Joris Johannes Christiaan LeBeau
Geslacht: | Man | |
Vader: | Jacques Charles LeBeau | |
Moeder: | Grietje Scholte | |
Geboren: | 26 MEI 1878 | Amsterdam |
Overleden: | 2 Apr 1945 | Dachau |
Beroep: | decoratieschilder | |
Religie: | Hersteld Luthers | |
Aantekeningen: | zelfs in Dachau weigerde hij vlees te eten, en met Glasfabriek Leerdam kwam het in 1925 tot een breuk omdat hij geen glazen voor alcohol wilde ontwerpen Lebeau werd in een Amsterdamse kelderwoning geboren als vierde en laatste kind in een arbeidersgezin. Vader Lebeau was een overtuigd socialist, die de geboorte van zijn zoon als volgt aankondigde in De Werkmansbode: 'Wij ondergeteekenden geven door dezen met leedwezen te kennen, dat ons een Broeder is geboren onder den naam van JORIS JOHANNES CHRISTIAAN, verder betreuren wij alle de geboorte van dat kind, om reden dat wij door onze ouders verplicht zullen worden weer elk één gedeelte van onze voeding, kleeding en dekking te moeten missen', gevolgd door een versje van gelijke strekking. Lebeau vergezelde zijn vader bij de colportage met Recht voor Allen. Regelmatig werden bij de Lebeaus de ruiten ingegooid, ook moest vader Lebeau vanwege zijn overtuiging nogal eens van beroep veranderen. Hoewel de moeder er met naaien iets bijverdiende leefde het gezin vaak in bittere armoede, te meer daar de vader dronk. Lebeau zelf zou zijn leven lang geheelonthouder, vegetariër en niet-roker zijn, ook gebruikte hij geen koffie en thee. Aanleg voor tekenen toonde hij al heel jong. Hij doorliep, gestimuleerd door zijn onderwijzer en anderen en ondanks uiterst precaire materiële omstandigheden met succes de Amsterdamse Kunst Nijverheid Tekenschool 'Quellinus' (1892-1895) en vervolgens de Rijksschool voor Kunstnijverheid (1895-1899). Daarna volgde hij tekenlessen aan de theosofische Vâhanaschool, die was opgericht door onder meer J.L.M. Lauweriks en K.P.C. de Bazel. Deze twee, leden van de Theosofische Vereniging, beïnvloedden Lebeau op geestelijk en artistiek gebied diepgaand en blijvend. Als kunstenaar bleef Lebeau de Jugendstil of Art Nouveau altijd trouw, eerst in de kunstnijverheid, later in een grote verscheidenheid van kunstvormen, waarbij hij steeds gefascineerd werd en zich verdiepte in voor hem nieuwe technieken. Zo legde hij zich aanvankelijk, samen met zijn eerste vrouw, toe op het batikken, dat in Europa vrijwel onbekend was. Hij introduceerde het in 1900 op de wereldtentoonstelling in Parijs. Na het batikken volgde werk met damast, hij maakte grafische ontwerpen en vrije grafiek, theaterdecors, lithografieën, krijt- en pentekeningen, schilderijen, glaswerk, glas-in-lood, wandschilderingen, houtsneden, sculpturen en theaterinterieurs en -exterieurs. Hij was daarmee een van de veelzijdigste en produktiefste kunstenaars van zijn tijd. Zijn toegepast werk omvat onder meer tafellinnen, boekbandontwerpen en boekversieringen, affiches, spotprenten, postzegels, ex-librissen (onder meer voor de anarchist B. de Ligt en voor de hoogleraren E.M. Meyers en R.P. Cleveringa), kalenders, vaandels, catalogi en diploma's. Zijn vrije werk bestaat uit landschappen, stillevens, naakten en portretten. Vooral in zijn olieverfportretten uit de jaren dertig (bijvoorbeeld van zijn vriend en geestverwant, de anarchist Albert de Jong) liet hij de Jugendstil los en kwam tot een zuiver realisme. Lebeau werkte met veel succes als leraar aan een avondvakschool in de Jordaan en van 1904 tot 1914 aan de School voor Kunstnijverheid in Haarlem. Bij het lesgeven vond hij de karaktervorming net zo belangrijk als de artistieke ontwikkeling. Hij nam ontslag om zich geheel aan eigen artistiek werk te kunnen wijden, maar bleef wel aan individuele leerlingen lesgeven. In 1908 werkte hij een tijd in Antwerpen en in 1914 verbleef hij een halfjaar in Indonesië met het toneelgezelschap van E. Verkade, waarvoor hij drie jaar lang decors maakte. Na deze reis vestigde hij zich in Den Haag. Bij een brand in de woonwagen waarin hij werkte ging veel werk verloren. Tussen 1926 en 1929 verbleef Lebeau enkele keren in Bohemen voor het vervaardigen van glaswerk, ook werkte hij in België en Frankrijk. Het werk van Lebeau is goeddeels decoratief. Van zijn grotere werken is het interieur van het Astatheater in Den Haag (1920) te noemen, dat vrijwel geheel verloren is gegaan. Hij ontwierp hier niet alleen de wanden (met batiks), gordijnen, lampen, tapijten en het glas-en-lood maar zelfs het stempeltje van de portier. Zelf werd hij later tijdens een demonstratie tegen een nationaal-socialistische film uit het theater verwijderd. Lebeau maakte ook wandschilderingen in de trouwzaal van het Amsterdamse stadhuis (1927) en in de Oud-Katholieke kerk in Leiden (1926-1928). Op de voorstelling van het 'Geloof' in deze kerk treft men de in die tijd in de Verenigde Staten terechtgestelde anarchisten N. Sacco en B. Vanzetti en de hoofden van M. Gandhi en V.I. Lenin aan. Lebeaus meest verspreide werk is het ontwerp voor de postzegel 'vliegende postduif' uit 1924, die tot ver na de Tweede Wereldoorlog in verschillende waarden en uitvoeringen in gebruik was. Hij ontwierp ook enkele antimilitaristische zegels, die nooit zijn uitgevoerd. Lebeau beleed zijn overtuigingen met grote felheid. Hij noemde zich een religieuze anarcho-communist. Het religieuze was niet dat van de christen-anarchisten rond D.L.W. van Mierop en F. Ortt, maar dat van het op oosterse wijsheid en theosofie georiënteerde anarchistische blad Licht en Waarheid, waaraan ook De Bazel meewerkte en dat Lebeau op jeugdige leeftijd leerde kennen. Centraal stond zelfontplooiing door zelfwerkzaamheid, een oprechte houding ten opzichte van medemensen en het voortdurende werken aan de eigen ontwikkeling. Lid van de Theosofische Vereniging is Lebeau nooit geweest. Zijn anarchisme uitte zich in de eerste plaats in zijn persoonlijkheid, zijn levenshouding en levenswijze, waarbij hij onder alle omstandigheden - ook als leraar en zelfs in gevangenschap tegenover de nationaal-socialisten - recht voor zijn mening uitkwam. In zijn kunst was hij compromisloos en gewetensvol. Glaswerk bestemd om er alcohol uit te drinken wenste hij niet te blazen en hij weigerde postzegels te ontwerpen met de beeltenis van de koningin er op. Hij vervaardigde overigens wel een voor prinses Juliana bestemde bijbel. Lebeau zag het kunstenaarschap als een sociale taak en wilde in navolging van W. Morris en W. Crane de schoonheid terugbrengen in het ambacht, waaruit het naar hun mening door het kapitalisme met zijn mechanische produktie verdreven was. Hoewel hij als kunstenaar in 1904 mede-oprichter was van de Nederlandsche Vereeniging voor Ambachts- en Nijverheidskunst (VANK) en hoewel hij ook bij de Kamerverkiezingen van 1922 figureerde op een lijst van de Kunstenaarspartij, was hij in politiek opzicht geen organisatieman. Wel bezocht hij vergaderingen en bijeenkomsten van militante anarchisten en antimilitaristen. Tijdens het internationale (sociaal-democratische) vakbewegingscongres in Amsterdam in 1922 tekende hij een aantal portretten van deelnemers (P.J. Troelstra, K. Radek, F. Adler, E. Fimmen, L. Jouhaux e.a.). Vooral voor de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging (IAMV) en haar orgaan De Wapens Neder maakte hij illustraties, spotprenten en affiches en verzorgde hij, voornamelijk in de jaren twintig, de typografie van speciale nummers. Ook in de anarchistische tijdschriften De Maker en Bevrijding staat in deze tijd werk van Lebeau. Verscheidene van zijn prenten werden verspreid als wandplaat en als briefkaart. Voor het gebouw van de Syndicalistische Federatie van Metaalwerkers maakte hij in 1931 schuifdeuren van gebrandschilderd glas. Nadat de nationaal-socialisten in Duitsland aan de macht waren gekomen sloot Lebeau een schijnhuwelijk met een Duitse joodse vluchtelinge. Tijdens de Duitse bezetting gebruikte hij zijn artistieke en ambachtelijke kennis voor het op grote schaal vervalsen van persoonsbewijzen en andere documenten ten behoeve van verzetswerk. Op 3 november 1943 werden Lebeau en zijn vrouw gearresteerd wegens hulp aan joodse Nederlanders. Lebeau nam alle verantwoordelijkheid op zich, waardoor zijn vrouw vrijkwam. Hij kon zelf ook in vrijheid komen als hij beloofde zich voortaan van illegaal werk te onthouden, maar dat wees hij af. Via Vught, waarheen hij op 24 februari 1944 werd gevoerd, werd hij op 25 mei 1944 op transport gesteld naar het concentratiekamp Dachau. In gevangenschap bleef hij zijn vegetarisme trouw, gaf voedsel weg en weigerde soep als hij dacht dat er vlees in kon zitten. Hij stierf van uitputting. Zijn medegevangene N. Rost, die nog in het kamp een dodenmasker van hem liet maken, beschreef de overleden Lebeau aldus: 'Het was niet gemakkelijk hem tussen de ongeveer 60 anderen, die - na de sectie - half op de stenen, half in de goot van de blokstraat lagen, te ontdekken. ... Chris lag helemaal achteraan; zijn gezicht had een vergeestelijkte uitdrukking, die me bijzonder opviel en aan de Voltaire-kop van Houdon deed denken, hoewel hij daar, toen hij leefde, toch niet op leek. ... wij allen konden nog een voorbeeld nemen aan zijn jeugdig elan'. Op 9 december 1961 werd Lebeau herbegraven op de Centrale Begraafplaats van de Oorlogsgravenstichting in Loenen. Aan de negentien eenmansexposities en zeventien groepsexposities bij zijn leven werden na 1945 nog enkele grote tentoonstellingen toegevoegd, waaronder een overzichtstentoonstelling in het Drents Museum te Assen in 1985. ARCHIEF: Collectie Lebeau in Drents Museum (Assen) en in familiebezit. LITERATUUR: W. van Meurs, 'Chris Lebeau' in: Elsevier's geïllustreerd maandschrift, jrg. 17, 1907, dl. 33, 289-292; N. Rost, Goethe in Dachau (Amsterdam 1946); Chris Lebeau (Den Haag 1966; tentoonstellingscatalogus); M. de Bois (red.), Chris Lebeau 1878-1945 (Assen 1987; tentoonstellingscatalogus; met oeuvre-overzicht en literatuurlijst); R. de Jong, 'De prent in de pers van de Nederlandse anarchisten' in: De As, 1992, nr. 100, 1-18; L. Heyting, De wereld in een dorp. Schilders, schrijvers en wereldverbeteraars in Laren en Blaricum 1880-1920 (Amsterdam 1994); A. van der Kley-Blekxtoon, Leerdam glas 1930-1998 (Lochem 1999); D. Bos, Waarachtige volksvrienden. De vroege socialistische beweging in Amsterdam 1848-1894 (Amsterdam 2001). PORTRET: J.J.C. Lebeau (zelfportret, 1935), uit: M. de Bois e.a., Chris Lebeau 1878-1945 (Assen 1987) Auteur: Rudolf de Jong Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 6 (1995), p. 135-138 Laatst gewijzigd: 10-02-2003 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Maria Sophia Herman | geb. 1 Feb 1895 |
Huwelijk: | 7 MEI 1932 | vrij huwelijk |
Gezin 2
Huwelijkspartner: | Nellij Augusta Heijting | geb. 31 MRT 1877 overl. 5 Apr 1942 |
Huwelijk: | XXXX | Amsterdam ?? |
Gezin 3
Huwelijkspartner: | Anna Maria Leverington | geb. 11 Feb 1871 overl. 1954 |
Huwelijk: | 7 MEI 1902 | Haarlem |
Scheiding: | 27 Feb 1919 | Den Haag |
Kinderen: | ||
Autarchina LeBeau | geb. 23 Juni 1907 |
Gezin 4
Huwelijkspartner: | Ilse Ruth Voigt | geb. 2 Juni 1905 |
Huwelijk: | 12 Nov 1935 | Londen |
Scheiding: | 14 Jan 1937 | Amsterdam |