Elisabeth Carolina Boddaert
Geslacht: | Vrouw | |
Vader: | Jacques Phoenix Boddaert | |
Moeder: | Elisabeth Caroline van Heeckeren van Brandsenburg | |
Geboren: | 24 Sept 1866 | Oostkapelle, k. Westhove |
Overleden: | 22 Feb 1948 | Amsterdam |
Religie: | Ned. Hervormd | |
Aantekeningen: | Elisabeth Boddaert was het enige kind uit het tweede huwelijk van haar vader, rechter bij de arrondissementsrechtbank te Middelburg. Evenals haar zes veel oudere halfbroers en -zusters genoot Elisabeth van een onbezorgde en beschermde jeugd. De welgestelde adellijke Boddaerts leefden op grote voet: 's zomers op kasteel 'Westhove' bij Domburg - waar Elisabeth werd geboren - en 's winters in hun stadshuis te Middelburg. Naar verluidt bestond haar protestants-christelijke opvoeding uit privé-onderwijs en twee jaar vorming op waarschijnlijk buitenlandse kostscholen. Als jonge vrouw verkeerde zij maatschappelijk gezien in de hoogste kringen. Met haar oudste halfzuster Marie kon zij uitstekend overweg, ondanks het leeftijdsverschil van bijna 22 jaar. Beide vrouwen vonden elkaar in een kritisch overdenken van het eigen rijke en mondaine milieu en de positie van vrouwen daarin. Ook de noden aan de onderkant van de samenleving gingen hun ter harte (Snellen, 172). Na de verkoop van 'Westhove' in 1880 verhuisde het gezin naar Den Haag, waar Elisabeths moeder in 1882 en haar vader in 1885 overleden. Hierna zocht het toen negentienjarige meisje een eigen weg op het terrein van de zorg voor de maatschappelijk minder bedeelde naasten. In het Zwitserse Lausanne voltooide zij de middelbare school, behaalde daar het verpleegstersdiploma en deed ze ervaring op als wijkverpleegster. Vervolgens verhuisde zij naar Edinburgh om er te werken in de Royal Infirmary, dat indertijd werd beschouwd als het beste ziekenhuis ter wereld door de hervormingen die de Britse pionierster in de ziekenzorg Florence Nightingale daar had ingevoerd. Zij kreeg er te maken met misdadigers, wier trieste levensgeschiedenissen haar diep raakten. Midden jaren negentig moest zij om gezondheidsredenen de verpleging opgeven. Boddaert vertrok naar Berlijn - dat ze kende vanuit haar societyleven - , waar zij zich beschikbaar stelde voor reclasseringswerk avant la lettre. Op kundige en voortvarende wijze spande zij zich in voor de opvang van ontslagen gevangenen en de armenzorg. De ervaringen die Boddaert in Edinburgh en Berlijn opdeed, zouden van cruciale betekenis blijken voor haar verdere leven. In 1902 - een jaar na haar terugkeer in Nederland - vestigde zij zich in Amsterdam. Haar overtuiging dat de beterbedeelden de economisch zwakkeren dienden bij te staan en in het bijzonder een gesprek met de feministe en medeoprichtster van de Amsterdamsche Huishoudschool Hendrina Scholten-Commelin brachten haar ertoe zich in te zetten voor de begeleiding van ontsporende, tot misdaad neigende 'straatkinderen' en hun vorming tot rechtschapen volwassenen. Daarbij doelde zij op kinderen die door een alleenstaande ouder om allerlei redenen - zoals werk, langdurige ziekte of drankmisbruik - werden verwaarloosd. Boddaert vond dat bij hun opvoeding niet vroeg genoeg met hulpverlening buitenshuis kon worden begonnen. Dit diende echter wel met toestemming van en in samenwerking met de ouders of familie te gebeuren. Ouders horen bij hun kinderen, en kinderen hebben hun ouders nodig, meende ze. Daarom zag Boddaert geen heil in tuchtscholen of opvoedingsinstituten en was zij geen voorstandster van ontzetting uit de ouderlijke macht. Tehuizen als bewaarplaats voor kinderen bestonden al in Amsterdam, en daar sloot Boddaert bij aan. Haar opvoedkundig concept steunde op de opvang, tweemaal per dag, in een 'Tehuis', dat ze vestigde in een onopvallend huurhuis met kleine tuin in de nabijheid van de school en het ouderlijk huis. Daar bood ze een sobere maar huiselijke inrichting, schoon en ordelijk. Haar opvoedingsplan was er in belangrijke mate op gericht deze beschaafde sfeer te behouden en de kinderen er medeverantwoordelijk voor te maken. Burgerlijke omgangsvormen en respect voor andermans werk waren er vanzelfsprekend; (lijf)straffen waren daarentegen taboe. De in frisse mouwschorten gestoken jongens en meisjes kregen hier tussen de middag en na schooltijd te eten, speelden in de tuin en hielden zich - ongeacht hun sekse -bezig met activiteiten als huishoudelijk werk, denkspelletjes, timmeren, breien of slöjd (: handenarbeid). Na zeven uur 's avonds - zo was haar plan - keerden alle kinderen dan terug naar hun ouders of familie. Boddaerts opvoedingsmethode ging uit van de observatie van het kind in zijn vier milieus: straat, huis, school en tehuis. De 'genezing' van ieder kind vroeg om een persoonlijke benadering. Eigenwaarde en individualiteit gingen hand in hand met coëducatie en coöperatie. Om haar doel te bereiken, beperkte Boddaert het aantal kinderen per tehuis tot 24. Wanneer zij eens niet in Amsterdam kon zijn, onderhield ze schriftelijk contact met haar pupillen, haar brieven steevast ondertekenend met 'Je freule'. De kinderen stonden tot hun meerderjarigheid onder het toezicht en bescherming van het Tehuis. Daarna gaven zij en haar staf hulp bij het vinden van werk en boden zij, indien nodig, nazorg. Boddaert begon aan wat haar Amsterdamse levenstaak zou worden niet 'in een gevoel van liefdadigheid, maar in een gevoel van rechtvaardigheid' (AVBT (759) inv. nr. 89), gedrukte toespraak 14-2-1903). Zij koos als leiddraad: 'Overwin het kwade door het goede (Rom. 12:21)'. In 1903 startte zij op persoonlijke titel en met eigen middelen het tehuis Nicolaas Beetsstraat 124. Dat bleek al snel een succes, want tot haar vreugde leken de pupillen te aarden in de door haar gecreëerde omgeving. Boddaerts initiatief viel ook in politiek en maatschappelijk opzicht in goede aarde. Zelfs van de zijde van de sociaal-democraten - meestal wars van grootburgerlijke charitas - ontving zij lof en bijval. Naar hun inzichten hield liefdadigheid de onderworpenheid van de arbeidersklasse in stand, maar daarvan kon haar plan niet worden verdacht. Voor de uitbreiding van haar werk koos Boddaert voor de verenigingsvorm. Als voorzitter van de in 1904 opgerichte Vereeniging 'Tehuizen voor schoolgaande kinderen' - waarin ze ook het eerste dagverblijf onderbracht - stichtte zij de tehuizen Amaliastraat 3 (1906), Tweede Jan Steenstraat (1915) en Zacharias Jansestraat 49 (1929). Geleidelijk aan kwam de officieuze aanduiding 'Boddaert-Tehuizen' in zwang. De opvoedingstaak die Boddaert zichzelf had opgelegd, was niet gemakkelijk. Deze vergde idealisme en kennis en vooral veel geduld en volharding. Zij stelde hoge eisen aan zichzelf, de directrices, de pedagogische medewerksters en het onderhoudspersoneel van de Tehuizen. Na 1911 begon zij medische en psychiatrische specialisten in te schakelen. In 1917 stelde zij haar Tehuizen beschikbaar voor de opvang van jeugdige delinquenten. De Boddaert-Tehuizen werden vervolgens formeel als reclasseringsinstelling erkend. Drie jaar eerder, in 1914, had zij in jkvr. Constancia ('Onny') van Spengler een bevlogen pedagoge en medewerkster gevonden, die haar bij afwezigheid kon vervangen. En na korte tijd zelfs meer dan dat, want ondanks het leeftijdsverschil van 25 jaar trok Constancia als huisgenote en levensgezellin bij Boddaert in. Vanaf 1918 stonden beide vrouwen op hetzelfde adres ingeschreven. Het project van de Tehuizen was duur. Er was altijd geldgebrek, hoewel Boddaert er haar inkomen in stak en ondanks de subsidiëring door gemeente en Rijk en de bescheiden financiële bijdrage van de ouders, waarmee het stigma van liefdadigheid werd ondervangen. Boddaert nam daarom de sponsorwerving actief ter hand. Zij overtuigde invloedrijke personen uit adellijke en bestuurlijke kringen van het belang van haar zaak, wat bijvoorbeeld blijkt uit de namen van de bestuursleden bij de oprichting van de Vereeniging 'Tehuizen voor schoolgaande kinderen'. Toen Boddaert in 1912 een derde tehuis plande en daarvoor extra geld nodig had, werd een 'Comité' opgericht dat zich inzette voor de werving van nieuwe leden en donateurs. Voor deze actie wist zij opnieuw een indrukwekkende groep van circa veertig personen uit hooggeplaatste families bijeen te brengen. Boddaert nodigde geregeld journalisten uit om haar Tehuizen te komen bekijken en haar werk bij het grote publiek bekend te maken. Zelf hield zij lezingen en causerieën met lichtbeelden in binnen- en buitenland. Ook de opbrengsten van soirees, benefietconcerten van bekende uitvoerende kunstenaars - zoals van de mezzosopraan Julia Culp in 1910 - , feestavonden en uitvoeringen van studentenmuziekgezelschappen tot gymnastiekclubs spekten de kas van haar vereniging. De koninklijke familie toonde haar waardering door werkbezoeken en donaties. Tijdens de Eerste Wereldoorlog en het interbellum ging het leven in de Tehuizen zo goed mogelijk door, hoewel er in 1934 één tehuis om financiële redenen moest worden gesloten. In de beginjaren van de Duitse bezetting verschafte Boddaert naar alle waarschijnlijkheid onderdak aan joodse kinderen. In maart 1943 werd het veertigjarig bestaan van haar opvoedingswerk op bescheiden wijze herdacht. Een van de sprekers wees bij die gelegenheid niet alleen op Boddaerts gedrevenheid, maar ook op haar zachte vriendelijkheid: voor iedereen was zij 'de lieve freule' (AVBT (759) inv. nr. 74). Met haar instemming richtten vroegere pupillen in hetzelfde jaar de 'Vereeniging van Oud-Kinderen der Boddaert-Tehuizen' op. Met de contributie beoogden zij een bijdrage te leveren aan de instandhouding van het werk van 'hun' freule. Uiteindelijk eiste de Duitse bezetting toch haar tol. Na de hongerwinter verhuisden kinderen en opvoeders in het voorjaar van 1945 naar Friesland om bij terugkeer in Amsterdam te ontdekken dat hun dagverblijven waren beschadigd en geplunderd. Ook liet Boddaerts gezondheid al geruime tijd veel te wensen over. De wederopbouw vergde haar laatste krachten. In 1948 overleed zij, 81 jaar oud. Haar vermogen liet zij na aan de Vereeniging 'Tehuizen voor schoolgaande kinderen'. Elisabeth Boddaert was met haar pedagogische opvattingen haar tijd ver vooruit. Niet door repressieve maatregelen, maar door een geduldige, langdurige en preventieve begeleiding wist zij naar criminaliteit afglijdende kinderen op te voeden tot zichzelf respecterende burgers die het goede van het kwade hadden leren onderscheiden. De door haar geleide Tehuizen waren alle gevestigd in Amsterdam. Na Boddaerts dood zette Constancia van Spengler dit reclasseringswerk tot aan haar pensionering in 1957 voort. Enkele jaren na de invoering van de Algemene Bijstandswet van 1968 volgde als het ware een herontdekking van deze vorm van jeugdhulpverlening. Met als gevolg dat in de jaren zeventig op velerlei plaatsen in het gehele land vernieuwde Boddaert-centra werden gevestigd. Nog steeds nemen zij in de kinderbescherming een belangrijke plaats in - inclusief het credo van freule Boddaert, dat alternatieve opvoedingsbemoeienis onlosmakelijk verbonden moet zijn met het te respecteren, primaire opvoedingsmilieu van de ouders. A: Archief van de Vereniging Boddaert-tehuizen (AVBT) in het Stadsarchief Amsterdam. L: J. Snellen, 'Mevr. M.A. Gelderman-Boddaert ?', in Levensberichten der afgestorven medeleden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1913-1914 (Leiden 1914) 169-178; S. Sturkop, 'De Boddaert-Tehuizen voor schoolgaande kinderen', in Ons Kind Een Blad voor Moeders [Officieel orgaan van de Amsterdamsche Vereeniging voor zuigelingenzorg], 24-4-1914; Myriam Baaten, 'Boddaerthuizen zijn hun tijd al tachtig jaar vooruit', in Welzijnsweekblad, 16-9-1983; Boddaert 100 jaar. Ontwikkelingen in de dagbehandeling voor schoolgaande jeugd. Onder red. van Cees van Dijk (Amsterdam 2003). I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 162. Tina Hammer-Stroeve Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6 Laatst gewijzigd op 12-11-2013 |