Gerbrandus Jelgersma
Geslacht: | Man | |
Vader: | Bernardus Jelgersma | |
Moeder: | Titia Faber | |
Geboren: | 1 Nov 1859 | Doeveren |
Overleden: | 17 Aug 1942 | Oegstgeest |
Beroep: | hoogleraar psychiatrie | |
Aantekeningen: | Bijna tweehonderd jaar bracht het Friese geslacht Jelgersma theologen voort. De generatie van Gerbrand die in een dorp in Noord-Holland werd grootgebracht, doorbrak de traditie. Geen van de vijf kinderen werd predikant. Jelgersma ging na de HBS in Alkmaar medicijnen aan de Universiteit van Amsterdam studeren. Hij voelde zich aangetrokken tot de psychiatrie en was reeds als semi-arts werkzaam in het toenmalige krankzinnigengesticht Meerenberg. In 1885 legde hij het artsexamen af, twee jaar later werd hij toegelaten in Amsterdam als privaatdocent in de criminele anthropologie op voorspraak van J. van Deventer, directeur van Meerenberg die zelf als privaatdocent voor de psychiatrie aan de Universiteit werkzaam was. Jelgersma was aanvankelijk van mening dat het mogelijk moest zijn geestesziekten door een goed inzicht in de anatomische bouw van de hersenen te doorgronden. Het rijke sectiemateriaal in Meerenberg stelde hem in staat dit inzicht te verwerven. In 1893 begon hij Sigmund Freuds werken te lezen, maar hij hield zich nog afzijdig van diens leer. In 1894 werd hij benoemd tot geneesheer-directeur van het sanatorium voor zenuwlijders 'De Vogel -en Plantentuin' te Arnhem. In 1897 werd aan Jelgersma, te zamen met W.H. Cox een eredoctoraat van de Universiteit van Utrecht verleend. Beide onderzoekers hadden vondsten gedaan op het gebied van de neuro-anatomie, die van belang werden geacht voor de psychiatrie. Ondertussen vervulde hij tot 1900 het redacteurschap van de Psychiatrische en Neurologische Bladen. In 1899 werd hij naar Leiden geroepen om als eerste hoogleraar onderwijs te geven in de psychiatrie. Hij was toen veertig jaar oud, hoofdzakelijk autodidact en nog steeds overtuigd aanhanger van de materialistische denkwijze in de psychiatrie. Dit kwam in zijn inaugurele rede, getiteld Psychologie en pathologische Psychologie duidelijk naar voren. De geringschatting voor wijsgerige stelsels die Jelgersma in deze rede uitsprak, prikkelde de hoogleraar in de wijsbegeerte G.J.P.J. Bolland zodanig dat hij Jelgersma tijdens een publieke voordracht uitdaagde voor een openbaar debat. De laatste weigerde dat. Eerst zeven jaar later diende Jelgersma zijn ambtgenoot vinnig van repliek in een Open brief aan Prof. G.J.P.J. Bolland (1906), omdat hij het nodig oordeelde aan de z.i. noodlottige invloed van Bolland op de studenten een halt toe te roepen. Jelgersma wordt door zijn leerlingen beschreven als een innemend mens, eenvoudig en afkerig van openbaar vertoon. Hij bezat een grote gave voor doceren, hij kon snel en begrijpelijk de stof presenteren en samenvatten. Dit blijkt duidelijk uit zijn Leerboek der psychiatrie [1911-1912. 2dln. in 3 bdn.]. Bovendien getuigt het van zijn oorspronkelijke kijk op de klinische psychiatrie. Als zodanig is het een standaardwerk van zijn tijd geweest. Jelgersma's wetenschappelijke koers heeft zich na verschijning van zijn leerboek gewijzigd. In zijn rectorale rede van 9 februari 1914 Ongeweten geestesleven, presenteerde hij zich als bekeerling tot de leer der psychoanalyse van Sigmund Freud. Dit baarde opzien; in Nederland was deze leer nog een strijdvraag voor vele geleerden. Sindsdien verschenen er verscheidene publikaties op het gebied der psychoanalyse van zijn hand: ook zijn leerboek dat volgens psychofysische beginselen was opgezet, onderging in 1926 ingrijpende wijziging, zodat de psychoanalytische leer duidelijk naar voren kwam. Naast psychiatrische en psychologische studies hield Jelgersma zich intensief bezig met vergelijkende anatomisch-fysiologisch onderzoek. Op het gebied van de kleine hersenen heeft hij belangrijke vondsten gedaan die hem internationale bekendheid gaven. Hij werd bij zijn werkzaamheden terzijde gestaan door een kundig amanuensis L. Kouw, die een groot hersenmicrotoom ontwierp, waarmede de met kleurstof geïmpregneerde hersenen in zuivere coupes werden gesneden. Na zijn afscheidsrede op 28 oktober 1930 getiteld De wekdroom kreeg hij voldoende tijd om de resultaten van jarenlange studies en onderzoekingen in twee grote werken in Atlas anatomicum cerebri humani (1931) en in 1934 in Das Gehirn der Wassersäugetiere. Ed. J.A. Barth, alsmede talloze kleinere publikaties in vaktijdschriften het licht te doen zien. Jelgersma heeft samen met zijn ambtgenoot Cornelis Winkler die Nederlandse neuro-anatomie internationale bekendheid gegeven. Zijn fraaie hersencoupes zijn o.a. in S.W. Ranson, The anatomy of the nervous system .. ..Rev.by S. L. Clark 10th ed. [repr.] (Philadelphia etc. [1964]) gereproduceerd. A: Collectie hersenpreparaten in Anatomisch Laboratorium te Leiden. P: Bibliografie in onder L genoemd werk van Carp L: W. van Itallie-van Embden, in NRC 19-9-1924; E.A.D.E. Carp, Jelgersma. Leven en werken van een verdienstelijk Nederlander (Lochem, [1943]). I: Ilse N. Bulhof, Freud en Nederland. De interpretatie en invloed van zijn ideeën (Baarn 1983) 114. Mw. A.M. Luyendijk-Elshout Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979) Laatst gewijzigd op 12-11-2013 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Elisabeth Henrica Nelida Johanna Ris | geb. 27 MRT 1866 overl. 28 Apr 1930 |
Huwelijk: | 21 Dec 1888 | Schiedam |
Kinderen: | ||
Bertha Titia Jelgersma | geb. 22 Sept 1889 | |
Gerda Maria Jelgersma | geb. 31 Jan 1891 | |
Johanna Clasina Jelgersma | geb. 25 Juni 1892 overl. 13 Sept 1969 | |
Bernard Jelgersma | geb. 26 Juni 1898 overl. 14 OKT 1953 |