Otto van Rees

Geslacht: Man
Vader: Jacob van Rees
Moeder: Konstanze Adriana Katharina Cordula Vatiché
Geboren: 20 Apr 1884 Freiburg, Baden
Overleden: 19 MEI 1957 Utrecht
Aantekeningen: Otto van Rees groeide, samen met zijn twee zusters, op in een intellectueel socialistisch milieu en kreeg een vrije opvoeding. Zijn vader was de oprichter van de idealistische Kolonie van de Internationale Broederschap te Blaricum en bracht zijn humanitaire levensbeschouwing en Tolstojaanse ideeën over op zijn kinderen. Na een voortijdig afgebroken HBS-opleiding ontving Otto aanwijzingen op het gebied van de schilderkunst van Herman Heijenbrock, die in Blaricum woonde.
In het Gooi woonde eveneens Cathérine ('Adya') Dutilh, dochter uit een rijke Rotterdamse koopmansfamilie, die zich hier - aangetrokken door links-libertijnse denkbeelden - na een artistieke opleiding in Brussel had gevestigd. Met haar kreeg Van Rees een relatie, en in 1904 brachten zij samen de zomermaanden door in de - vooral bij kunstenaars - populaire badplaats Domburg. Van Rees werkte hier samen met de schilder Jan Toorop, een vriend van zijn vader. Hij schilderde vooral luministische doeken zoals de Walchersche vrouw (1904).
In oktober 1904 vertrok Van Rees op aanraden van Toorop naar Parijs, waar hij al snel in contact kwam met schilders uit de internationale avant-garde. Hij woonde - evenals Pablo Picasso - in het atelier 'Bateau Lavoir' in Montmartre. Deze plek was een kweekvijver van nieuwe artistieke ontwikkelingen, en samen met zijn vrienden experimenteerde Van Rees hier naar hartelust. In december 1904 voegde zijn vriendin Cathérine zich bij hem in Parijs, waarna het paar hun vrij huwelijk aankondigde. Gedurende de zomermaanden van het daaropvolgende jaar huurden zij een boerderij in Fleury-en-Bière, nabij het schildersdorp Barbizon. Geheel volgens de leer van vader Van Rees verbouwden zij hun eigen groenten. Van Rees maakte veel zwerftochten in de bossen van Fontainebleau en schilderde scènes uit het dagelijks leven in neo-impressionistische stijl.
Van Rees, die bekend stond als een beminnelijk man, had veel buitenlandse vrienden. Hij sprak vloeiend Frans, Duits en Italiaans. In 1906 trok het paar naar Anzio in Italië, waar hun eerste dochter, Aditya, werd geboren. Geïnspireerd door het heldere licht in het kustdorpje maakte Van Rees fauvistische, felgekleurde landschappen, zoals Kust te Anzio (1906), en gevoelige portretten van moeder en kind. Met zijn gezin reisde hij ook naar Zwitserland en Nederland, om steeds weer terug te keren naar Parijs. Met de Nederlandse kunstenaars hier had hij geregeld contact. Zo bezocht hij de 'jours' van de kunstcriticus en schilder Conrad Kickert, waar hij kennismaakte met andere modernistische schilders.
In 1907 debuteerde Van Rees met drie werken op de Tentoonstelling van Kunstwerken van Levende Meesters in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Hij bleef echter in de Franse hoofdstad wonen. In 1909 trad hij voor de wet in het huwelijk met Cathérine Dutilh. Het jaar daarop werd in Parijs zijn tweede dochter, Magdalena, geboren en nam hij hier deel aan de Salon des Artistes indépendants. Ook toonde hij werk in de vooruitstrevende galeries van Clovis Sagot en Berthe Weill. Onder invloed van het symbolisme ontwikkelde Van Rees tussen 1907 en 1910 een meer lineaire stijl. Sobere werken met sterke afsnijdingen, zoals de serie voorstellingen van Adam en Eva (1910), vormden een overgang van compositie- en vormstudies naar meer kubistische werken. Vanaf 1910 exposeerde Van Rees verscheidene malen met de Moderne Kunstkring in het Stedelijk Museum in Amsterdam, waar zijn kubistische landschappen tot de meest vernieuwende werken behoorden.
In 1915 begon Van Rees te experimenteren met nieuwe uitdrukkingsvormen. Hij knipte kubistische motieven in zijn haar, en toen hij tijdens de Eerste Wereldoorlog werd gemobiliseerd maakte hij - als inzending voor een door het leger georganiseerde tentoonstelling - een collage van lege sigarettenpakjes. Deze bijzondere kunstuitingen leidden ertoe dat hij vroegtijdig uit dienst werd ontslagen, waarna hij zich voegde bij zijn vrouw en kinderen, die in het Zwitserse Ascona verbleven. Hier maakten Van Rees en zijn vrouw waarschijnlijk kennis met de Frans-Duitse kunstenaar Hans Arp. In november 1915 exposeerden zij gedrieën in Galerie Tanner in Zürich. De kubistische werken en collages van Van Rees en Arp, alsmede de eveneens op avant-gardistische motieven gebaseerde borduurwerken van Cathérine, veroorzaakten veel opschudding. Deze tentoonstelling stond aan het begin van een nieuwe artistieke stroming: het Dadaïsme. Met provocerende kunstwerken en gedichten wilden kunstenaars in Zürich hun onvrede uiten over de verwoestingen en het egoïsme die volgens hen de maatschappij beheersten. Traditionele uitdrukkingsvormen en formalistische principes werden afgewezen, en door abstractie en het toepassen van nieuwe materialen ontstonden totaal andere kunstwerken.
Op verzoek van de Zwitserse kunstverzamelaar Han Coray schilderde Van Rees, samen met Arp, in de entreehal van de Pestalozzi Schule in Zürich, de eerste abstracte muurschildering in Zwitserland. Hoewel Van Rees in 1916 wederom voor langere tijd naar Parijs vertrok - waar in 1917 zijn zoon Jean-Luc ter wereld zou komen - werden zijn werken toch getoond op de Dada-avonden van het Cabaret Voltaire in Zürich. In 1918 ondertekende hij het Dadaïstisch Manifest dat in Berlijn werd gepresenteerd.
Teleurgesteld door alle verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog en onder invloed van de ideeën van de letterkundige Pieter van der Meer de Walcheren en de Franse filosoof Jacques Maritain bekeerden eerst Cathérine en later, in 1915, ook Van Rees zich tot het rooms-katholieke geloof. Geïnspireerd door zijn nieuwe overtuiging begon hij met het schilderen van religieuze onderwerpen, in vooral sobere kleuren.
Een treinongeluk bij het Franse Pont-sur-Yonne, in november 1919, waarbij Van Rees ernstig gewond raakte en zijn oudste, dertienjarige dochter overleed, verhinderde hem anderhalf jaar lang te werken. Om te herstellen vestigde Van Rees zich weer voor een langere periode in Nederland. Vanaf 1921 nam hij deel aan de groepstentoonstellingen van de Hollandsche Kunstenaarskring en exposeerde hij met verscheidene andere kunstenaars bij Nederlandse galeries. Via zijn schoonfamilie, die een zomerhuis in Bergen bezat, maakte Van Rees kennis met de kunstenaars van de Bergense School.
Vanaf 1923 woonde het gezin Van Rees ruim drie jaar lang op het 'Klein Kasteel' in het Oost-Brabantse Deurne. Voorwerpen en mensen in zijn directe omgeving inspireerden de kunstenaar in zijn werk, zoals het Portret van mevrouw Wiegersma-Daniels (1923) en het Zelfportret in atelier (1927). In zijn nieuwe woonplaats ontving Van Rees dikwijls buitenlandse vrienden, onder wie Jacques Maritain, de Zwitserse schrijver Charles-Albert Cingria en de Russische beeldhouwers Moissy Kogan en Ossip Zadkine.
Aangetrokken door de prachtige omgeving en het boeiende artistieke leven reisde Van Rees vanaf 1923 wederom met grote regelmaat naar Ascona. In 1924 maakte hij deel uit van de daar opgerichte internationale kunstenaarsgroep 'Der Grosse Bär'. Veel vrienden kwamen Van Rees in dit 'paradis terrestre' bezoeken, onder wie de Nederlandse schrijvers Albert Helman en Albert Kuyle. Laatstgenoemde was een van de oprichters van het vooruitstrevende katholieke literaire tijdschrift De Gemeenschap. Door Kuyle raakte Van Rees actief betrokken bij de artistieke vormgeving van het blad. Daarnaast werkte hij mee aan de boeken van de uitgeverijen De Gemeenschap en Het Spectrum.
In 1926 werd in het Stedelijk Museum te Amsterdam een grote overzichtstentoonstelling gehouden met 84 werken van Van Rees. Dit versterkte definitief de banden met Nederland. In hetzelfde jaar kreeg Van Rees zijn eerste religieuze opdracht, het schilderen van een kruiswegstatie voor een katholieke kerk te Klattèn op Java.
Cathérine van Rees - die het leven in Deurne verstikkend vond - bracht in 1927 haar man ertoe te verhuizen naar Brasschaet bij Antwerpen, met als gevolg dat de banden met het Belgische culturele leven nauwer werden aangehaald. Van Rees bleef contact houden met kunstenaars in Frankrijk en volgde de ontwikkelingen op artistiek gebied. In 1928 keerde het gezin terug naar Parijs. Via de Belgische schilder en beeldhouwer Georges Vantongerloo, de Uruguayaanse schilder Joaquin Torres Garcìa en de Belgische schrijver en schilder Michel Seuphor raakte hij betrokken bij de antisurrealistische beweging 'Cercle et Carré'. Deze kunstenaars lieten zich leiden door het abstracte en compositorische element in de kunst. Van Rees maakte daarop kubistische, bijna abstracte composities, met platte vlakken, zoals Compositie (1930). De voorstelling werd ontleed in essentiële vormen met een enkel herkenbaar element erin.
De economische crisis van 1929 trof het echtpaar Van Rees zwaar. De financiële ondersteuning van zijn familie en de opdrachten liepen sterk terug. De geldzorgen werkten verlammend. Vanaf 1930 leidde Van Rees een zwervend bestaan en was hij afwisselend in Frankrijk, Zwitserland en Nederland. Hij logeerde bij opdrachtgevers, familie of vrienden, maar had geen vaste verblijfplaats. Zijn vrouw en zoon - die niet van Nederland hielden - bleven achter in het buitenland, en woonden afwisselend bij Ascona en in Parijs. Tussen de kunstenaar en zijn vrouw ontstond een steeds grotere verwijdering. Via Albert Kuyle, inmiddels zijn schoonzoon, raakte Van Rees in 1934 betrokken bij het illustreren van het fascistische tijdschrift De Nieuwe Gemeenschap . De familieband speelde hierbij een belangrijker rol dan zijn ideologische overtuiging. In datzelfde jaar vestigde Van Rees zich definitief in een atelier te Utrecht. De tijd van experimenteren was voorbij. Hij richtte zich vanaf dat moment vooral op stillevens, religieuze voorstellingen en portretten. Door vrienden verkreeg Van Rees nog enkele opdrachten, zoals die voor een wanddecoratie in de Amsterdamse Obrechtkerk.
In Utrecht trad Van Rees in december 1938 toe tot het Schilder- en Teekenkundig Genootschap 'Kunstliefde'. Daarnaast toonde hij werk bij Kunstzaal Wagenaar. Aan het begin van de jaren dertig ontmoette Van Rees de kunstenares Manna Smitt, die onder het pseudoniem Micha Landt vooral bekend werd door haar bloemstillevens. Hoewel Van Rees getrouwd bleef met Cathérine Dutilh, woonde Manna vanaf het einde van de jaren dertig bij hem in zijn Utrechtse atelier. Tijdens de Duitse bezetting bracht hij samen met haar veel tijd in Limburg door en exposeerde hij onder andere in Maastricht, Utrecht en Den Haag. Na de bevrijding leidde Van Rees een teruggetrokken bestaan. In 1951 verliet Manna hem, en korte tijd later voegde Cathérine, die in 1949 naar Nederland was teruggekeerd, zich weer bij haar echtgenoot. De relatie bleef echter verre van harmonieus, en beide echtelieden gingen ieder hun eigen gang.
In de jaren vijftig werd Van Rees lid van de Vereniging Beeldende en Monumentale Kunsten. Deze vereniging probeerde voor hem te bemiddelen in het verkrijgen van opdrachten voor wandschilderingen en glas-in-loodvensters. In deze periode, waarin vrijwel alle aandacht uitging naar de nieuwste ontwikkelingen in de Nederlandse kunst, verminderde de belangstelling voor zijn werk. Vanaf 1952 kreeg Van Rees, gezien zijn slechte financiële situatie en zijn betekenis voor de ontwikkeling van de Nederlandse beeldende kunsten, dan ook een overheidssubsidie. Tevens verkocht hij enkele schilderijen, zoals De kachel (1928), aan de Staat.
Het Zuiden bleef een grote aantrekkingskracht op Van Rees uitoefenen. Via een ingenieus systeem, waarbij hij reistekeningen voorafgaand aan vertrek verkocht, wist de kunstenaar zijn trektochten te financieren. Nadat hij in 1953 en 1955 reizen naar Joegoslavië en Griekenland had gemaakt, leek zijn werk weer aan kracht te winnen. Positieve reacties verschenen in de pers naar aanleiding van presentaties in Utrecht. In 1956 organiseerde in dezelfde stad het Museum van Nieuw Religieuse Kunst een overzichtstentoonstelling van zijn oeuvre. De opbloei was echter van korte duur. In 1957 overleed hij aan de gevolgen van een verkeersongeluk.
Otto van Rees was een eclecticus, iemand die niet vasthield aan strakke principes en telkens openstond voor experimenten. Door zijn contacten met kunstenaars uit de internationale avant-garde speelde hij, als intermediair, een belangrijke rol bij de introductie van nieuwe stromingen in de beeldende kunst in Nederland.
A: Archief-Otto van Rees deels in bezit van de Van Rees Stichting, deels bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te 's-Gravenhage. Persdocumentatie betreffende Van Rees bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie. De meeste werken van Otto van Rees bevinden zich in de collectie van het Centraal Museum te Utrecht en in particulier bezit.
L: Jan Engelman en Hendrik Wiegersma, 'Otto van Rees', in Op steiger 5 (Amsterdam z.j.) 5-32; Willem Enzinck, Otto van Rees (Helmond [1953]); Otto van Rees, 1884-1957 [Tentoonstellingscatalogus Stedelijk Museum Amsterdam] (Amsterdam 1960); Otto en Adya van Rees. Leven en werk tot 1934 . Onder red. van Herbert Henkels [Tentoonstellingscatalogus Centraal Museum Utrecht en Haags Gemeentemuseum] [Z.pl. 1975]; Otto van Rees (1884-1957); 40 opere dalle collezione in Ticino [Tentoonstellingscatalogus Museo Comunale d'Arte Moderna] (Ascona 1994).
I: Otto van Rees. Onder red. van Ida Boelema en Irène Lesparre (Zwolle [etc] 2005) afbeelding op titelblad [Van Rees in Brasschaat, België, 1927].
Laura N. Grijns
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013

Gezin 1

Huwelijkspartner: Adriana Catharina Dutilh geb. 7 Juni 1876 overl. 11 OKT 1959
Huwelijk: 6 Apr 1909 Courbevoie, Frankrijk
Kinderen:
  Jean Luc van Rees Male geb. 4 MRT 1917
  Magdalena van Rees Male geb. 31 OKT 1910
  Elia van Rees Male geb. 8 Juni 1906