Coenraad Albertus Jacobus Geesink
Geslacht: | Man | |
Vader: | Coenraad Geesink | |
Moeder: | Maria Havie | |
Geboren: | 14 Juni 1828 | Weesp |
Overleden: | 25 OKT 1883 | Hilversum |
Beroep: | zeepzieder | |
Aantekeningen: | Geesink groeide in Weesp op in een gezin, dat tot de Hervormde kerk behoorde, met drie oudere zusters en twee jongere broers. De vader had verschillende knechten in de bakkerij en dienstboden, die bij het gezin inwoonden. Geesink werd directeur van zeepziederij De Keizerskroon aan de Brouwersgracht in Amsterdam en behoorde tot de vooruitstrevenden uit burgerlijke kring, die de omstandigheden waaronder 'het volk' leefde, wilden verbeteren. Hij was met de hoogleraren T.M.C. Asser en J. Vissering en de econoom N.G. Pierson een van de sprekers op de op 3 maart 1866 door het bestuur van het Paleis voor Volksvlijt belegde openbare vergadering over het onderwerp 'Hoe moeten de arbeiders-vereenigingen hier te lande worden ingerigt en tot stand gebracht?' Sprekend over de Franse arbeidersverenigingen bracht hij volgens het Algemeen Handelsblad hulde aan 'het groote beginsel dat arbeidersvereenigingen moeten worden opgerigt door arbeiders, waarbij anderen door raad en voorlichting bijstand verleenen'. C. Regenboog, voorzitter van de Amsterdamse typografenvereniging Voorzorg en Genoegen voerde tijdens het debat het woord en K. Ris zag in het verloop van de vergadering aanleiding een brochure over de arbeidersverenigingen uit te geven. Een commissie, waartoe Geesink behoorde, bereidde een vervolgvergadering voor. Deze werd gehouden op 7 april 1866 en, evenals de eerste, bijgewoond door vertegenwoordigers van de vrijdenkersvereniging De Dageraad. Een jaar later begeleidde Geesink samen met de Amsterdamse architect I. Gosschalk een groep van 22 werklieden naar de internationale tentoonstelling in Parijs. Het initiatief tot de reis was van hem uitgegaan en naar mag worden aangenomen nam hij ook de kosten voor zijn rekening. In zijn verslag van het bezoek aan Parijs ging hij uitvoerig in op de coöperatieve beweging in Frankrijk. Deze verdiende volgens hem navolging in Nederland. In 1868 stelde Geesink de Amsterdamsche Werkmansbond financieel in staat een eigen gebouw te verwerven, nadat hij in maart het maandblad Bijdragen voor Arbeid en Kunst had gelanceerd. Blijkens de ondertitel was dit het orgaan van de Vereeniging voor oeconomischen en technischen Vooruitgang, waarvan hij voorzitter was. Hij stelde zijn blad open voor de arbeidersverenigingen en nodigde P. Werthweijn, de voorzitter van de Algemeene Nederlandsche Typografenbond (ANTB), uit redacteur te worden. Het blad werd aanvankelijk door Blikman en Sartorius gedrukt, vervolgens door een door Geesink en enkele leden van de ANTB opgezette drukkerij. Het bedrijf dat in Geesinks zeepziederij was ondergebracht, heette een produktie-vereniging te zijn, maar was in werkelijkheid een commanditaire vennootschap met Geesink als financier. De ANTB participeerde voor f500. H. Regenboog, de tweede secretaris van de ANTB en oudste zoon van de voorzitter van Voorzorg en Genoegen, leidde het bedrijf, dat in de eerste plaats was gesticht om typografen, die vanwege hun lidmaatschap van de ANTB waren ontslagen, aan werk te helpen. Ook Werthweijn vond op deze wijze een betrekking. De relaties tussen Geesink en de ANTB werden nog nauwer toen deze zich bij de ANTB aansloot en in oktober 1868 eerste secretaris van de bond werd. Mede onder zijn invloed ging de ANTB begin 1869 een radicalere koers varen. Na zich op de hoogte te hebben gesteld van het in de Brusselse drukkerijen toegepaste loonstelsel, ontwierp hij een nieuw loontarief voor zetters en drukkers. Dit 'Ontwerptarief voor zetloon in Nederland' werd voorgelegd aan de patroons, die aanvankelijk welwillend reageerden, maar het voorstel uiteindelijk toch afwezen. De typografen antwoordden met een staking die, doordat zich voldoende werkwilligen aanmeldden, maar korte tijd kon worden volgehouden. De Amsterdamse politie die de gebeurtenissen nauwlettend volgde, meende dat Geesink bij deze staking, en ook bij die van de scheepstimmerlieden enkele maanden tevoren, een belangrijke rol speelde. Toch mag worden betwijfeld of Geesink het met de staking van de typografen eens was. Het besluit daartoe was namelijk overhaast en zonder overleg met het hoofdbestuur van de ANTB genomen. Of had Geesink, bevlogen en emotioneel als hij soms kon zijn, zich aan de kant van de stakers geschaard zonder zijn medebestuurders te raadplegen? Hoe dit zij, na de staking bekoelden de betrekkingen tussen Geesink en de bond zodanig dat hij besloot het secretariaat van de ANTB neer te leggen en zijn lidmaatschap te beëindigen. Ook wat de drukkerij betreft werden de banden verbroken met als resultaat dat Geesink - inmiddels opgehouden met de fabricage van zeep - het bij de drukkerij nu alleen voor het zeggen had. Hij bracht het bedrijf onder in de naamloze vennootschap Boekdrukkers-Vereeniging, waarvan hij directeur werd. In december 1868 was, als opvolger van de Bijdragen voor Arbeid en Kunst, De Werkman verschenen. De uitgave werd na de typografenstaking gestopt, maar Geesink verklaarde zich bereid het blad aan de ANTB af te staan. Als nieuwe uitgever, tevens redacteur en administrateur, trad op J.H.F.H. Wollring, medeoprichter van de Nederlandse sectie van de (Eerste) Internationale en beter bekend onder de naam H. Wollring, die De Werkman liet drukken bij zijn schoonvader F.W. Vislaake. Geesink behield het als vooruitstrevend te typeren Algemeen Dagblad van Nederland, waarmee hij in juli 1869 dus onmiddellijk na het opheffen van het dagbladzegel - was begonnen. Geesink en zijn krant stonden aanvankelijk welwillend tegenover de Internationale, maar de toon van het Dagblad werd allengs kritischer. Geesink meende onder andere dat de Internationale ten onrechte alleen werklieden als lid toeliet en hoofdarbeiders uitsloot. Geesink was betrokken bij de vorming van het Comité ter bespreking der Sociale Quaestie. Hij leidde de Amsterdamse afvaardiging naar de oprichtingsbijeenkomst op 30 oktober 1870 te Utrecht en gaf ten behoeve van het Comité het weekblad Nederland uit. Hij was ook een van de oprichters van de Vereeniging 'Het Algemeen Stemrecht'. Deze organisatie bestond maar korte tijd. In haar plaats kwam in 1871 de Democratische Vereeniging, waarvan Geesink bestuurslid werd. In 1872 bepleitte deze vereniging in een petitionnement aan de koning invoering van het algemeen kiesrecht. Zelf meende Geesink dat alleen zij die getoond hadden maatschappelijke belangstelling te hebben, voor het kiesrecht in aanmerking dienden te komen. Het welvaartscriterium bij het verlenen van kiesrecht verwierp hij. In 1871 zag hij zich vanwege de slechte financiële resultaten genoodzaakt de verschijningsfrequentie van zijn krant terug te brengen tot tweemaal per week. Hij veranderde de naam in Algemeen Volksblad voor Nederland en voegde deze na nog enkele naamswijzigingen in 1878 samen met het weekblad Nederland tot Nederland. Algemeen Volksblad, dat eenmaal per week uitkwam. In 1874 had hij het Tijdschrift voor Decoratieve Kunst en Volksvlijt uitgebracht, maar dit sloeg niet aan. Mede omdat hij drukwerk voor ideële doeleinden vaak kosteloos vervaardigde, leverde zijn drukkerij voortdurend verlies op. In 1880 was het bedrijfskapitaal van zijn vennootschap zodanig geslonken dat op de aandelen zeventig procent moest worden afgeschreven. Ongetwijfeld zullen de slechte financiële uitkomsten van zijn projecten een rol hebben gespeeld bij het begin jaren tachtig genomen besluit zijn zakelijke en ideële activiteiten te beëindigen. Maar een belangrijk motief zal ook de houding zijn geweest, die de radicalen in de arbeidersbeweging tegenover hem aannamen. Sommigen lieten blijken te twijfelen aan zijn goede bedoelingen. E.Ph.H. van der Ven, alias Jac. Rademacher, bij voorbeeld noemde hem in De Tolk van den Vooruitgang 'een politieke tinnegieter' en schreef dat hij zijn krant had gesticht om 'de liberale behoudsmannetjes' een genoegen te doen. Teleurgesteld verhuisde Geesink naar Hilversum, waar hij op 55-jarige leeftijd overleed. LITERATUUR: J. Rademacher, 'De arbeidersbeweging in Nederland' in: De Tolk van den Vooruitgang, 1878, 304 en 388; B.H. Heidt in: De Werkmansbode, 25.10.1883; A.H. van Nierop, E. Baak, De Nederlandsche naamlooze vennootschappen (Zwolle 1884) 486-487; Bymholt, Geschiedenis; B.H. Heldt, Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond, 1871-1896 (Leeuwarden 1896); F. van der Wal, De oudste vakbond van ons land, 1866-1916 (Amsterdam 1916); Th. van Tijn, Twintig jaren Amsterdam (Amsterdam 1965); J.J. Giele, De eerste Internationale in Nederland (Nijmegen 1973); J.J. Giele, 'Het ontstaan van de typografenvakorganisatie in Nederland (1837-1869)' in: Mededelingenblad, nr. 42, november 1972, 2-55. PORTRET: C.A.J. Geesink, IISG Auteur: H.J. Scheffer Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 4 (1990), p. 57-60 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Wilhelmina Dorothea Maria Reuver | geb. 7 Feb 1824 overl. 17 Feb 1917 |
Huwelijk: | 7 Juli 1853 | Amsterdam |
Kinderen: | ||
Hermina Ottolina Mathilda Maria Sophia Geesink | geb. 5 MRT 1865 overl. 28 Nov 1942 | |
Catharina Maria Anna Charlotta Henriëtta Geesink | geb. 23 OKT 1857 overl. 25 Jan 1935 | |
Gerhard Herman Johannes Wilhelm Jacobus Geesink | geb. 27 MEI 1854 overl. 23 Jan 1929 |