Tienes Veenstra
Geslacht: | Man | |
Vader: | Klaas Veenstra | |
Moeder: | Aafke Bosscher | |
Geboren: | 25 Juli 1892 | Opsterland |
Overleden: | 4 Sept 1896 | Opsterland |
Aantekeningen: | Uit: Ravage #284 van 14 mei 1999 Eigenzinnige maar strijdbare anarchist Tinus Veenstra Op 13 februari jongstleden overleed in zijn woonplaats Oosterwolde Tinus Veenstra. Hij werd maar liefst 102 jaar. Tinus, die reeds geruime tijd bedlegerig was, bleef zijn hele leven trouw aan de idealen van het vrijheidslievend socialisme. Hij was de langst levende oprichter van het kampeerterrein 'Tot Vrijheidsbezinning' in Appelscha dat in 1933 werd aangekocht en waar ieder jaar de welbekende Pinksterlanddagen plaatsvinden. Tinus Veenstra werd in de vroege ochtend van 27 november 1896 geboren als derde zoon in een eenvoudig arbeidersgezin te Hemrik, gelegen in de Friese Zuidoosthoek. Zijn vader werkte zowel op het land bij de boer als in het veen, maar had ook de beschikking over een stuk grond. Daarop werden de gewassen verbouwd die het gezin nodig had. Het veen in deze grond leverde de noodzakelijke brandstof. Aangezien vader in loondienst was, draaide moeder naast de zorg voor het huishouden en het gezin ook voor de tuin op, waar tevens de kinderen aan dienden bij te dragen. Door de noeste arbeid konden er een paar schapen en aangeschaft worden, waardoor vader Veenstra in het nabij gelegen Lippenhuizen keuterboer werd en een zelfstandig bestaan kon opbouwen. De sociale bevrijdingsstrijd van de arbeidersbeweging, die vanaf 1885 ook een massale aanhang verwierf in de drie noordelijke provincies, ging aan de ouders van Tinus Veenstra voorbij. Desondanks kwam Tinus op jeugdige leeftijd in aanraking met deze strijd, vooral met de drankbestrijders die het alom aanwezige alcoholisme aan de kaak stelden. Doordat een van zijn oudere broers zich aansloot bij de geheelonthouders, nam Tinus op twaalfjarige leeftijd al het besluit om geen alcohol te drinken. Dat jaar ging hij van school af om bij een boer te gaan werken. Twee jaar later raakte hij betrokken bij de arbeidersbeweging. In datzelfde jaar ging hij werken bij een timmerman, een beroep dat hij zijn leven lang zou blijven uitoefenen. Diensttijd Zoals zoveel jongeren van zijn generatie maakte de Eerste Wereldoorlog een verpletterende indruk op de 17 jarige Tinus. De teleurstelling en ontgoocheling sloeg iedereen lam, mede door toedoen van de sociaal democraten die in elk betrokken land de oorlog steunden, in plaats van de algemene werkstaking uit te roepen om de oorlog te verhinderen. In deze periode vond Tinus in Beets een kosthuis bij de vrij socialistische familie De Groot, waar hij in aanraking kwam met het anarchisme van Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846 1919) en diens weekblad De Vrije Socialist. Dit arbeidersgezin had een strijdbaar verleden in de roerige Friese beweging. Tinus nam dit alles gretig tot zich, want het bevredigde zijn gevoel voor rechtvaardigheid. Daarop volgde een oproep voor de militaire dienst. Hoewel Tinus wilde weigeren, ging hij toch in het leger omdat zijn ouders hem liever niet in de gevangenis zagen. Er volgde een vreselijke tijd waarin onvoorwaardelijke gehoorzaamheid werd afgedwongen onder voortdurende dreiging van de doodstraf. Schiet- en baljonetoefeningen stonden centraal in de opleiding die bij Tinus slechts afschuw en gruwel opriepen. "Ik wist dat ik nooit een nationale held zou worden, temeer daar ik maar al te goed besefte dat niet moed, maar juist het gebrek aan moed ons dagelijks deed volharden in het oefenen van wat we verfoeiden", schreef Tinus over die zwarte periode. Na de oorlog volgde een revolutionaire periode waarin onder meer de 'Nooit Meer Oorlog' gedachte velen deed aansluiten bij de Internationale Anti Militaristische Vereeniging (IAMV), met name in Friesland. Tinus werd lid van de afdeling in zijn woonplaats Donkerbroek en vervulde al gauw de rol van voorzitter. Hoewel de aanhang van de IAMV reeds na 1920 snel afnam, brak voor Tinus een zeer actieve periode aan die tot de Tweede Wereldoorlog zou duren. Hij was soms avond aan avond op pad. Bijeenkomsten werden belegd en die van anderen bezocht om te debatteren; er werd gecolporteerd met bladen en brochures, en persoonlijke contacten werden onderhouden, waaronder met dominees en andere vooraanstaanden. Daarnaast werd Tinus actief in de anarchistische jongerenbeweging die vanaf 1923 aanhang verwierf in de drie noordelijke provincies. Hij hoorde bij de meest radicale vleugel van de beweging die gegroepeerd was rond het blad De Moker. Naast een consequent antimilitarisme, waarin de militaire dienstweigering centraal stond, waren deze jongeren ook sterk antikapitalitisch georiënteerd. Dit resulteerde onder meer in de 'Werken is misdaad' gedachte die de loonarbeid verwierp. Pinksterlanddagen Het waren dergelijke standpunten die onenigheid brachtten in de jeugdbeweging, die zeker in het Noorden uit arbeidersjeugd bestond. In de loop van 1926 verslechterden de betrekkingen tussen militanten en gematigden dusdanig dat Tinus en anderen in december van dat jaar in Wijnjeterp een revolutionair congres organiseerden om de eenheid in de jongerenbeweging te herstellen. Ook in de eigen regio, de Friese Zuidoosthoek, waren de anarchistische jongeren bijzonder actief. Vanaf 1924 werden in het bolwerk Appelscha antimilitaristische landdagen georganiseerd, die jaarlijks 400 tot 600 mensen trokken, waarbij ook Tinus als organisator betrokken was. Doordat de onenigheid in de jongerenbeweging uitliep op tweespalt tussen met name jongeren uit Amsterdam en die in het Noorden, vonden vanaf 1927 jaarlijks Pinksterlanddagen plaats in een van de drie noordelijke provincies. Vanaf 1931 zouden deze dagen voortaan in Appelscha plaatsvinden. Zoals zoveel anarchisten die liever niet in loondienst werkten, begon Tinus rond 1923 een eigen aannemersbedrijf. Hoewel hij nu enkele mensen in dienst had, bracht dit geen verandering in zijn radicale gezindheid. Economisch ging het er in deze jaren beroerd aan toe. De werkloosheid groeide dusdanig dat vanaf 1924 de werkverschaffing haar intrede deed. In het Noorden betekende dit veelal de ontginning of vervening van woeste gronden. Alle werklozen konden hiertoe gedwongen worden op straffe van stopzetting van een ontoereikende uitkering. Dit betekende ook dat degenen die volstrekt geen ervaring met het zware grondwerk hadden, gedwongen werden dit werk te aanvaarden. De lonen waren schrikbarend laag omdat deze niet mochten concurreren met die van het bedrijfsleven. Deze praktijk van barbaarse arbeidskampen, die later door de Duitsers omgevormd zouden worden tot concentratiekampen, leidde tot steeds grotere verbittering en een verzetsgeest die in 1925 tot een enorme ontlading kwam. In dat jaar werd in het Friese en Drentse veen en in de werkverschaffingsprojecten gestaakt waar duizenden arbeiders bij betrokken waren. De eensgezindheid van de stakers was aanvankelijk groot en de beschikbare politie bleek niet in staat het verzet neer te slaan. Spoedig zou echter een ongekend machtsvertoon tegen hen worden ingezet. Fietsverbod Tinus Veenstra speelde een actieve rol in deze heroïsche staking. In Donkerbroek was hij verbindingsman en vertrouwenspersoon van de stakers op grond waarvan hij contacten diende te onderhouden met Appelscha, een van de brandhaarden van de staking. Toen hij op een zatermorgen samen met een kameraad op de fiets toog naar dit veendorp om bij geestverwanten de laatste stand van zaken rond de staking te vernemen, werden beiden in Appelscha gearresteerd door zeven mannen van de militaire politie, marechaussee en gemeenteveldwachterij. Ze werden overgebracht naar het Compagnonshotel waar het crisiscentrum van de autoriteiten zich bevond. Hier bleken de machinegeweren en de kisten met munitie verzameld. Van de officier van justitie en de burgemeester kregen beiden te horen dat er een verbod was uitgevaardigd om te fietsen, en dat de burgemeester bevoegd was om hiervoor ontheffing te verlenen. Beiden konden lopend terug, terwijl Tinus drie dagen later ook de fiets van zijn vader diende af te staan. Een dag later toog Tinus naar de burgemeester om de beide fietsen terug te krijgen. De staking was aan het verlopen. De arbeiders waren verbitterd, maar werden door honger en geweld gedwongen hun verzet op te geven. Na een fikse discussie kreeg hij beide rijwielen terug. Nadat de staking was beëindigd volgde een stevige discussie tussen anarchisten die de actie geleid hadden en de sociaal-democraten die zich terzijde hadden gehouden. In het onafhankelijk socialistisch weekblad De Ploeger, dat in de Friese Zuidoosthoek gevestigd was en waaraan alle socialistische stromingen meewerkten, ontspon zich een flink debat. Tinus Veenstra raakte in een polemiek verzeild met de onbetwiste leider van de Landarbeidersbond van de NVV, P. Hiemstra, die de anarchisten van onverantwoord optreden beschuldigde omdat de staking niets had opgeleverd. Daarop hield Tinus de sociaal-democraten het volgende voor: "Dat wordt de arbeiders geleerd, dat ze 'geleid' moeten worden, dat een ander het voor hen kan opknappen. Zoo wordt de massa van zelfdoen afgehouden, zoo wordt de massa onbewust gehouden, zoo wordt de onzelfstandigheid gekweekt, zoo wordt het verantwoordelijkheidsbesef voor eigen daden gedood en daardoor kunnen de 'leiders' rustig hun parisiteerend leven leiden. Want voor hen beteekent het geen strijd, geen opoffering, maar persoonlijk voordeel en de partij, waarvan de leden door hun lidmaatschap persoonlijk voordeel kunnen behalen, is daarom reeds veroordeelt". Crisisjaren Na de staking bleef Tinus zich actief inzetten voor de werklozen, waarvoor naast de werkverschaffingsprojecten ook stempellokalen werden opgezet. Na de crisis van 1929 verslechterden de arbeidsverhoudingen verder. Wie zich niet conformeerde, werd uitgesloten van steun. Desondanks werden de werklozenvergaderingen die Tinus en anderen buiten de vakbeweging om belegden en waar Tinus veelal de voorzittershamer hanteerde, steeds drukker bezocht. Er was moed voor nodig deze te bezoeken vanwege de consequenties van uitsluiting, ook door toedoen van vakbondsbestuurders en dominees die niets van dergelijk oproer moesten hebben. De crisisjaren kostte Tinus zijn eigen aannemersbedrijf nadat hij in korte tijd een drietal werken weigerde die verband hielden met de oorlogsvoorbereiding. In 1929 stichtte hij met z'n vrouw een gezin, zoals hij het zelf verwoordde. Armoede, verguizing en miskenning werd hun deel, maar samen sloegen ze zich er doorheen omdat ze dezelfde levensovertuiging deelden. De repressie nam in de jaren dertig geweldig toe. De anarchisten uit Appelscha en omgeving, waaronder ook Tinus zich bevond, vreesden dat de voortgang van de Pinksterlanddagen gevaar liep. Men huurde het terrein steeds van Staatsbosbeheer en inderdaad werd in 1933 toestemming geweigerd. Daarop kocht deze groep via een onberispelijke tussenpersoon een stuk aardappelland, waarop het terrein 'Tot Vrijheidsbezinning' totstand kwam. Het terrein werd eigendom van een gelijknamige stichting waarvan Tinus tot op hoge leeftijd bestuurslid was. Onderduikers Voor de anarchistische beweging kwam de Tweede Wereldoorlog niet onverwacht. De repressie was daarvoor al geweldig toegenomen. Bijeenkomsten werden verboden, talloze vervolgingen ingesteld, terwijl het gebroken geweertje van de antimilitaristen een gevaarlijk symbool werd dat onder het Uniformverbod viel. Tinus Veenstra nam actief deel aan het verzet en bood aan tallozen onderdak, zoals joden. De drie vakantiehuisjes in Appelscha waarover het gezin beschikte, boden hiervoor uitkomst. Toen een van de joden die bij hen verbleef, in het bos gepakt werd, moest ook Tinus er aan geloven. Hij werd verraden. Het hoofd van de landwacht van de NSB haalde hem op van huis en dwong hem in het bos het hol aan te wijzen waar de onderduikers zich verschansten. Tinus, die voortdurend ernstig bedreigd werd en dacht doodgeschoten te worden, beleefde bange momenten. Maar hij hield zich voor de domme. In opdracht van de Sicherheitspolizei belandde Tinus uiteindelijk in het beruchte Scholtenshuis in de stad Groningen. Bij aankomst werd hij met een gummiknuppel geslagen en vastgeketend aan een verwarmingsbuis. Tijdens zijn verblijf zou hij getuige zijn van ernstige mishandelingen. Ondanks foltering bleef Tinus zwijgen over de onderduikers. Nadien verbleef hij vier weken in het Huis van Bewaring. Zijn geluk was dat de autoriteiten in Groningen niets wisten over hem. Zelf had hij uiteraard gelogen over zijn activiteiten om het er levend van af te brengen. Gedenkteken Na de oorlog was de anarchistische beweging in ons land een belangrijk deel van haar kader kwijt geraakt. Belangrijke propagandisten als Henk Eikeboom en Jo de Haas waren door de nazi's omgebracht. Voor hen werd op het terrein in Appelscha een gedenkteken opgericht dat door Tinus werd gemetseld. Het monument werd op 6 september 1946 onthuld waarbij zo'n 600 mensen aanwezig waren. In het Noorden bleef de beweging tot eind jaren zestig actief, gebaseerd op de door Domale voorgestane structuur van de Vrije Groepen, die tot dan toe in de oude bolwerken als Appelscha bleven voortbestaan. Al die tijd bleef Tinus actief, ook na 1970 toen jongeren het vaandel van de ouderen overnamen, zoals met de organisatie van de Pinksterlanddagen. Conflicten bleven niet uit, want Tinus was eigenzinnig en niet altijd flexibel. De totaalweigeraars die opnieuw de dienstweigering centraal stelden, konden op zijn warme sympathie rekenen. Voor hen en de antimilitaristen van Onkruit werd het terrein in Appelscha een toevluchtsoord. De toenemende belangstelling voor het anarchisme na 1970 verschafte Tinus een podium om vooral zijn antimilitarisme uit te dragen in woord en geschrift. Hij ontwikkelde een enorme correspondentie die dozen vol brieven opleverde, en schreef een viertal boeken die hij in eigen beheer uitgaf. Hoewel zijn geschriften geen hoogstandjes zijn, is 'De Worstelende Mens' uit 1978 lezenswaardig, vooral vanwege de autobiografische passages en de wijze waarop hij uit de doeken doet hoe het anarchisme hem behoedde voor verbittering in het leven. "De wereld heeft nu meer dan ooit de behoefte aan moedige mensen, die de moed hebben tegen de stroom in te roeien en een andere koers durven aan te geven", zo luidde zijn conclusie. Met het klimmen der jaren en toenemende gezondheidsproblemen raakte Tinus enigszins geïsoleerd. Dat hij zijn strijdbaarheid én zijn moeilijk, want niet plooibaar karakter tot op het laatst behield, bleek uit zijn honderdste verjaardag. Die dag kreeg hij bezoek van twee geestverwanten, die hij voorhield dat de organisatie van een massale demonstratie, gelijk die van de jaren tachtig tegen de kruisraketten, dringend gewenst was. Toen de jongste van het stel daarop tegenwierp dat de tijden inmiddels drastisch veranderd waren en de organisatie van zó'n demonstratie onmogelijk was, konden beiden terstond vertrekken... Arie Hazekamp |