdam/Rusland. (1938). Civiel ingenieur. Deelnemer congres Derde Internationale (Amsterdam en Moskou 1920). Lid Executief bureau Komintern voor West-Europa (1920). Verleent onderdak aan Poolse communiste B. Kornblitt-Brucha (1922). In juli 1922 als ingenieur naar Rusland vertrokken. Leider half autonome mijnbouwonderneming Koesbasz. Kreeg in 1924 W.M. Reuderink op bezoek. Was daar werkzaam. Kwam in november 1925 voor half jaar naar Nederland. Medewerker 'Klassenstrijd (1925). Liga tegen Imperialisme en Koloniale Onderdrukking (1927). Deelnemer (die ook later spreekt over) Brussels congres tegen onderdrukking in de koloniën (1927). Agrarisch Instituut te Moskou. Medewerker Rusland van Heden. Lijst links-extremistische personen (1939). Rutgers was genoemd naar zijn grootvader, een Hervormd predikant in Friesland. In het Rotterdamse huis van zijn vader zag hij als jongen F. Domela Nieuwenhuis. Na zijn middelbare schoolopleiding ging Sebald in 1896 naar de Polytechnische school te Delft, waar hij in 1900 de graad van civiel-ingenieur behaalde. Te Delft was het socialisme toentertijd in het studentenmilieu sterk doorgedrongen. Rutgers werkte mee aan het studentenblad In den Nevel en sloot zich in 1899 aan bij de jonge SDAP. Na zijn afstuderen trad hij in dienst van de gemeente Rotterdam, waar aan de uitbreiding van de haven werd gewerkt. Hij droeg bij aan de totstandkoming van het gebouw van de arbeiderscoöperatie Voorwaarts aldaar. Hij publiceerde over de toepassing van gewapend beton in De Ingenieur en trad in 1909 op als privaat-docent aan de Technische Hogeschool te Delft. In dat jaar scheidde Rutgers zich met de Tribunisten, wier voorman te Rotterdam W. van Ravesteyn was, van de SDAP af. In 1911 besloot hij een functie te aanvaarden als directeur van openbare werken aan de oostkust van Sumatra. Hier bleef hij tot 1915, toen hij naar Amerika vertrok, waar hij te New York vertegenwoordiger van de Nederlandsch-Indische Spoorwegmaatschappij werd. Op doorreis was hij te Chicago reeds in contact getreden met Mary Marcy, redactrice van de International Socialist Review, waaraan hij ook medewerking verleende. Te New York sloot hij zich aan bij de Liga voor Socialistische Propaganda, die in 1917 de New International uitgaf onder mede-redactie van Rutgers. Tot de medewerkers van dit orgaan behoorde ook de Japanse socialist Sen Katajama. Met Russische emigranten als A. Kollontai, N. Boecharin, J. Berzin en L. Trotski bestond tevens contact. Over zijn Amerikaanse ervaringen berichtte Rutgers aan de redacteur van het sociaal-democratische blad Het Vrije Woord, H. Sneevliet, op Java. Ook publiceerde hij Amerikaanse brieven in De Tribune in 1916/1917 en schreef hij in De Nieuwe Tijd. Nadat in Rusland de oktober-revolutie had plaatsgevonden, vertrok Rutgers in het voorjaar van 1918 uit de Verenigde Staten naar Japan, vanwaar hij met zijn echtgenote en twee Russen van juli tot oktober een moeilijke tocht van Wladiwostok naar Moskou maakte via het door de burgeroorlog geteisterde Siberië en Centraal Rusland. Na aankomst had hij een ontmoeting met V.I. Lenin, aan wie hij over zijn Amerikaanse, Japanse en Nederlandse indrukken berichtte. In maart 1919 woonde hij het eerste congres van de Communistische Internationale bij namens de Communistische Partij in Nederland (CPN) en de Amerikaanse Liga. Zijn vrouw was intussen met een opdracht naar Nederland gereisd, waartoe zij een partij Russische juwelen meebracht. Na een ernstige ziekte doorstaan te hebben vertrok ook Rutgers in oktober 1919 naar het Westen met de missie om te Amsterdam een Westeuropees Bureau van de Komintern te vestigen. Hij fungeerde zelf als secretaris van dit bureau, waartoe verder D. Wijnkoop, Van Ravesteyn, H. Roland Holst, H. Gorter en A. Pannekoek behoorden. In februari 1920 werd een internationale conferentie te Amsterdam gehouden. De gepubliceerde stellingen van het bureau over de rol van de vakverenigingen en parlementen zouden nog in hetzelfde jaar door Lenin in zijn brochure De linkse stroming scherp worden gekritiseerd. Ook Rutgers had zich niet ongevoelig voor 'linkse' standpunten betoond. Na een verblijf in Italië om gezondheidsredenen reisde hij via Wenen en Berlijn naar Moskou, waar hij in mei 1921 aankwam met een plan voor een Autonome Industriële Kolonie (AIK) van buitenlanders in Siberië. Hij vond daarvoor steun bij Amerikaanse arbeiders uit de kring van de Industrial Workers of the World, die hij eerder had leren kennen. Er werd een desbetreffend voorstel aan Lenin voorgelegd, met wie Rutgers in september 1921 weer een onderhoud had. Ook Trotski onderhield rechtstreeks persoonlijk contact met hem. Vanaf 1922 kon een begin van uitvoering met het plan worden gemaakt, toen de Sovjetstaat zich in de aanvangsperiode van de Nieuwe Economische Politiek bevond. Tot 1926 had Rutgers de leiding van de Autonome Industriële Kolonie te Kemerowo in het Koeznetsk-gebied. Hij genoot de hulp ook van Nederlandse technische experts als A. Baars, D. Schermerhorn, A. Struik en anderen. Dank zij zijn goede contacten met de hoogste regeringsorganen waartoe hij meermalen toegang had, wist hij zijn plannen door te zetten tegen bureaucratische tegenwerking van verschillende zijden in. Toen Rutgers in april 1925 in Moskou was voor besprekingen, was hij ook getuige van de behandeling in de Kominternorganen van de crisis in de Nederlandse partij. Hij vertrok daarop naar Nederland, waar hij met Wijnkoop in aanraking bleef ook na diens nederlaag. Op het eind van 1926 nam hij ontslag als leider van de AIK, zowel om gezondheidsredenen als vanwege de veranderende situatie op industrieel gebied in de SovjetUnie. Van 1927 tot 1930 verbleef hij in Wenen, waar hij werkte aan zijn boek Het boeren vraagstuk (Rotterdam 1929). Teruggekeerd in Moskou na 1930, trad hij op als adviseur voor bouwprojecten en waterwerken; in 1932 was hij weer te Wenen, vanaf 1933 werkte hij te Moskou met A. Huber aan een boek over de geschiedenis van Indonesië (Amsterdam 1937). Uiteindelijk werd hem in 1936 een pensioen voor zijn bijzondere verdiensten toegekend. In april 1938, toen de zuiveringsacties in de Sovjet-Unie een hoogtepunt bereikten (het proces tegen Boecharin en anderen had toen plaatsgevonden), moest Rutgers echter definitief vertrekken. Zijn medewerker D. Schermerhorn was reeds het slachtoffer geworden van de terreur. Hoewel Rutgers zich conformeerde aan het dominerende stalinisme, kon dit hem in wezen niet liggen. De bezettingstijd maakte hij als ondergedokene in het Noorden van Nederland door. In de CPN trad hij na 1945 weinig op de voorgrond en stond hij aanvankelijk zeer kritisch tegenover de leiding van P. de Groot. In 1947 kwam het tweede deel van zijn Indonesië-boek uit, gewijd aan de periode tussen de beide wereldoorlogen. In de Vereniging Nederland-Indonesië speelde hij een belangrijke rol. Pas in 1951 (en daarna in 1956) bracht hij een bezoek aan de Sovjet-Unie, waar zijn dochter woonde (zijn jongste zoon was er omgekomen in 1943). Hij bleef tot zijn overlijden in 1961 de CPN trouw. In tal van periodieken als Politiek en Cultuur, De Vrije Katheder, Nederland-USSR heeft hij artikelen bijgedragen in de naoorlogse periode. Hoewel Rutgers geen eigenlijk politiek leider of marxistisch theoreticus was, heeft hij in de periode 1917 tot 1927 een belangrijke rol gespeeld in Sovjet Rusland. Als ingenieur heeft hij zijn technische kennis in dienst gesteld van de jonge Sovjetstaat. Een avontuurlijk-romantische trek ontbrak bij hem niet. In de AIK-tijd was hij door hechte vriendschap verbonden met zijn Poolse geestverwante Bronka Kornblitt, die zijn naaste medewerkster was (zij overleed in een sanatorium op de Krim in 1925). Archief: Archief S.J. Rutgers in IISG (Amsterdam; vgl. Campfens, 219) en Collectie S.J. Rutgers in Instituut Marxisme-Leninisme (Moskou). Publicaties: Zie vooral Akito Yamanouchi, Akito Yamanouchi, S.J. Rutgers and a Case Study of the International History of Socialism: Association with Sen Katayama, the Bolsheviks and the American Left Wing (Kyoto, 1996) Literatuur: G.C. Trincher-Rutgers, K. Trincher, Rutgers, zijn leven en streven in Holland, Indonesië, Amerika en Rusland (Moskou 1974); A.F. Mellink, 'Een Hollands marxist geportretteerd: ir. S.J. Rutgers' in: Jaarboek arbeidersbeweging, 1976, 256-262; G. Jacobs, H. Olink, 'Het levenswerk van Sebald Rutgers' in: Vrij Nederland Bijlage, 21.3.1987; H. Olink, De vermoorde droom: drie Nederlandse idealisten in Sovjet-Rusland (Amsterdam 1993); Akito Yamanouchi, S.J. Rutgers and a Case Study of the International History of Socialism: Association with Sen Katayama, the Bolsheviks and the American Left Wing (Kyoto, 1996); J.W. Stutje, De man die de weg wees. Leven en werk van Paul de Groot 1899-1986 (Amsterdam 2000); G. Voerman, De meridiaan van Moskou. De CPN en de Communistische Internationale (1919-1930) (Amsterdam 2001). Zie het Rutgers archief bij het IISG Auteur: Albert F. Mellink Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 2 (1987), p. 130-132 Laatst gewijzigd: 10-07-2003 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Lubbartha Engelina Mees | geb. 8 Aug 1879 overl. 6 Jan 1962 |
Huwelijk: | 12 Juni 1902 | Rotterdam |