Laurens Albertus Bogtman
Geslacht: | Man | |
Vader: | Cornelis Bogtman | |
Moeder: | Grietje van der Oord | |
Geboren: | 8 Feb 1900 | Oudkarspel |
Overleden: | 10 Nov 1969 | Frederiksberg, Denemarken |
Beroep: | oratorium- en liederenzanger | |
Aantekeningen: | Laurens Bogtman groeide op in een gezin waar muziek en kunstnijverheid een belangrijke rol speelden. Tijdens zijn lagere schooljaren in Hilversum zong hij in het kinderkoor van Kees Andriessen. Aangezien het de bedoeling was dat Laurens te zijner tijd zijn vader in de verffabriek Bogtman & Co. zou opvolgen, bezocht hij de Middelbare Handelsschool in Amersfoort. Na het behalen van het einddiploma in 1916 ging hij echter niet in de verffabriek werken, maar - wegens gebleken tekentalent - in het glazeniersatelier van zijn oom Willem Bogtman te Haarlem. In deze tijd nam hij ook zijn eerste zanglessen. Deze stelden hem teleur, omdat hij uitsluitend spreekoefeningen moest doen, waarvan hij de zin niet inzag. Na ruim een jaar keerde hij terug naar Hilversum, waar hij in 1918 met zijn beide zusters een atelier voor kunstnijverheid begon. Bogtman legde zich toe op vele vormen en technieken, zoals potten bakken, edelsmeden, emailleren, weven - vooral ikatten -, batikken en meubeldecoratie. Op de wereldtentoonstelling van 1925 in Parijs werd zijn inzending met een zilveren medaille onderscheiden. Vanaf 1918 nam Bogtman zangles bij Max Kloos en pianoles bij diens echtgenote. Grote vooruitgang boekte hij overigens niet, zoals hij in zijn autobiografische notities opmerkt. Na ongeveer tien jaar lang het accent op de kunstnijverheid te hebben gelegd, besloot hij echter zich geheel aan de zangkunst te wijden. Een poging om te studeren bij Cornélie van Zanten in Den Haag mislukte: wegens zijn 'piepstem' wilde zij hem geen les geven. Bogtman besloot daarop naar het buitenland te gaan, waar hij in 1930/1931 in München, Berlijn en Wenen studeerde bij Franziska Martienssen, Paul Lohmann en Otto Iro. Na terugkeer in Nederland, in 1932, werkte hij gedurende vele jaren nog geregeld onder leiding van Aaltje Noordewier-Reddingius, voor wie hij een diepe bewondering koesterde. Bogtmans debuut als bas-bariton vond plaats in 1932 bij de Bach-Gesellschaft in Keulen. In dat zelfde jaar zong hij voor het eerst de Christuspartij in Bachs Matthäus-Passion bij een uitvoering van de oratoriumvereniging 'Excelsior' in Den Haag onder leiding van Anthon van der Horst. Doordat Bogtman inmiddels geestelijk en artistiek volledig gerijpt was, maakte hij bijzonder snel carrière. Daarbij bewoog hij zich zowel op het gebied van passiemuziek en oratorium als op dat van het lied. Grote vermaardheid verwierf zijn sobere en doorleefde vertolking van de Christuspartij in Bachs Matthäus- en Johannes-Passion, waaraan hij gedurende ongeveer 35 jaar meer dan zevenhonderd maal meewerkte - de openbare generale repetities meegerekend -, niet alleen in Nederland maar ook in België, Zwitserland en Duitsland. In de uitvoering van de Matthäus-Passion door de Nederlandse Bach-Vereniging in Naarden zong hij tussen 1949 en 1963 eveneens jaarlijks de Christuspartij. Behalve met Bachs Passionen en het grote oratoriumrepertoire van de 18e en 19e eeuw hield Bogtman zich ook intensief met de liedkunst bezig. Zijn liederenrecitals - vóór de Tweede Wereldoorlog dikwijls met Hans Schouwman, daarna meestal met Felix de Nobel aan de vleugel - waren veelzijdig geprogrammeerd. Bogtman had een voorliefde voor het werk van Schubert, Loewe, Wolf, Fauré en Duparc, maar ook de liederen van Debussy, Ravel, Martin, Britten en Vaughan Williams maakten deel uit van zijn repertoire. In latere jaren zong hij ook dikwijls liederen van de contemporaine Deense componist Ture Rangström. Indrukwekkend was zijn vertolking van Schuberts Winterreise , waarvan ook een grammofoonopname verscheen. Kenmerkend voor Bogtmans gecultiveerde interpretatiekunst was de grote aandacht voor de uitbeelding en verbeelding van de tekst. Het ging hem nooit om louter vocale welluidendheid. In de tekst zocht hij de sleutel van een ideale liedvertolking. Tijdens de Duitse bezetting is Bogtman blijven optreden. In 1942 richtte hij met Corrie Bijster, Roos Boelsma en Frans Vroons het Nederlandsch Vocaal Kwartet op. Na de bevrijding werd hij door de Eereraad voor de Muziek vrijgesproken en kon hij zijn concertpraktijk hervatten. Bogtman trad veelvuldig op in het buitenland en maakte tussen 1949 en 1956 een aantal grote tournees in het Verre Oosten - Pakistan, India, Ceylon, Maleisië en vooral Indonesië -, in Zuid-Afrika en voormalig Belgisch Kongo. In Nederland en in het buitenland zong hij geregeld op concerten geleid door dirigenten als Eduard van Beinum, Eduard Flipse, Willem van Otterloo, Erich Kleiber, Josef Krips, Rafael Kubelik en Paul Sacher. In het bijzonder gaf hij grotere bekendheid aan het oeuvre van de Nederlandse componist Alphons Diepenbrock, wiens drie grote werken voor bariton en orkest - Vondel's vaart naar Agrippina uit 1903, Im grossen Schweigen uit 1906, Lydische Nacht uit 1913 - hij vele malen ten gehore bracht. Tot de bekendste leerlingen van Bogtman behoren Aafje Heynis en David Hollestelle. Van 1956 tot 1962 was hij als hoofdleraar verbonden aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag werd hem de Cultuurprijs van de gemeente Hilversum toegekend. In 1962 vestigde hij zich in Kopenhagen, waar hij docent werd aan de lerarenopleiding van de afdeling Muziekwetenschap van de Universiteit. In februari 1965 trad Bogtman voor het laatst in Nederland op met een liederenrecital - begeleid door George van Renesse - in de Kleine Zaal van het Concertgebouw in Amsterdam A: Archief-L.A. Bogtman in het Nederlands Muziek Instituut te 's-Gravenhage. P: 'In memoriam mevrouw Noordewier', in Mens en Melodie 4 (1949) 131-132. Grammofoonplaten: o.a. Schubert, Winterreise . Laurens Bogtman (bariton) en Felix de Nobel (piano) (Philips/Fontana 695084 KL); Bach, Matthäus-Passion . Koor van de Nederlandse Bach-Vereniging/Residentie Orkest o.l.v. Anthon van der Horst. Laurens Bogtman: 'Christus' (1957; heruitgave 1990 op CD, Fidelio 1883/85). L: Wouter Paap, 'Twee Nederlandse zangers herdacht: Laurens Bogtman ... Louis van Tulder ...', in Mens en Melodie 25 (1970) 16-19; Pauline Micheels, Muziek in de schaduw van het Derde Rijk. De Nederlandse symfonie-orkesten 1933-1945 (Zutphen, 1993). I: Mens en Melodie 25 (1970) 17. P.M. Op de Coul Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994) Laatst gewijzigd op 22-10-2008 |