Ida Sarah Heijermans
Geslacht: | Vrouw | |
Vader: | Herman Heijermans | |
Moeder: | Matilda Moses Spiers | |
Geboren: | 9 Dec 1866 | Rotterdam |
Overleden: | 8 Apr 1943 | Amsterdam |
Religie: | Ned. Isr. | |
Beroep: | lerares, kinderpedagoge | |
Aantekeningen: | Heijermans was de vijfde in een gezin met tien kinderen, waar de eindjes met moeite aan elkaar werden geknoopt. Na haar opleiding op de middelbare meisjesschool behaalde zij door zelfstudie in één jaar de onderwijzersakte en werd vervolgens in 1884 benoemd aan de Industrieschool voor meisjes in haar geboorteplaats Rotterdam. Op deze school, waaraan zij tot haar pensionering in 1927 verbonden bleef, doceerde zij algemene ontwikkeling, Frans en opvoedkunde (voor aanstaande leraressen). Daarnaast was zij gedurende een reeks van jaren als parttime lerares verbonden aan de meisjesvakschool in Den Haag. Hoewel Heijermans een bekwaam docente was, die op de Rotterdamse Industrieschool met enthousiasme onderwijsvernieuwingen - zoals het Daltonsysteem - initieerde, had zij vooral aanleg op publicitair vlak. Evenals de door haar zo geliefde broer (de toneelschrijver Herman Heijermans) had zij vaders schrijversbloed geërfd. Tussen 1900 en de opheffing in 1922 was zij hoofdredactrice van het tijdschrift De Vrouw, waarin zij talloze artikelen publiceerde over uiteenlopende aspecten van opvoeding en onderwijs. Over dezelfde onderwerpen schreef zij in periodieken als De Gids, De Tijd, Het Kind, De Vrouw, De Proletarische Vrouw en Volksontwikkeling. Een aantal van deze artikelen werd later gebundeld en in boekvorm uitgegeven, zoals Uit de ervaring (Rotterdam 1905) en Meisjesopvoeding, Paedagogische vlugschriften voor ouders en opvoeders (serie 1 nr. 3, Baarn 1909). Daarnaast begaf zij zich op het terrein van de belletrie en de journalistiek in het algemeen. Zo schreef zij verhalen en sprookjes voor de jeugd (Prins Peter bij voorbeeld) en werkte als journaliste voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Heijermans' pedagogische opvattingen vertoonden een sterke verwantschap met de pedagogische vernieuwingsbeweging uit haar tijd, de Reformpedagogiek. Geïnspireerd werd zij vooral door M. Montessori, G. Kerschensteiner, J. Ligthart en F.W. Foerster. In haar pedagogiek stond de optimale ontplooiing van het kind centraal. Voor het bereiken hiervan kende zij in de opvoeding een grote rol toe aan de moeder. Ook was zij van mening dat de schoolopvoeding, door het aankweken van gemeenschapszin, een belangrijke bijdrage kon leveren aan een betere samenleving. Haar lidmaatschap van de SDAP dient in dit licht te worden bezien. Zij nam rond 1900 deel aan een partij-congres over de invoering van de leerplicht, maar heeft zich daarna niet meer als sociaal-democratische pedagoge gemanifesteerd. Een expliciet socialistische opvoeding wees zij van de hand. Kinderen moesten volgens haar worden opgevoed tot zedelijke mensen. Het partij-kiezen zou dan vanzelf wel komen. Zij beëindigde haar lidmaatschap in 1913, naar zij later schreef uit teleurstelling over de nationalistische houding van de Duitse socialisten. Bij haar pedagogische publikaties maakte Heijermans vaak gebruik van wat zij omschreef als de 'ervaringsopvoedkunde'. Zij ging meestal uit van haar persoonlijke ervaring en van de opvoedingspraktijk, ook als het om meer theoretische beschouwingen ging. In haar jonge jaren sympathiseerde Heijermans met het radicale feminisme dat gelijke rechten voor mannen en vrouwen voorstond. Op de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 hield zij een lezing over de positie van de vrouw bij het lager onderwijs en bepleitte het openstellen van alle vormen van beroepsonderwijs voor meisjes. Na de eeuwwisseling veranderde zij van opvatting en werd een hartstochtelijk aanhangster van de dominante, gematigde richting in het feminisme, die waardering van het vrouwelijke en het moederschap bepleitte en niet de gelijkheid, maar de gelijkwaardigheid van de seksen beklemtoonde. Vrouwen hadden een specifieke rol in de samenleving te vervullen, die vooral van pedagogische aard was. Tegenover het verkrijgen van vrouwenkiesrecht, belangrijk feministisch strijdpunt in haar tijd, nam zij, lid van de gematigde Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht, een gematigd standpunt in. Omdat zij groot belang hechtte aan de positieve invloed van 'het vrouwelijke' in de samenleving, besteedde Heijermans veel aandacht aan de meisjesopvoeding. Dit deed haar het predikaat 'paedagoge van het aankomende meisje' verwerven. De opvoeding van meisjes diende er in haar visie boven alles op gericht te zijn 'de moeder der toekomst' te vormen. Ook voor meisjes die geen moeder in de letterlijke betekenis van het woord werden, ongetrouwd en/of kinderloos bleven, was een dergelijke opvoeding de meest zinvolle. Zij konden moeder worden in overdrachtelijke zin een 'geestelijk' moederschap beleven door de samenleving te verrijken met het uitdragen van de specifiek vrouwelijke waarden, hetzij in een maatschappelijk beroep, hetzij in vrijwillige sociale arbeid. De inhoud van het meisjesonderwijs moest hierop worden toegesneden. Naast kinderverzorging, hygiëne van lichaam en huis en praktische huishoudelijke bezigheden, rekende zij daartoe ook algemeen vormende vakken, die het meisje haar 'horizon' deden verruimen. Niet de verstandelijke ontwikkeling of de vakopleiding, maar de veelzijdige vrouwelijke vorming diende centraal te staan. Dat kon vooral ook bereikt worden door zoveel mogelijk gebruik te maken van vrouwelijke docenten. Coëducatie, het samen onderwijzen van jongens en meisjes, wees zij met het oog op dit alles van de hand. Heijermans' betrokkenheid bij opvoeding maakte haar ook op andere terreinen actief. Zij was mede-oprichtster van de vereniging 'Schoonheid in opvoeding en onderwijs' en redactielid van het door deze vereniging uitgegeven blad, bestuurslid van het Nationaal Museum voor Ouders en Opvoeders en van de School tot Opleiding voor Kinderverzorging en Opvoeding. Ook verzorgde zij cursussen aan de Volksuniversiteit, onder meer over kinderlectuur en over opvoedkunde, en gaf veel lezingen over opvoeding. In de loop van haar leven was Heijermans, als kind lijdend onder gevoelens van minderwaardigheid vanwege haar joodse uiterlijk en afkomst, zich 'gelijke onder gelijken' gaan voelen, 'allen stofjes in het wereldgeheel, allen onderworpen aan dezelfde wetten, het ondoorgrondelijke Eeuwige'. Haar publikaties bevatten nauwelijks verwijzingen naar haar afkomst en er spreekt zeker geen bewuste joodse identiteit uit. Door de Duitse bezetting van Nederland werd zij opnieuw en onontkoombaar geconfronteerd met haar joods zijn. Toen zij in april 1943 onder tot nu toe onbekende omstandigheden overleed, verbleef zij in een rusthuis te Amsterdam. Heijermans heeft in haar leven een paar opvallende keuzes gemaakt. Zij sympathiseerde met het socialisme maar speelde geen prominente rol als sociaal-democratisch pedagoge, hoewel binnen de Nederlandse socialistische beweging zeker behoefte bestond aan het ontwikkelen van een expliciete pedagogische visie. Zij schaarde zich na een korte identificatie met het radicale feminisme - onder de dominante groep van gematigden in de vrouwenbeweging, die met hun stellingname in de samenleving nauwelijks weerstanden opriepen. Die voorzichtigheid, dat kiezen voor het midden, voor maatschappelijk geaccepteerde standpunten, vindt wellicht zijn oorsprong in haar verlangen zich te ontdoen van haar 'anders zijn' als joodse, in haar behoefte tot assimilatie. Archief: Collectie Ida Heijermans (H 6132) in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (Den Haag). Publicaties: Behalve de al genoemde: 'De positie der vrouw bij het onderwijs in Nederland' in: Verslag van het Onderwijscongres tijdens de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid (Amsterdam 1898) 194-226; Kinderen, scholen en wetten. Drie beschouwingen: De positie der vrouw bij het onderwijs; School en huisgezin; Na den leerplicht (Amsterdam 1899); 'Opvoeding en onderwijs der vrouw' in: C.M. Werker-Beaujon, C. Wichmann, W.H.M. Werker (red.), De Vrouw, de vrouwenbeweging en het vrouwenvraagstuk (Amsterdam 1914) 685-696; 'Paedagogische balans' in: De Vrouw, 1920, 2, 3, 9-11, 25, 26, 34-36, 56-58, 68-71, 81-83, 79-99, 139-141, 168-170; 1921, 131, 132, 141, 150, 151, 201, 202; 'Uit een groot gezin. Aan de nagedachtenis van onze ouders en van Herman' in: Het Kind, 1934, 157-259, 290-292, 321-324, 353-357, 385-388, 417-421, 434-536, 553-556, 587-589; 'Het lichtende voorbeeld van Sjoukje Troelstra' in: Het Kind, 1939, 45. Literatuur: E.J. Belinfante, 'Ida Heyermans' in: Valcoogh. Maandblad voor opvoeding en onderwijs, 1929, 3-7; J.H. Gunning Wz., 'Ida Heijermans 1866-1936' in: Paedagogische Studiën, 1936, 289-290; S. Lugten-Reys, 'Ida Heijermans 9 Dec. 1866 - 9 Dec. 1936' in: Het Kind, 1936, 721-723; D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker (Amsterdam 1950); Hermine Heijermans, Mijn vader Herman Heijermans (Amsterdam 1973); M. van Essen, 'letje Kooistra en Ida Heijermans. Kennis en kunne bij vrouwelijke pedagogen' in: Negende jaarboek voor vrouwengeschiedenis (Nijmegen 1988) 120-146; M. van Essen, 'I.S. Heijermans (1866-1943) "het allerbeste vrouwenwerk" in: M. van Essen, M. Lunenberg (red.), Vrouwelijke pedagogen in Nederland (Nijkerk 1991) 77-90; N. Bakker, Kind en karakter. Nederlandse pedagogen over opvoeding in het gezin 1845-1925 (Amsterdam 1995); M. Grever, B. Waaldijk, Feministische openbaarheid. De Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 (Amsterdam 1998). Auteur: Mineke van Essen Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 5 (1992), p. 111-114 Laatst gewijzigd: 09-11-2007 |