Klaas Schilder
Geslacht: | Man | |
Vader: | Johannes Schilder | |
Moeder: | Grietje Leijdekker | |
Geboren: | 19 Dec 1890 | Kampen |
Overleden: | 23 MRT 1952 | Kampen |
Beroep: | hoogleraar | |
Aantekeningen: | S C H I L D E R , K L A A S , * K a m p e n 19 dec. 1890, t Kampen 23 mrt 1952, 7 n van Johan- nes Schilder, sigarenmaker, en Grietje Leij- dekker. Stud. theol. K a m p e n 1909: dr. philos. Erlangen 1933. Geref. pred. A m b t - V o l l e n h o v e 1914, Vlaardingen 1916. G o r i n c h e m 1919. Delft 1922,Oegstgeest 1925, Rotterdam-Delfs- haven 1928-1933. H o o g l . T h e o l . Hogeschool der Geref. K e r k e n te K a m p e n (dogmatiek, ethiek, encyclopaedie, geschiedenis der wijsbe- geerte, chr. religie) 1933. In 1944 door de gene- rale synode der Geref. K e r k e n als h o o g l . afgezet, was hij sindsdien verbonden aan de T h e o l . Hogeschool der Geref. K e r k e n (vrij- gemaakt) te K a m p e n . H i j huwde op 18 j u n i 1914 te Haarlemmerliede met A n n a Johanna Walter (1881-1977). N a de vroege dood van zijn vader (1896) bleef zijn moeder in bijzonder moeilijke o m - standigheden achter. Z i j ging met haar kinde- ren van de herv. kerk waartoe het gezin behoorde S. was 1 mrt. 1891 in de herv. gemeente van K a m p e n gedoopt , over tot de geref. en spande zich tot het uiterste i n , hun een goede opvoeding te geven. N a korte tijd loopjongen in een manufacturenzaak te zijn geweest, stelden vrienden zijn moeder in staat S. naar het Geref. G y m n a s i u m te K a m p e n te zenden. Pas in de vierde klas ontpopte de wat dromerige jongen zich tot een geniale leerling. Tijdens zijn studietijd maakte S. een geloofs- crisis d o o r . hij vond toen steun bij de h o o g l . M . N o o r d t z i j . V a n hem en diens z o o n , toen lector te K a m p e n , zowel als van L . L i n d e b o o m erfde S. zijn verknochtheid aan de afscheidings- traditie. S. hield ook H o n i g , die in zijn dogma- tisch onderwijs K u y p e r en Bavinck poogde te verenigen, zijn leven lang in eer. Terwijl S. reeds als student in de almanak- ken van het studentencorps F . Q . I . zijn literair- journalistiek vermogen had getoond, k w a m hij als pred. vanaf 1920 in de publiciteit. In zijn vroegste geschriften gaf hij al blijk van gron- dige kennis zowel van literaire auteurs zoals Gezelle, Dante en Goethe, als van theologen, m.n. K i e r k e g a a r d , K a r l H e i m en R u d o l f O t t o . S. beschikte over een virtuose taalbeheersing, die vooral in zijn medewerking aan het in 1920 opgerichte weekblad De Reformatie aan het licht trad. Het orgaan beoogde vernieu- wing in de Geref. Kerken in de lijn van Bavinck en vertegenwoordigde de middengroepering van die tijd. S. was van het begin af medewer- ker en vanaf de 5e jaargang tot het eind van zijn leven redacteur van dit blad. Het heeft in zijn leven een belangrijke plaats ingenomen. In snel terrpo publiceerde S. in de jaren '20 een reeks boeken (deels bundelingen van tijd- schriftartikelen), waarin hij zich deed kennen als een origineel theoloog, die diep op de vra- gen van de tijd inging, zoals: Wat is de hel? (Vlaardingen 1919); Kerktaal en leven (Amst. 1923), een pleidooi voor vernieuwing van kanseltaal en -stijl: Licht in den rook (Delft 1923), meditatief werk op hoog literair n i - veau; De Openbaring van Johannes en het sociale leven (Delft 1924), bespreking onder eschatologisch perspectief van de door marxis- me en evolutionisme aan de orde gestelde vraagstukken; Bij dichters en schriftgeleer- den (Amst. 1927), meer literair werk; Tus- schen ,,ja" en ..neen" ( K a m p e n 1929), waarin S. kritisch inging op de dialectische theologie. S. was de eerste geref. theoloog, die na Ba- vinck in diepgaand denkcontact trad met de Duitse theologie. In zijn scherpe positiebepa- ling deed hij meer aan K u y p e r denken dan aan Bavinck. In zijn taalexpressie was hij moder- ner dan K u y p e r en dichterlijker dan Bavinck. niet helderder. A l s slagvaardig polemist te- genover Geelkerken en het Hersteld Verband deed hij zich kennen in de brochure Een hoorn- stoot tegen Assen? (Kampen 1928). U i t zijn polemiek tegen de chr. geref. kritiek op de Geref. Kerken resulteerde Gereformeerd fa- rizeïsme? (Delft 1925). Het hoogtepunt van deze eerste periode was het 3-delige werk Christus in zijn lijden (Kampen 1930). waarvan W . J . K o o i m a n schreef: D e aanpak vaak eigenzinnig, de dog- matiek er dik bovenop", maar o o k : V e r g e - zichten van een ziener, hymnen van een dichter en gebeden van een mysticus". Met zijn dissertatie Zur Begriffsgeschichte des ..Paradoxon" mit hesonderer Berücksich- tigung Calvins und des nach-Kierkegaardschen Paradoxon ( K a m p e n 1933) zette de tweede periode van S.s publiek optreden in (1933-1944). Studieverlof had S. in staat gesteld van 1930 tot 1932 te Erlangen te studeren, vooral bij E . Herrigel, kenner van het boeddhisme dat S. al vroeg interesseerde. S. bestreed in zijn proefschrift zowel bij Kierkegaard als bij de dialectische theologen het gebruik van de paradox als karakterisering voor het spre- ken G o d s tot de mens, dat hij zelf liever wil- de omschrijven door de accomodatiegedachte te gebruiken, zoals hij die vond bij C a l v i j n . G o d spreekt tot de mens niet adequaat, wel betrouwbaar. E r is geen paradoxale verhouding tussen G o d s transcendentie en zijn immanen- tie. G o d openbaart zich in de Heilige Schrift pro mensura hominis. G o d doorbreekt in zijn spreken tot ons niet onze denkwetten, wel onze denkzonden. Deze grondovertuiging vindt men in al S.s werken terug. T e K a m p e n , waar S. benoemd was met al- gemene stemmen (er was geen tweetal opge- steld), inaugureerde S. met een rede over ..Barthiaansche existentie-filosofie contra ge- reformeerde geloofsgehoor-theologie". Veel van deze (niet uitgegeven) oratie is terug te vinden in het notenmateriaal bij zijn academi- sche rede ter herdenking van de afscheiding, getiteld De dogmatische beteekenis der ..af- scheiding" ook voor onzen tijd ( K a m p e n 1934; ook over de radio uitgezonden). S. zocht deze dogmatische betekenis in de handhaving van de presentia salutis (de wedergeboorte van de gevallen zondaar door de Heilige Geest) tegenover de liberale theologie van die tijd. H i j gaf zijn rede actualiteit door hetzelfde te poneren tegenover de dialectische theologie. In zijn ..Ons aller moeder" anno Domini 1935 (een bundel artikelen uit De Reformatie) ont- wikkelde hij n.a.v. de afscheidingsherdenking in een debat met leidinggevende confessionele theologen in de Herv. K e r k zijn voor die tijd geheel nieuwe gedachten over het dynamisch karakter van Christus' kerkvergaderend werk. Het was een hartstochtelijk bewogen oproep, zowel naar de geref. als de herv. kant, zich niet te binden aan het voorhanden kerkinsti- tuut. In Wat is de hemel? (Kampen 1935) poog- de hij de locus de extremis te vernieuwen en uit te bouwen in confrontatie met oudere (Tho- mas) en nieuwere theologen (Althaus. Barth, T i l l i c h ) . O p de achtergrond stond reeds het komende debat over de z.g. ontmythologise- ring van het spreken van het N . T . over hemel en hel. Verrassend zijn S.s gedachten over de geschiedenis van de hemel, de vervulde sab- bath, de schok'*-gedachte, het h e r k e n n e n " S. pleitte voor het serieus nemen van de ge- schiedenis als werk G o d s . Opmerkelijk was het in deze periode met Noordmans gevoerde debat in De Reforma- tie over de algemene genade. Noordmans meende, dat S. Kuypers gemene-gratie-leer in extremis aanhing en motiveerde dit op uit- nodiging van S. in diens weekblad. S. weer- legde N o o r d m a n s ' kritiek in niet minder dan 17 artikelen (jan.-juni 1936). In 1934 ontstond een conflict met zijn me- deredacteuren van De Reformatie, J . W a - terink en C . Tazelaar. De uitgever, Oosterbaan en le C o i n t r e te G o e s , koos de kant van S.; zodoende was hij sindsdien enig redacteur van het blad. S.s bezwaar voorai tegen Waterink was, dat deze in de pers publikaties uit de kring van de wijsbegeerte der wetsidee bestreed, maar tegelijk meedeed aan z.g. calvinistencon- gressen met leden van de Geref. K e r k e n in H . V . en dialectische theologen. Dit conflict valt ongeveer samen met het be- gin van de moeilijkheden in de Geref. Kerken in de jaren '30. In 1936 stelde n l . de generale synode een deputaatschap i n , dat als taak kreeg g a n g b a r e meningen" te toetsen. S., die zelf zitting had in het deputaatschap, maar la- ter uittrad, koos scherp positie tegen hen, die het oplaaiende debat over tal van onderwerpen (algemene genade, pluriformiteit der kerk, ver- bond der genade, twee naturen van Christus, substantialiteit van de ziel) door een kerkelijk veroordelende uitspraak wilden beslechten. S. gaf van week tot week in de pers aan het de- bat straffe leiding en spaarde zijn opponenten niet. Tegelijk voerde hij een hevige strijd tegen de infiltratie van het geref. leven door bewegingen als de N . S . B , en de C . D . U . De neerslag daar- van is te vinden in Geen duimbreed ( K a m p e n 1936). S. kreeg in de kerkelijke veroordeling van de beginselen van deze bewegingen de sy- node van Amsterdam (1936) mee. N a de Duit- se inval keurde S. te grote toegeeflijkheid aan de bezettende macht af en zette hij de geeste- lijke strijd tegen het nationaal-socialisme on- vervaard voort in zijn eigen orgaan: de artikelen zijn gebundeld in Bezet bezit (1945). Het was de eerste principiële verzetsliteratuur. O p 22 aug. 1940 arresteerden de Duitsers S., op 6 dec. werd hij uit de Arnhemse gevangenis ontslagen. J e d e schriftstellerische oder jour- nalistische T ä t i g k e i t " werd hem voor de rest van de oorlog verboden. S. dook van 1942- 1944 onder. Ondertussen spitsten zich in de oorlogstijd de tegenstellingen in de Geref. K e r k e n toe. Reeds vanaf het begin der jaren '30 voltrok zich rond de persoon en arbeid van S. een scheiding der geesten. Ondanks het feit, dat in de vooroorlogse crisistijd vele candidaten geen emplooi konden vinden, nam het aantal studenten in K a m p e n toe. Z i j voelden zich ver- bonden aan S., die in deze tijd meehielp de hogeschool tot bloei te brengen en v o o r haar belangen (een zesde leerstoel, een hospitium, het promotierecht) ijverde. O o k onder het geref. kerkpubliek voelden velen zich d o o r S.s arbeid aangesproken. In 1942 bond de synode van Sneek-Utrecht candidaten tot de heilige dienst aan de uit- spraak, dat h e t zaad des verbonds krach- tens de belofte G o d s is te houden v o o r weder- geboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel o f leer het tegendeel blijkt". S. die om verschillende redenen had ge- weigerd aan de kerkelijke behandeling van deze zaak verder mee te werken, stelde in dec. 1942 de kerken er van in kennis dat hij zich niet kon houden aan deze uitspraak. Zijn be- zwaren richtten zich vooral tegen het perfec- tum w e d e r g e b o r e n " . H i j achtte de uitspraak innerlijk tegenstrijdig en deels onjuist. Het conflict met de synode leidde tot zijn schorsing (23 mrt. 1943) en afzetting als hoogl. (3 aua. 1944). S. heeft de wettigheid van deze vonnissen o n - der beroep op art. 31 van de Kerkenorde nim- mer erkend. O p 11 aug. 1944 trad hij v o o r het eerst weer publiek op in een na zijn afzetting samengeroepen vergadering in de Lutherse kerk te 's-Gravenhage, waar hij de mede door hem opgestelde a c t e van vrijmaking en weder- kering" voorlas. Hier werd de stoot gegeven tot de formering van de vrijgemaakte kerken. O n - geveer 90.000 gereformeerden volgden S. in de vrijmaking. In de laatste periode van zijn leven (1944- 1952) zette S. zijn ongebroken werkkracht in tot consolidering van de vrijgemaakte Geref. K e r k e n . H i j bleef de vonnissen van 1944 krach- tig bestrijden en bleef pleiten v o o r het her- roepen van de leeruitspraken van 1942. H i j achtte de drie formulieren van enigheid ge- noegzaam als conf. fundament v o o r de kerk. Zijn bestrijding van de synodale doop- en ver- bondsleer vatte hij samen in Loze kalk (1946). Naast enkele kleinere geschriften, waarvan Christus en cultuur (1947) een uitwerking gaf van zijn visie op chr. cultuur en gemene gratie- kwesties, publiceerde hij in deze jaren zijn gro- te Kommenlaar op de Heidelbergse Catechis mus. Het werk verscheen in vier delen van 1947 tot 1952 en bespreekt de Zondagen I tot X . D o o r zijn overlijden in 1952 bleef het een torso. Het is belangrijk vanwege zijn beschouwingen over de natuurlijke godsken- nis en het beeld G o d s (dl. I): de handhaving van de klassieke verzoeningsleer en zijn kri- tiek op de opvatting van het geloof als pis- tische functie bij de wijsbegeerte der wetsidee (dl. II); de kritiek op Barths scheppingsleer en op de aanvaarding van de dood als pendant op het leven door Jaspersen Heidegger (dl. III): de kritiek op Kuypers gemene-gratie-conceptie met eigen beschouwingen over dit thema (dl. IV). Het werk heeft historische betekenis door publikatie van rapporten welke S. samen met prof. Vollenhoven op de synode van Sneek- Utrecht uitbracht over de algemene genade, de onsterflijkheid van de ziel en de kwestie van de onpersoonlijke natuur van Christus. Deze rapporten geven een goed overzicht van de stand van de toenmalige discussies. In het algemeen kan worden gezegd dat S.s dogmatische belangstelling zich in deze laatste periode verplaatste van de nieuwere theologie naar de strijd van de reformatorische en na- reformatorische theologie tegen de remon- stranten en de r.-k. neo-scholastici. Daarbij maakte hij zelf gebruik van scholastieke dis- tincties, maar wist deze tegelijk vloeiend en open te houden. Het ging hem om de beveiliging van de leer van de vrije genade tegenover hu- maniserende tendenzen. De stijl van zijn werk in de latere jaren is minder dichterlijk en strak- ker dan in de vorige perioden. S. was een complexe persoonlijkheid. Vrien- den en medestanders droegen hem diepe vere- ring en liefde toe, doch tussen hem en zijn tegenstanders werd op den duur vrijwel alle persoonlijk contact verbroken. Z e l f was S. absoluut in sympathie en antipathie. H i j was bijzonder gesteld op erkenning van zijn gaven. D o o r zijn moeilijke jeugdperiode Boerkoel heeft erop gewezen had hij een zekere som- berheid, die ook samenhing met het levensge- voel (O. Spengler) van de jaren na de eerste wereldoorlog, waardoor hij nauwelijks humor kende. H i j was een man, die zich restloos aan zijn taak gaf en daarbij persoonlijk risico niet telde. Z e l f in zekere mate achterdochtig, had hij een scherpe kijk op intrigues en kuiperijen. Zijn artisticiteit bleek o.m. uit zijn liefde voor schilderijen en muziek. H i j bespeelde kerk- orgels, waarbij hij zijn eigen leermeester was. S. was in zijn optreden een zoon van de in 1892 tot stand gekomen Geref. K e r k e n . Mede door zijn Kierkegaardstudie had hij een radi- cale aanpak van de problemen, die zich na het wegvallen van K u y p e r e n Bavinck voorde- den. A l s een wervelwind is hij door de Geref. Kerken gegaan en verwierf hij zich zonder enige sociale achtergrond al spoedig een leiden- de plaats naast mannen als H . H . K u y p e r , met wie hij verschillende malen publiek de degen kruiste, en J . Ridderbos. Zijn kracht lag in de polemiek in de pers, waarin hij compromissen schuwde en tegenstanders lange tijd achter- volgde, soms vervallend in trivialiteiten. In zijn laatste levensjaren kwam in verband met opkomende onenigheden in de vrijgemaakte kerken een samenbindende, irenische trek in zijn karakter naar voren, die velen verbaasde. Sommigen verweten hem daarom, mede van- wege zijn gewijzigde houding tegenover de Verklaring van 1905 en de chr. gereformeer- den, een zeker opportunisme. Feit is. dat hij herhaaldelijk in een nieuwe situatie zijn stand- punt opnieuw heeft bepaald. In zijn theologie bracht S. enerzijds Kuypers erfenis in kritische bespreking; anderzijds nam hij het tegenover de dialectische theologie op voor de betrouwbaarheid en de perspicuitas van de Heilige Schrift, de presentia salutis en de noodzaak van chr. organisaties. Met K o h l - brugge en Hoedemaker voelde hij geen affini- teit. M e n kan niet van een eigen theol. systeem van S. spreken. T o c h zijn er in zijn werk be- paalde dominerende gedachten aan te wijzen: 1. S.s kritiek op Kuypers conceptie van de gemene gratie was, dat daardoor de genade als genade aangetast werd, de erkenning van de radicale verdorvenheid van de mens na de val verzwakt, de prediking van G o d s toorn tekort gedaan, het chr. leven met secularisatie be- dreigd en een t w e e - t e r r e i n e n - l e e r " ingevoerd. S. vroeg aandacht voor het cultuurmandaat van de mens en voor de centrale plaats van Christus ook in de verlossing van de cultuur. 2. Tegenover Kuypers pluriformiteitsleer wilde hij wel van pluriformiteit binnen de ware kerk spreken (pluraliteit), maar de gedeeldheid van de kerk niet als normaal aanvaarden. Christus' kerkvergaderend werk (Ned. G e - loofsbelijdenis, art. 27-29, Heidelbergse Cate- chismus, zondag 21) is niet te binden aan het voorhanden instituut, maar vraagt toetsing van het instituut aan de in art. 29 genoemde ken- merken. 3. S. legde een krachtig accent op de leer van het verbond. D a a r d o o r was hij in staat de eigen zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van de mens als mens tegenover G o d te hand- haven. De genade frustreert de mens in zijn menszijn niet. Het gaf hem ook de mogelijk- heid de betrouwbaarheid van G o d s beloften en de integriteit van het sacrament tegenover subjectivistische tendenties te onderstrepen. 4. Tenslotte heeft S. grote invloed geoefend op de prediking in de Geref. K e r k e n . H i j leg- de krachtige nadruk op de heilshistorie en wilde o.t.ische stoffen behandeld zien vanuit de vervulling in Christus. S. beschikte over een verbluffend associatief vermogen en was daardoor in staat wijde heilshistorische per- spectieven te openen in o.- en n.t.ische stoffen. Hij kritiseerde het e x e m p l a r i s c h " behandelen van bijbelse personen, zag ze veeleer opgeno- men in de geschiedenis van het heii van belofte tot vervulling. Onder zijn invloed ontstond in de dertiger jaren een school van krachtige pre- dikers, die zich aan zijn heilshistorische opzet oriënteerden en tot in de terminologie zijn in- vloed ondergingen. S. preekte zelf graag en veel en boeide door zijn inhoud, woordkeus en taal tot het laatste toe grote scharen hoorders. G c s c h r . : Zie J . van der Hoeven, Bibliographie K. S. In: Almanak van hel Corpus studiosorum in Academia Campensi ..Fides quadrat iniellectum" 1953. Kampen (z.j.). 122-167. Voorts: Om woord en kerk. Preeken. lezingen, studiën en kerk- bode-artikelen, verz. door C . Veenhof, 4 dln.. Goes 1948- 1953. Verzamelde werken, o.r.v. L . Doekes, P. A . C . Schilder. C . Veenhof en W. G . de Vries: Preken. 3 dln.. Goes 1953-1956; Schrifioverdenkingen. 3 dln., Goes 19 53-1956: De kerk. 2 dln., Goes 1961-1964. H ss.: Briefwisseling S.-C. Veenhof, ten huize van prof. C . Veenhof te Kampen. Correspondentie tussen S. en S. Greijdanus gepubliceerd in twee artikelen in De Refor- matie: Vrienden in de vrijmaking. S Greijdanus in corres- pondentie met K. S.. 9 aug. 1969: en: Persoons-portret en werk-tekening van S. Greijdanus. 1 mei 1971. Colle- gedictaten van S. in de Bibliotheek Theol. Hogeschool, Broederweg 15. Kampen. Invent Geref. syn. archieven. nr. 539. 578 (briefwisseling). L i t.: Bijlagen. Bevattende eenige nadere gegevens be- treffende begin en eind van de onderduikperiode van K. S Alsmede een correspondentie met H H Kuyper Bij: Handboek ten dienste van de Geref. Kerken in Neder- land Goes 1952 [met foto's]. P. Deddens. K. S. Piae memo- riae. In: Handboek Geref. Kerken 1952. Goes 1952. G . Puchingcr, In memoriam K. S. gereformeerd confes- sor. Goes 1952. P. Deddens, S. als vriend. In Almanak ..Fides quadrat iniellectum" 1953. Kampen (z.j.), 62-72. J. Kamphuis. Critische sympathie. Over den dogmati- schen arbeid van K. S. In: a.w.. 73-108. A . C . de Jong, The well-meant Gospel offer. The views of H. Hoek- sema en K.S.. Kampen 1954. R. H . Bremmer en J P van der Stoel, Heroriëntering noodzakelijk. Amst. 1959, 17-35. J . Stellingwerff. Fundamentele vragen. In: Opbouw. II (1958). nr. 3-nr. 19. J . D . Boerkoel. een serie artikelen over losse onderwerpen betreffende K . S. vooral aangaande diens jeugd, in: De Bazuin. CIII (1960). nr. 19-CIV (1961), nr. 26. J . Stellingwerff, Kritiek op K.S. als filosoferend dogmaticus. In: Philosophia Re- formata. X X V I I (1962). 106-125. - Rudolf van Recsl. Op- dat zij allen één zijn. Prof. dr K. S. in zijn strijd om Woord en Kerk. 2 dln.. Goes 1962-1963. - J . J . Buskes. Mensen die je niet vergeet. Apeldoorn 1969 . 40-48. J. G . van Minnen. Een dichter-schriftgeleerde lussen he- mel en hel. In: Voorlopig. II (1970). 280-284. G . Puchinger. Een theologie in discussie. Over K. S. profeet- dichter-polemisl. Kampen 1970. R. H . Bremmer. Verbroken stilte rondom K. S. In: Trouw. 22 aug. 1970. G . C . Berkouwer. Een halve eeuw theologie. Kampen 1974. W. G . de Vries. Calvinisten op de tweesprong. Gron. 1974. reg. in v. Dez.. K.S. als gevangene en onder- duiken i. G r o n . 1977. R. H . B R E M M E R Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme --- Op de algemene begraafplaats van Kampen, gelegen aan de Rondeweg te IJsselmuiden, treffen we, temidden van de graven van veel theologen en burgerlijke autoriteiten, het graf aan van Dr. K. Schilder. Wie hem noemt, noemt ook de gereformeerde kerken vrijgemaakt. Schilder1Schilder, geboren in Kampen in een hervormd gezin, verloor op zesjarige leeftijd zijn vader, sigarenmaker van beroep. Moeder Schilder ging met haar gezin over naar de gereformeerde kerk. Na het doorlopen van het Gereformeerd Gymnasium te Kampen volgde de studie aan de Theologische Hogeschool, waarna Schilder predikant werd, achtereenvolgens te Ambt-Vollenhove, Vlaardingen, Gorinchem, Delft, Oegstgeest en Rotterdam-Delfshaven. Tijdens studieverlof studeerde hij van 1930-1932 te Erlangen en promoveerde hij in 1933. Van 1933- 1944 was hij hoogleraar aan de Theologische Hogeschool der Geref. Kerken te Kampen. Afgezet door de generale synode der Geref. Kerken zette hij zijn hoogleraarschap voort aan de Theologische Hogeschool der Geref. Kerken (vrijgemaakt), eveneens in Kampen. Een briljant student met een grondige kennis van auteurs als Goethe, Dante, Vondel, de Tachtigers en Gezelle en van theologen als Kierkegaard en Rudolf Otto. Vele publicaties van zijn hand zagen het licht. Het driedelig werk: Christus in zijn lijden (Kampen 1930) oogstte ook buiten de eigen kring veel lof. In een interview van Drs. G. Puchinger met de hervormde Prof.Dr. G.C. van Niftrik zegt deze: "Ik vind Schilder een geniaal man, die van schouderen opwaarts uitstak boven de theologen van zijn tijd. Een man die ook nog iets kende van de mystiek van het gereformeerde leven, en bij wie theologie en vroomheid elkander doordrongen." Deze scherpzinnige theoloog was een onvermoeid polemist op theologisch en kerkelijk gebied. Ook bestreed hij fel het nationaal-socialisme, wat hem in 1940 kwam te staan op maandenlange gevangenisstraf. Hij had al in de dertiger jaren tijdens zijn studie in Duitsland de demonie van het nazisme gezien. Het is in deze oorlogsjaren, dat de tegenstellingen in de Gereformeerde Kerken toenemen. Synodale uitspraken over een aantal zaken, waaronder over de doop en geëiste binding aan deze uitspraken, leverde nogal wat tegenstand op onder gemeenten en predikanten. Schilder maakte daarbij duidelijk, dat kerkrechtelijk de synode niet meer wettig kon zijn en achtte binding aan de uitspraken ook onaanvaardbaar. Het leverde hem schorsing en afzetting op als hoogleraar en als predikant. Toen op 11 augustus 1944 Schilder in Den Haag met een "acte van vrijmaking of wederkering" kenbaar maakte, dat hij binding aan de uitspraken verwierp, evenals alle maatregelen die de synode in dit verband had genomen, stelde een aantal mensen zich naast hem op en werd kerkscheuring een feit. Met beroep op artikel 31 van de Dordtse Kerkorde, opgesteld tijdens de synode van 1618-1619, die luidde: Zo iemand zich beklaagt door de uitspraak der mindere vergadering verongelijkt te zijn, dezelve zal zich tot een meerder kerkelijke vergadering beroepen mogen; en hetgeen door de meeste stemmen goed gevonden is, zal voor vast en bondig gehouden worden, tenzij dat het bewezen worde te strijden tegen het Woord Gods, of tegen de artikelen in deze Generale Synode besloten, zo lang als dezelve door geen andere Generale Synode veranderd zijn., achtten de "bezwaarden" de besluiten van de toenmalige synode bewijsbaar in strijd met Gods Woord en de geldende kerkorde en ontstonden zo de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Ongeveer 90.000 gereformeerden volgden Schilder in de vrijmaking. Schilder overleed in 1952. Op zijn grafsteen lezen we de tekst: ...opdat zij allen één zijn. Joh.17:21. Literatuur Drs.G.Puchinger, Is de gereformeerde wereld veranderd?; Uitgeverij W.D. Meinema, Delft (1966) Dr. Otto J. de Jong, Nederlandse Kerkgeschiedenis; Callenbach B.V., Nijkerk (1978) Dr. C.N. Impeta, Kaart van Kerkelijk Nederland; Kok, Kampen (1972) Marten Mulder dodenakkers.nl |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Anna Johanna Walter | geb. 1881 |
Huwelijk: | 18 Juni 1914 | Haarlemmerliede en Spaarnwoude |