Henricus Nijgh
Geslacht: | Man | |
Vader: | Johannes Carolus Nijgh | |
Moeder: | Petronella Hioolen | |
Geboren: | 14 MEI 1873 | Rotterdam |
Overleden: | 9 Jan 1948 | Rotterdam |
Aantekeningen: | Henricus Nijgh stamde uit een bekend Rotterdams uitgeversgeslacht. Zijn grootvader startte in 1844 met de uitgave van de onafhankelijke, liberale Nieuwe Rotterdamsche Courant (NRC), die uitgroeide tot een gezaghebbend dagblad in de Nederlandse perswereld. Voordat Henricus in de leiding van het familiebedrijf werd opgenomen, studeerde en werkte hij enige jaren in het buitenland. Na het Gymnasium Erasmianum in Rotterdam bezocht Nijgh de Wöhlerschule, een handelsschool in Frankfurt an der Oder, en werkte hij daarna bij uitgeverijen in diezelfde stad en later ook in Berlijn. Vervolgens trad hij in Londen in dienst van het internationale persbureau Reuter's Telegram Co. Van Londen verhuisde Nijgh naar Parijs, waar hij werkte bij het advertentiebureau John F. Jones Cie. De buitenlandse werkervaring die hij aldus aan het begin van de jaren negentig opdeed, maakte de jonge Nijgh rijp voor een leidinggevende functie in het Rotterdamse familiebedrijf. Van 1894 tot 1908 was hij directielid van Nijgh & Van Ditmar's Uitgevers Maatschappij. Tot aan zijn dood bleef Nijgh commissaris van dit bedrijf. Op 26 oktober 1908 werd hij benoemd tot directeur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant NV. Henricus Nijgh toonde zich een bekwaam en doortastend persondernemer. Buiten het eigen bedrijf was hij actief voor de gehele bedrijfstak. Jarenlang was hij penningmeester van de vereniging van dagbladdirecteuren, de Nederlandsche Dagbladpers (NDP). In dit verband was Nijgh nauw betrokken bij de oprichting door de NDP van het Algemeen Nederlandsch Persbureau (ANP). Van 1934 tot 1939 was hij voorzitter van de Raad van Beheer van het ANP. De eigen onderneming maakte een flinke groei door. Zo kocht Nijgh in 1922 de Haagse Nieuwe Courant en wist hij in 1924 een meerderheidsbelang te krijgen in het liberale dagblad Het Vaderland . Ook plaatselijke kranten als het Dagblad van Rotterdam , de Dordrechtsche Courant , Dagblad van Gouda en Het Maandagochtendblad kwamen onder de paraplu van het Nijgh-concern. Zelfs in de crisisjaren stond het bedrijf er financieel gunstig voor. De drukkerij werd uitgebreid en er kwamen nieuwe drukpersen. De NRC bleef ondertussen haar vooraanstaande positie in de Nederlandse pers behouden. Ruim 32 jaar heeft Nijgh 'met krachtige hand ... de directeursstaf gehanteerd, begrip tonend voor alles wat de positie van de courant kon versterken', zo schreef de NRC in een in memoriam op 10 januari 1948. Hoewel bij de krant commerciële en redactionele leiding gescheiden waren, stond de NRC in die periode bekend als 'de krant van Nijgh'. Dat Nijgh zich inderdaad met de redactionele lijn bemoeide, bleek toen de NRC in het midden jaren van de jaren dertig onder Duitse druk kwam te staan. Na de Machtübernahme in Berlijn was de jonge nazi-staat erop gebrand kritische geluiden over het nationaal-socialisme in de buitenlandse pers - vooral in de neutrale staten - te signaleren en verder tot zwijgen te brengen. Diplomatieke stappen bij de betrokken regeringen en directe pressie op bepaalde buitenlandse persorganen waren de gebruikte middelen. Wegens de geregelde kritiek op het nazi-regime werd in 1935 ook de NRC door een boycot van Duitse toeristische advertenties getroffen. De Duitsers hadden het vooral gemunt op de commentaren van de internationaal befaamde, joodse journalist Marcus van Blankenstein. In het bekende buitenlandoverzicht 'De Toestand' stelde deze consequent de uitwassen van het nationaal-socialisme aan de kaak. Maar niet alleen van Duitse zijde kwam kritiek. Ook vanuit het Rotterdamse bedrijfsleven werd verzocht om een mildere toon in de berichtgeving over Duitsland, ten einde de havenbelangen op termijn niet te zeer te schaden. In zijn contacten met Duitse diplomaten en instanties deed Nijgh er alles aan om de liberale traditie van de NRC te verdedigen, maar ook trachtte hij de gemiste advertenties terug te winnen. Hij beloofde de Duitsers de redactie te zullen beteugelen. De affaire mondde uit in het vertrek van Van Blankenstein in november 1936, hoewel de directe aanleiding een competentiegeschil tussen Van Blankenstein en de hoofdredacteur, P.C. Swart, was. De Duitse bezetting zou een zware periode voor de NRC worden. Aan de vooravond van de inval was Nijgh op eigen verzoek met ingang van 1 januari 1941 eervol ontslag verleend als directeur. Hij werd opgevolgd door zijn schoonzoon, H. de Bloeme. Nijgh werd commissaris en bleef nauw betrokken bij het door de bezettingsjaren loodsen van de onderneming. Toenemende Duitse druk zorgde ervoor dat ook de NRC steeds meer concessies moest doen. Strakke richtlijnen van bezetter en handlangers, onder andere via het ANP-net, schreven voor in welke zin over bepaalde onderwerpen geschreven moest worden. Vaak moesten stukken en advertenties verplicht geplaatst worden. De uitgaven van het Nijgh-concern bleven tot het einde van de bezetting verschijnen, al waren er duidelijk nuances in de meegaandheid tussen de verschillende bladen van de onderneming. In de NRC bijvoorbeeld konden nog tot het einde van de bezettingstijd de internationale politieke overzichten in de rubriek van A.J.P. Tammes en de reportages uit Berlijn van A.F.M. Benz worden geplaatst, die, door de informatie die zij bevatten, de krant een groeiende lezerskring bezorgden. Na de bevrijding volgde in het kader van de Bijzondere Rechtspleging en Zuivering de beoordeling van gedrag en houding van persmensen in de bezettingstijd. De Commissie voor de Perszuivering kon personen voor bepaalde tijd een verbod tot uitoefening van het beroep opleggen. Eigenaren en directies werden medeverantwoordelijk geacht voor de redactionele inhoud van de bladen. Als commissaris van Nijgh & Van Ditmar en van de NRC NV werd Henricus Nijgh in oktober 1946 ontzet van het recht werkzaam te zijn in het perswezen tot mei 1949. Overigens werden de meeste aan persondernemers opgelegde veroordelingen vanaf 1947 door een beroepsinstantie opgeheven. Nijgh zou dit niet meer meemaken; hij overleed in januari 1948. De herverschijning van de NRC in juli 1945 was inmiddels alleen toegestaan onder een andere naam en met een nieuwe directie en commissarissen. De krant verscheen enige tijd onder de kop Nationale Rotterdamsche Courant . De moeizame oorlogsperiode, de zuiveringsuitspraak en het vertrek bij 'zijn krant' moeten Nijgh in zijn levensavond bitter hebben gestemd. In Rotterdam was Nijgh actief in het cultureel-maatschappelijk leven, onder meer als bestuurslid van de Rotterdamsche Ambachtsschool en het Algemeen Verbond van Vereenigingen voor Veilig Verkeer. Bij verschillende bedrijven had hij commissariaten. Nijgh was een groot kunstliefhebber. Hij verzamelde schilderijen en was voorzitter van de plaatselijke afdeling van het Nederlandsch Kunstverbond. L: 'Roosevelt bij den heer H. Nijgh', in Nieuwe Rotterdamsche Courant , 29-10-1933; H.G. Cannegieter, 'H. Nijgh', in Morks-Magazijn 37 (1935) 225-234; [red.], in Nieuwe Rotterdamse Courant , 10-1-1948; H. Wanting, in Bekende Rotterdammers door hun stadgenoten beschreven... (Rotterdam, 1951) 41-43; [F. den Houter e.a.,] Kijk in een jarige krant. NRC 125 (Rotterdam, 1969); M. Rooij, 'Hoe de NRC onder Huijts de jaren 1940-1945 doorkwam', in NRC Handelsblad , 14-5-1980; J. Brauer en J. Driever, Perszuivering. De Nederlandse pers 1944-1951 (Weesp, 1984) 52-55; H.J. Scheffer, De dagbladonderneming. Historische verkenningen (Amsterdam [etc.], 1986); P. Stoop, Niederländische Presse unter Druck. Deutsche auswärtige Pressepolitik und die Niederlande 1933-1940 (München [etc.], 1987); R. Vos, Niet voor publicatie. De legale pers tijdens de Duitse bezetting (Amsterdam, 1988). I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1089. J.L.M. Brauer Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L). Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994) Laatst gewijzigd op 12-11-2013 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Hilda Moore | |
Huwelijk: | 1 MEI 1897 |