Nicolaas van Wijk
Geslacht: | Man | |
Vader: | Aart Willem van Wijk | |
Moeder: | Bregitta Bruijn | |
Geboren: | 4 OKT 1880 | Delden, Stad |
Overleden: | 25 MRT 1941 | Leiden |
Beroep: | hoogleraar, slavist | |
Aantekeningen: | Na in 1898 in Zwolle het eindexamen gymnasium te hebben behaald ging Van Wijk Nederlandse letteren studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Dat hij zich tijdens zijn studie ook met andere talen bezighield, bewijst de dissertatie Der nominale Genetiv Singular im Indogermanischen in seinem Verhältnis zum Nominativ , waarmee hij op 11 juni 1902, op 21-jarige leeftijd, bij prof. R.C. Boer cum laude promoveerde. Hierna zette hij zijn talenstudie voort te Leipzig en Moskou. Eind 1903 teruggekeerd in Nederland was Van Wijk korte tijd leraar aan de HBS te Arnhem; in 1904 volgde zijn benoeming tot leraar Nederlands aan de HBS te Goes. Deze betrekking inspireerde hem tot het schrijven van De Nederlandsche taal , een schoolboek dat in 1906 verscheen en zes drukken zou beleven. Het had er alle schijn van dat Van Wijks carrière zich steeds meer in de sfeer van de neerlandistiek zou afspelen, want in 1907 volgde zijn benoeming tot conservator van de afdeling Handschriften van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, een functie waarin hij veel met Middelnederlands materiaal te maken kreeg. Bovendien ontving hij in 1907 de opdracht een tweede druk te bezorgen van Joh. Francks Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal . Hoewel Van Wijk wist dat zijn uitgave, die in 1912 na zesduizend uur werk verscheen, niet slechts een bewerking van de oude, maar bijna een geheel nieuw boek was, liet hij haar uit piëteit op naam van Franck staan. In 1913 viel - voor velen en waarschijnlijk ook voor hemzelf zeer onverwacht - op Van Wijk de keus om de nieuwe leerstoel in de Balto-Slavische talen aan de Leidse universiteit te bezetten. Dit was de eerste leerstoel van deze aard in ons land, zodat de neerlandicus en indogermanist Van Wijk hiermee automatisch de vader van de Nederlandse slavistiek werd. Van beslissende betekenis voor het instellen van de leerstoel èn voor zijn benoeming was de steun die Van Wijk kreeg van prof. C.C. Uhlenbeck. Al eerder had deze hoogleraar Germaanse talen een sleutelrol in zijn leven gespeeld: het enthousiasme waarmee Uhlenbeck over Rusland sprak, had Van Wijk in 1903 doen besluiten voor praktische taalstudie naar Moskou te gaan. Toen hij op 8 oktober 1913 zijn inaugurele rede, Balties-Slaviese problemen , uitsprak, had Van Wijk weliswaar een aantal populariserende artikelen op slavistisch gebied gepubliceerd en veel slavistische werken gerecenseerd, maar slechts één wetenschappelijke bijdrage, in 1912 gepubliceerd in Indogermanische Forschungen (30 (1912) 382-388), aan zijn nieuwe vakgebied op zijn naam staan. In de ruim 27 jaar van zijn professoraat heeft Van Wijk een omvangrijk oeuvre tot stand gebracht; zijn bibliografie omvat - de bijdragen op andere terreinen dan de slavistiek inbegrepen - bijna zeshonderd titels. Het zwaartepunt van zijn activiteiten lag op het gebied van het Oudkerkslavisch, het accent en de intonatie in de Balto-Slavische talen, Slavische dialectologie en de reconstructie van het Oerslavisch. Op het einde van zijn leven wijdde hij ook een monografie aan de fonologie als onderdeel van de algemene taalwetenschap: Phonologie uit 1939. Tevens rondde hij toen een Middelnederlandse studie af waaraan hij reeds vóór zijn Leidse benoeming was begonnen: Het getijdenboek van Geert Grote , dat in 1940 verscheen. Voor een publiek van vakgenoten publiceerde de slavist Van Wijk meestal in het Duits, een enkele keer in het Nederlands, Russisch of Tsjechisch. Het gaat hierbij om taalkundig werk. Over letterkundige onderwerpen schreef hij in de regel voor een breder publiek en in het Nederlands. Hoewel zijn Geïllustreerde geschiedenis der Russische letterkunde uit 1926 een bruikbare gids is gebleven, is Van Wijks reputatie als de grootste Nederlandse slavist, en een der belangrijkste slavisten in het algemeen, gebaseerd op zijn taalkundige werk, dat tot op heden veelvuldig in de internationale vakliteratuur wordt geciteerd. Als zijn rijpste werk op dit gebied geldt het eerste deel van zijn Geschichte der altkirchenslavischen Sprache uit 1931; het manuscript van het tweede deel is tijdens de Tweede Wereldoorlog in Berlijn verloren gegaan. Van Wijk behoort tot de weinige slavisten van zijn tijd die het uitgestrekte terrein van de Slavische taalkunde volledig beheersten. Zijn studies kenmerken zich door een heldere, onbevooroordeelde en precieze ordening van feiten. Hij was geen theoreticus en geen intuïtief genie, maar een onvermoeibaar, ouderwets vakman met een scherp oog voor details en veel kritische zin. Dat Van Wijk niet enkel kamergeleerde was, blijkt uit het feit dat hij een groot aantal Slavische talen ook mondeling voortreffelijk beheerste. Plichtsbesef en goedhartigheid kenmerkten Van Wijks optreden. Vluchtelingen uit Slavische landen bood hij veelvuldig in eigen huis onderdak aan, en hij steunde hen, evenals Nederlandse studenten die het nodig hadden, ook financieel op genereuze wijze. Vooral zijn contacten met Russische emigranten waren talrijk. Hoewel hij in zijn artikel in De Gids (88 (1924) III, 271-281) 'Een grote figuur uit Ruslands maatschappelik leven (A.F. Koni)' uit 1924 de Sovjetstaat als een 'terroristiese diktatuur' (p. 281) bestempelde, hield hij zich verre van politieke activiteiten die tegen het nieuwe Russische bewind waren gericht. Zijn afkeer ervan blijkt evenwel uit het feit dat hij na de revolutie van 1917 nooit meer in Rusland is geweest, nadat hij het land tussen 1903 en 1914 verscheidene malen had bezocht. Hoewel Van Wijk in 1928 tot corresponderend lid van de Academie van Wetenschappen van de Sovjetunie werd benoemd, had hij weinig contacten met geleerden in dit land. In de andere Slavische staten was hij in het interbellum evenwel vaak een graag geziene gast. Gezien de grote omvang, de veelzijdigheid en de kwaliteit van Van Wijks oeuvre kan de indruk ontstaan dat hij vrijwel al zijn tijd aan de wetenschap moet hebben besteed. In werkelijkheid was de vrijgezel Van Wijk - die als gevolg van een ongeval mank liep - veelvuldig op reis en wijdde hij zijn krachten aan tal van internationale organisaties van intellectueel, humanitair en sociaal karakter. Ook voor studenten had hij alle aandacht. Van zijn weinige leerlingen zijn er zeven bij hem gepromoveerd. Aan de Leidse universiteitsbibliotheek legateerde Van Wijk een unieke collectie Slavica, die voor slavistische studies in Nederland van groot belang is Collectie-Van Wijk in Universiteitsbibliotheek van Leiden. Bibliografie door P.C. Paardekooper en C.H. van Schooneveld, in Zeitschrift für slavische Philologie 18 (1942) 124-161. Aanvullingen en correcties van Jos Schaeken in de onder L genoemde publikatie Nicolaas van Wijk (1880-1941)... , 147-149. Jac. van Ginneken, in Jaarboek der Nederlandsche Akademie van Wetenschappen 1940-1941 (Amsterdam, 1941) 192-207; F.B.J. Kuiper, in Handelingen en levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1942-1943 (Leiden, 1944) 156-168; Annie Romein-Verschoor, Omzien in verwondering (2 dln.; Amsterdam, 1970/1971); K. Horálek, 'Nicolas van Wijk (1880-1941)', in Portraits of linguists. A biographical source book for the history of Western linguistics 1746-1963 . Onder red. van Th.A. Sebeok (Westport, 1976) II, 459-462; Etty. De nagelaten geschriften van Etty Hillesum, 1941-1943 . Onder red. van Klaas A.D. Smelik (Amsterdam, 1986) 52-54; J.P. Hinrichs, 'Een gekkenhuis op grote schaal. Nicolaas van Wijk en zijn geschriften over Rusland', Het Oog in 't Zeil 5 (1988) 5 (juni) 1-11; Nicolaas van Wijk (1880-1941). A collection of essays on his life and work . Onder red. van B.M. Groen [e.a.] (Amsterdam, 1988); J.P. Hinrichs, De erfenis van Nicolaas van Wijk (1880-1941) . [Tentoonstellingscatalogus Universiteitsbibliotheek Leiden] (Leiden, 1988). J.P. Hinrichs Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994) Laatst gewijzigd op 05-09-2003 |