Peter Marius Tutein Nolthenius
Geslacht: | Man | |
Vader: | Willem Hendrik Nolthenius | |
Moeder: | Julia Tutein | |
Geboren: | 16 Juni 1814 | Amsterdam |
Overleden: | 31 Aug 1896 | Zutphen |
Beroep: | advocaat, burgemeester, lid tweede kamer | |
Aantekeningen: | In 1864 kreeg de gemeente Apeldoorn in de persoon van dr.mr. Peter Marius Tutein Nolthenius een burgemeester die kon bogen op een veelzijdige bestuurlijke carrière en tevens een wel zeer bijzondere academische vorming achter de rug had: hij had maar liefst drie dissertaties geschreven in een tijdsspanne van vijf jaar. Als jonge gymnasiast had hij in 1831 enthousiast meegedaan aan de Tiendaagse Veldtocht. Daarna begon hij in 1835 de studie geneeskunde aan de Leidse universiteit. In 1841 schreef hij zijn eerste dissertatie, De epilepsia, een literatuuronderzoek, datzelfde jaar gevolgd door een tweede, handelend over de Nederlandse verloskunde. Eind 1841 volgde hij gedurende enkele maanden een op zijn specialismen afgestemd semester aan de Parijse universiteit. Een jaar later vestigde Tutein Nolthenius zich als arts te Arnhem. Zijn voorkeur ging echter uit naar een juridische opleiding. Hij volgde die van 1844 tot 1846, wederom te Leiden, en sloot die af met een (overigens heftig bekritiseerd) proefschrift getiteld Over de straffen. Hierin nam hij stelling tegen het afschaffen van de doodstraf. In juni 1846 werd hij advocaat te Amsterdam en van 1847 tot 1852 was hij in de hoofdstad plaatsvervangend kantonrechter. Bekendheid verwierf hij zich in deze jaren met de publicatie van zijn geschrift Recht van vereeniging en vergadering, waarin hij zich in conservatieve zin uitliet. Van 1852 tot 1855 was hij burgemeester van Purmerend. Naast het burgemeesterschap vervulde hij daar nog enkele andere bestuursfuncties: hij was bijvoorbeeld waterschout en opperpoldermeester van de Purmer. Na het overlijden van zijn eerste echtgenote vroeg en kreeg hij uit al deze functies eervol ontslag. De kiezers van het district Hoorn kozen hem datzelfde jaar in de Tweede Kamer. Gedurende deze jaren toonde hij zich een vermaard tegenstander van Thorbecke en uitte hij zijn conservatieve gevoelens veelvuldig in woord en geschrift. Hij toonde zich voorstander van verplicht schoolonderwijs, verplichte inenting en het afschaffen van de brandstofaccijns. Per 1 juli 1858 volgde Tutein Nolthenius benoeming als burgemeester van Haarlem, waarop hij bedankte voor het kamerlidmaatschap. Al na een jaar hield hij het in Haarlem voor gezien, dit uit protest tegen het feit dat bij een plaatselijke gemeenteraadsverkiezing de kiesgerechtigden, die in 1848 zo hadden verlangd naar het kiesrecht, het nu in groten getale lieten afweten: van zulk een gemeente wenste hij geen burgervader te zijn. In maart 1860 werd hij na herstemming opnieuw door het district Hoorn gekozen tot Tweede-Kamerlid. Kort na zijn tweede huwelijk in 1859 verruilde hij echter Haarlem voor de Veluwe, dit wegens familieomstandigheden: zijn echtgenote hing zeer aan haar moeder en wilde het liefst zo dicht mogelijk in haar nabijheid zijn. Als ambteloos burger vestigde hij zich in Apeldoorn om vandaaruit opnieuw kleur te gaan geven aan zijn kamerlidmaatschap. Hij toonde zich een fel tegenstander van de (later ook uitgevoerde) plannen om het Cultuurstelsel af te schaffen, omdat hij meende dat dit de belangen van de inlander te zeer zou schaden. In 1864 zegde hij de Tweede Kamer voorgoed vaarwel na zijn benoeming in mei dat jaar tot burgemeester van Apeldoorn. Hier trof hij een gemeente aan die weliswaar vele armen kende, maar minder verarmd was dan haar buurgemeenten, omdat de gemeentelijke begroting al vele jaren in evenwicht werd gehouden en de koninklijke familie, die verscheidene maanden van het jaar op paleis Het Loo vertoefde, meerdere malen substantieel bijsprong om bijvoorbeeld de tekorten van de plaatselijke diaconieën aan te zuiveren. Toch werd de armoede en de armenzorg in Apeldoorn door velen, ook door Tutein Nolthenius, als een probleem ervaren dat dringend een oplossing behoefde. Dit had alles te maken met de inmiddels in werking getreden Armenwet uit 1854 Deze wet bepaalde dat aan alle onderstand kerkelijke steun diende vooraf te gaan. Allen die dan nog buiten de boot dreigden te vallen, behoorden te worden geholpen door de gemeente waar ze waren geboren. En wat was hiervan het gevolg? Vanaf 1855 dienden jaarlijks tussen de 22 en 25 andere gemeenten bij het gemeentebestuur rekeningen in voor de verzorging van oud-Apeldoorners. Tutein Nolthenius en de gemeenteraad constateerden uit de gemeenterekeningen dat de kosten voor de armenzorg in enkele jaren mede hierdoor waren vertienvoudigd en zwaar op de gemeentelijke begroting begonnen te drukken. Aanvankelijk wilde men de op kosten van andere gemeenten elders onderhouden armen naar Apeldoorn laten overbrengen. Toen daar hoegenaamd niet op werd gereageerd, schreef Tutein Nolthenius in 1865 op persoonlijke titel een Open brief aan alle ingezetenen. Daarin verweet hij allereerst de inwoners door hun vrijgevigheid mede schuldig te zijn aan de magneetfunctie die Apeldoorn op armen van elders uitoefende. In de Open brief bleek Tutein Nolthenius een voor die tijd realistische kijk op de zaak te hebben ontwikkeld. Hij zocht, anders dan veel tijdgenoten, de oorzaak van armoede niet in hoofdzaak bij de armen zelf wat bijvoorbeeld ook de verschillende diaconieën deden , maar wees erop dat het vooral zuiver economische aspecten waren, die veroorzaakten dat mensen in armoede vervielen. Zo kritiseerde hij de gewoonte om gedurende de wintermaanden, wanneer er niet voluit gewerkt kon worden, de lonen van de werkenden te halveren. Dat was volgens hem debet aan het verval in armoede. Ook zag hij verband tussen armoede enerzijds en de almaar stijgende prijzen voor de eerste levensbehoeften en het achterblijven van de lonen op deze prijsontwikkelingen anderzijds. Hij stelde een koppeling voor tussen de lonen en de prijsontwikkeling, een novum! Ook moesten in iedere woonplaats volgens hem de verschillende vormen van armenbedeling worden geïnventariseerd om ze beter op elkaar te kunnen afstemmen, zodat dubbele, maar ook onvoldoende bedeling zou worden vermeden. Zijn voorstellen trokken terecht landelijke aandacht. Ze werden breeduit in de verschillende kranten en in raadsvergaderingen behandeld. De Sociale Questie werd mede door dergelijke bijdragen voortaan objectiever besproken. Eveneens baanbrekend werk verrichtte Tutein Nolthenius door het op eigen initiatief verzamelen, vastleggen en uitgeven van in de regio bestaande gewoonten en gebruiken, wat voortaan in vele gevallen dienst kon doen om kleine geschillen tussen buren of tussen verhuurders en huurders te voorkomen of langs minnelijke weg te schikken. Ook het Apeldoornse onderwijs werd door nieuwe wetgeving op kosten gejaagd. Verantwoordelijk hiervoor was de invoering van de Onderwijswet van Van Brugghen in 1857. Het probleem kreeg van Tutein Nolthenius en zijn gemeentebestuur de nodige aandacht. Weliswaar werden ook de Apeldoornse lagere scholen klassenscholen, maar de steun die hij Willem III gaf bij diens oprichting van de Koningsschool leverde hem de dank van de vorst en het mederegentschap van de school op. Daarnaast kwam er voor de kinderen van de plaatselijke middenklasse een meer uitgebreid lager onderwijs tot stand, dat en dat is bijzonder weliswaar in particuliere handen was, maar mocht rekenen op gemeentelijke subsidie. In deze jaren stond de wijze waarop het totale onderwijsaanbod te Apeldoorn was georganiseerd, dan ook in de belangstelling van onderwijsgezelschappen en andere Gelderse gemeenten. Dat Tutein Nolthenius in 1863 ten tijde van de fel gevoerde spoorwegdebatten lid van de Tweede Kamer was geweest, bleek uit zijn inzet om Apeldoorn ook aangesloten te krijgen op de spoorwegverbinding Amsterdam-Amersfoort-Zutphen. Hiervoor bestonden al vanaf 1845 plannen, maar deze waren om verscheidene redenen, vooral vanwege het tekort aan benodigde ?nanciën, nog steeds niet tot uitvoering gekomen. De Apeldoornse burgemeester bezat echter voldoende overredingskracht en beschikte over de juiste contacten om tezamen met zijn gemeentebestuur, vlak voor zijn eervol ontslag op 1 mei 1872, voor de spoorwegplannen de benodigde concessies en gelden de?nitief toegezegd te krijgen. Daarmee kregen Apeldoorn en de Veluwe een voor die tijd modern te noemen infrastructuur. Tevens kreeg de plaats Apeldoorn zijn eigen telegrafiekantoor, waardoor de ingezetenen niet langer afhankelijk waren van de gunsten die hun in dezen waren verleend door koning Willem III. Het gebouw, waarin eveneens een postkantoor werd opgenomen, gaf de Veluwse plaats een directe verbinding met de rest van de wereld. Kort voordat Tutein Nolthenius de gemeente Apeldoorn verliet, kwam er eveneens een eind aan het almaar slepend probleem van de lage waterstand in het Apeldoorns-Dierens Kanaal. Door snelle onteigeningsprocedures in Ugchelen, Beekbergen en Loenen erdoor te jagen en gemeentegelden in te zetten, konden de nodige extra sprengen worden gegraven, die het chronisch watertekort oplosten en ervoor zorgden dat de gemeenten Apeldoorn, Eerbeek en Dieren daadwerkelijk via een waterweg economisch met elkaar werden verbonden. Als ambteloos burger begaf Peter Marius Tutein Nolthenius zich met zijn echtgenote en twee jongste kinderen naar het buitenland: achtereenvolgens naar Duitsland, Zwitserland en Italië. In het najaar van 1879 vestigde hij zich eerst te Deventer en later te Zutphen, in de nabijheid van zijn Apeldoorns landgoed het Woldhuis, dat hij ten dele zelf exploiteerde. Nog één keer trok de oud-burgemeester van Apeldoorn de landelijke aandacht, opnieuw door middel van een Open brief (1875), ditmaal over de almaar voortwoekerende Schoolstrijd die Nederland verlamde. Dit werd volgens hem mede in de hand gewerkt door het onvoldoende in acht nemen van de wetten op het lager en het middelbaar onderwijs (respectievelijk uit 1857 en 1863). Een andere oorzaak van de problemen was volgens hem de onvoldoende (bij wet) geregelde samenwerking tussen ouders en leerkrachten van de schoolgaande kinderen. Hij stelde zijn lezers het Amerikaanse en Duitse schoolsysteem ten voorbeeld: strikte neutraliteit en vakken die pasten bij de dagelijkse praktijk. Wat het lager onderwijs betrof, bediende de Onderwijswet van 1878 hem op zijn wenken. Dat Peter Marius Tutein Nolthenius waardering kreeg voor zijn inspanningen voor Apeldoorn en de landelijke politiek, blijkt wel uit de vele eervolle onderscheidingen die hem ten deel vielen: hij werd benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, tot of?cier in de Orde van de Eikenkroon en tot ridder in de Orde van het Metalen Kruis. De oud-burgemeester werd na zijn overlijden op 31 augustus 1896 op de Algemeene Begraafplaats Apeldoorn ter aarde besteld. Literatuur E. Luikens, De 14 burgemeesters van Apeldoorn. Van 1818 tot 1993, Apeldoorn 1993 E. Luikens, Politieke en bestuurlijke ontwikkelingen, in: R.M. Kemperink e.a. (red.), Geschiedenis van Apeldoorn, Zutphen 1993, 213-246 E. Luikens, Apeldoorn in de schaduw van Het Loo 1785-1905. Politieke, bestuurlijke en maatschappelijke ontwikkelingen in Apeldoorn, Zutphen 1999 B. Tideman, Apeldoorn en zijn opkomst, Apeldoorn 1885 R.P.J. Tutein Nolthenius, Het geslacht Nolthenius, 2 dln., Haarlem 1914-1930 Bronnen Apeldoornsche Courant, 1864-1872 GA Apeldoorn, Gemeentebestuur 1818-1915, inv.nrs. 1113, jaarverslagen; inv.nrs. 14-37, notulen gemeenteraad Elze Luikens Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 3, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs. C.A.M. Gietman (eindredactie), drs. R.M. Kemperink, dr. J.A.E. Kuys, E. Pelzers en drs. P van Wissing .W.. Verloren Hilversum, 2002, pagina's 142-145. |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Jeanne Fetmenger | geb. 14 Juni 1829 overl. 20 MEI 1905 |
Huwelijk: | 12 MEI 1859 | Deventer |
Kinderen: | ||
Henri Paul Jules Tutein Nolthenius | geb. 9 MRT 1861 overl. 8 Dec 1930 |
Gezin 2
Huwelijkspartner: | Johanna Koopmans | geb. 1827 overl. 9 Feb 1855 |
Huwelijk: | 22 Aug 1850 | Amsterdam |