Anna Sophia Polak
Geslacht: | Vrouw | |
Vader: | Herman Joseph Polak | |
Moeder: | Louise Helena Stibbe | |
Geboren: | 27 Apr 1874 | Rotterdam |
Overleden: | 26 Feb 1943 | Auschwitz |
Aantekeningen: | Polak werd geboren in een liberaal joods gezin, waarin de enige zoon op éénjarige leeftijd overleed. Zij haalde op zestienjarige leeftijd haar diploma aan de Hogere Burgerschool voor meisjes in Rotterdam en legde in 1893 als extranea het eindexamen gymnasium af. Hierna verhuisde het gezin naar Groningen. In 1894 werd haar vader daar tot hoogleraar benoemd. Haar wens om docente in de klassieke talen te worden kon niet gerealiseerd worden. Zelf omschreef zij de periode na haar eindexamen als een dilettantenbestaan, omdat er geen sprake was van een 'vastomlijnde werkkring'. Tot haar 34ste hield zij zich met velerlei zaken op literair en maatschappelijk gebied bezig. Zij begon een zelfstudie Italiaans en nadat zij beëdigd vertaalster was geworden, gaf zij privélessen in deze taal. In deze periode ontstond haar belangstelling voor maatschappelijke en economische vraagstukken, mede ten gevolge van het Toynbeewerk dat zij onder fabrieksmeisjes in Groningen verrichtte. Belangrijker voor de keuzes die zij in haar verdere leven maakte was het werk dat zij verrichtte ten behoeve van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, die in 1898 in Den Haag plaatsvond. Polak hielp initiatiefneemster C. G. Pekelharing-Doyer met de voorbereidingen. Zij kwam onder de indruk van de opvattingen van Catharine van Tussenbroek, de tweede vrouwelijke arts in Nederland. Deze wees er op dat de oorzaak van het veelvuldig ziek zijn van meisjes uit de 'hogere' milieus gezocht moest worden in het missen van een levensinhoud. Gedurende haar gehele leven hebben de ideeën van Van Tussenbroek als inspiratiebron gediend voor Polaks werk. Gestimuleerd door de Nationale Tentoonstelling schreef Polak haar eerste boek. In Vrouwenwerk in Nederland, Beschouwingen over eenige zijden der Vrouwenbeweging (Groningen 1902) formuleerde zij haar ideeën over de emancipatie van de vrouw. Zij meende dat alleen via een evolutionair proces de ontvoogding van de vrouw bereikt kon worden. In 1904 werd Polak bestuurslid van de Nationale Vereeniging voor Vrouwenarbeid, die uit de Nationale Tentoonstelling was voortgekomen en zich ten doel stelde de arbeidsmogelijkheden voor vrouwen te vergroten. In 1908 werd zij directrice van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid (NBV), dat speciaal voor het bereiken van dit doel door de Nationale Vereeniging in het leven was geroepen. Zij verhuisde naar Den Haag, waar zij gedurende 28 jaar samen met Marie Heinen, de vice-directrice, inhoud heeft gegeven aan de doelstelling van het Bureau. Het NBV groeide uit tot een centrum waar meisjes en vrouwen advies en hulp konden vragen. Het Bureau verzamelde materiaal over de arbeidspositie van vrouwen en gaf ook zelf brochures uit. Ongeveer 55 brochures staan op Polaks naam. Voorts schreef zij tientallen artikelen in diverse kranten en tijdschriften. Buiten het NBV was Polak van 1920 tot 1925 actief als voorzitster van het Permanente Comité voor Vrouwenarbeid van de Internationale Vrouwenraad en van 1927 tot 1932 vice-voorzitster van de Nationale Vrouwenraad. Andere bestuurlijke functies vervulde zij in de Hooge Raad van Arbeid, de Nederlandsche Vereeniging voor Staathuishoudkunde en Statistiek en het Fonds Dr. Catharine van Tussenbroek. In 1926 werd Polak benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau. Aanvankelijk voelde zij zich politiek verbonden met de oud-liberalen. In 1921 werd zij lid van de Vrijheidsbond. Als haar belangrijkste taak zag Polak de voorlichting en advisering aan meisjes en vrouwen op het gebied van de beroepskeuzevoorlichting. Zij geloofde dat ook voor vrouwen het volgen van een goede vakopleiding de kansen op betaald werk vergrootte. Het duurde tot de jaren dertig voordat in Nederland de overige beroepskeuzebureau's enige aandacht aan de voorlichting aan meisjes en vrouwen begonnen te schenken. Polak heeft in dit werk een voortrekkersrol gehad. Dankzij haar inspanning werd in 1931 op het Gemeentelijk Bureau voor Beroepskeuze in Den Haag de eerste vrouwelijke adviseur aangesteld. In tegenstelling tot de confessionele bureau's in die tijd bestreed zij de mentaliteit dat een opleiding en een beroep een voorbereiding op het huwelijk en het moederschap moest zijn. Als vrouwen blijk hadden gegeven de capaciteiten tot het volgen van een wetenschappelijke opleiding te bezitten, dan moesten zij de mogelijkheid krijgen deze ook daadwerkelijk te volgen. Vanaf 1912 bracht het NBV Leidraden voor beroepskeuze op de markt. Door de landelijke - aanvankelijk gratis -verspreiding van deze beroepengids heeft het Bureau zijn invloed op de beroepskeuze van meisjes weten te vergroten. In 1912 hebben Polak en Marie Heinen het initiatief genomen tot de oprichting van de Nederlandsche Vereeniging van Huisvrouwen. Deze werd opgezet als een vakorganisatie om de huisvrouw als consument en producent van dienst te zijn. Polak zag het huisvrouwschap als een beroep, dat ook als zodanig in de statistieken opgenomen diende te worden. Zij heeft voorts een belangrijk aandeel gehad in de enquêtes, die vanaf 1915 onder verkoopsters, verpleegsters, wasvrouwen, telefonistes en buffetjuffrouwen werden gehouden. Hiermee werd beoogd de arbeidsomstandigheden van deze groepen vrouwen in kaart te brengen en zo mogelijk te verbeteren. Uit deze onderzoeken bleek dat in de meeste sectoren de lonen te laag waren. In haar aanbevelingen pleitte Polak onder meer voor hogere lonen, meer rustpauzes en voldoende vakantie. Voorts geloofde zij dat alleen de invoering van wettelijk vastgelegde minimumlonen in de huisindustrie aan de ergste misstanden een eind kon maken. Een van de strijdpunten binnen de vrouwenbeweging aan het begin van deze eeuw betrof de aparte arbeidsbeschermende maatregelen voor vrouwen. Polak was op grond van economische argumenten een tegenstandster van wetgeving op dit gebied. Het leidde tot ontslag van vrouwen in die sectoren waar de Arbeidswet op van toepassing was en had tot gevolg dat vrouwen in de huisindustrie terecht kwamen, waar het werk over het algemeen zwaarder en ongezonder was en slechter werd betaald. Zij stond met dit standpunt lijnrecht tegenover de socialisten, die meenden dat als de wetgeving voor vrouwen op dit punt geregeld was, beschermende wetgeving voor mannen spoedig zou volgen. In 1912 schreef Polak echter: 'Welnu: wij hebben thans 23 jaar bijzondere vrouwenbescherming genoten; maar algemene arbeidsbescherming van mannen is nog ver te zoeken. In tegendeel: bij ieder nieuw Koninklijk Besluit, laatstelijk bij de Arbeidswet van 1911, die den arbeidsduur der vrouw van 11 naar 10 uur terugbrengt, en den 'vrijen' Zaterdagmiddag invoert, zien wij de klove tusschen de voorwaarden waaronder de beide seksen arbeid verrichten, breeder graven.' Aan een aantal discussies die binnen de vrouwenbeweging een belangrijke rol speelden, heeft Polak een eigen bijdrage geleverd. De 'vrijheid van arbeid' was één van de liberale principes waar niet aan getornd mocht worden. Toen de overheid met een wetsontwerp kwam waarin de arbeidsmogelijkheden van bepaalde groepen vrouwen in het geding waren, nam Polak in 1919 het initiatief - en vele vrouwenorganisaties sloten zich hierbij aan - tot de oprichting van het Comité van Actie tegen Wettelijk Verbod van Fabrieksarbeid voor de Gehuwde Vrouw. Op nog een ander vlak nam Polak een principieel standpunt in. Zij vond het onrechtvaardig dat vrouwen voor hetzelfde werk minder loon dan mannen ontvingen. Deze onrechtvaardigheid zou bovendien ook voor mannen een negatieve uitwerking hebben. Hun concurrentiepositie zou dan immers verslechteren. Al gedurende de Eerste Wereldoorlog schreef Polak over de strijd, die vrouwen in Europa voerden om 'gelijk loon voor gelijke arbeid' te ontvangen. In 1931 stelde Polak dat de arbeidsdeling tussen mannen en vrouwen al zover gevorderd was dat, ook al zou dit principe in wet vastgelegd worden, vrouwen hiervan nauwelijks zouden profiteren. Het was volgens haar beter om 'gelijk loon voor gelijke, gelijksoortige of gelijkwaardige arbeid' te eisen. In 1920 sloot zij zich aan bij het Comité van Actie tegen Gezinsloon, dat zich keerde tegen discriminatie van vrouwen die samenhing met gehuwden- en kindertoeslagen. Polak gaf daarbij de voorkeur aan het stelsel van 'loon naar prestatie' boven dat van 'loon naar behoefte'. In 1936 moest Polak met haar werkzaamheden stoppen. Een verlofperiode van zes maanden bleek onvoldoende om haar gezondheid te doen herstellen. Zij werd na een medische keuring arbeidsongeschikt verklaard, waarop zij haar functie op 15 september officieel neerlegde. Op 4 september was haar moeder, die sinds de dood van haar vader in 1908 bij haar in huis had gewoond, overleden. Om haar financiële zorgen te verlichten - kennelijk bestond er geen (goede) pensioenvoorziening - hielden de Nationale Vereeniging voor Vrouwenarbeid en andere vrouwenorganisaties een geldinzameling. Polak bleef tot 1937 boven het Bureau wonen. Nadien verhuisde zij nog tweemaal, totdat zij in 1941 in de psychiatrische inrichting Oud-Rosenburg in Den Haag werd opgenomen. In 1943 werd zij door de Duitsers uit de inrichting weggehaald en naar Westerbork getransporteerd. Op 23 februari is zij uit Westerbork vertrokken. Van daaruit duurde de treinreis naar Auschwitz drie dagen. PUBLIKATIES: Leekegedachten over volksbelangen (Haarlem 1904); De maatschappelijke beteekenis van den arbeid van de gehuwde vrouw, en de houding door de overheid aan te nemen tegenover dat vraagstuk (Den Haag 1910); Leidraad voor de Haagsche meisjes bij de keuze van een beroep (Den Haag 1912); Gelijk loon voor gelijken arbeid (Den Haag 1917); De rechte persoon op de rechte plaats (Den Haag 1921); Geen afzonderlijke vrouwenarbeidsbescherming (Den Haag 1921); lijst van publikaties in Van der Veer (1987, zie onder literatuur) 100-102. LITERATUUR: F. Netscher, 'Karakter-schets Anna Polak' in: De Hollandsche Revue, 1914, 558-566; 'Anna Polak en de Nationale Vrouwenraad' in: Nieuwe Amsterdamsche Courant, 18.4.1931; Nieuwe Rotterdammer Courant, 15.9.1936; W.H. Posthumus-van der Goot, A. de Waal, Van moeder op dochter (Leiden 1948; Utrecht 1968; Nijmegen 1977); I. Jonker, Huisvrouwenvakwerk. 75 jaar Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen (Baarn 1987); H. van der Veer, Anna Polak. Haar aandeel in en visie op de verbetering van de positie van meisjes en vrouwen op de arbeidsmarkt (doctoraalscriptie geschiedenis Amsterdam 1987); F. de Haan, Sekse op kantoor. Over vrouwelijkheid, mannelijkheid en macht, Nederland 1860-1940 (Hilversum 1992); verkorte en herziene Engelse editie, Gender and the Politics of Office Work. The Netherlands 1860-1940 (Amsterdam 1998). PORTRET: A.S. Polak, IAV-collectie van het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (Amsterdam) Auteur: Hélène van der Veer Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 3 (1988), p. 169-172 Laatst gewijzigd: 05-07-2002 |