Jacobus Pieter Thijsse
Geslacht: | Man | |
Vader: | Jacobus Thijsse | |
Moeder: | Catharina Johanna Priester | |
Geboren: | 25 Juli 1865 | Maastricht |
Overleden: | 1 Aug 1945 | Overveen |
Beroep: | hoofd van een school | |
Aantekeningen: | De vader van Thijsse was beroepssergeant bij de infanterie en de gebruikelijke overplaatsingen brachten verhuizingen met zich mee. Na Maastricht woonde het christelijke gezin, dat vier kinderen telde, in Grave en Woerden. Het rivierengebied, waaraan hij in 1938 het album Onze groote rivieren zou wijden, maakte op Thijsse een onvergetelijke indruk. Thijsse: 'mijn ouders waren liefhebbers van wandelen, tuinieren, bloemen, hengelen, lectuur en teekenen'. In 1877 verhuisde het gezin naar de Wagenaarstraat in Amsterdam, waar zijn vader, na de militaire dienst verlaten te hebben, klerk op een notariskantoor werd. Zodoende was Thijsse in de gelegenheid de Gemeentelijke Kweekschool te bezoeken. Hier kreeg hij biologieles van C. Kerbert, de latere directeur van Artis. Deze maakte met kwekelingen wandelingen in de directe omgeving van Amsterdam, onder meer langs Zeeburg, dat toen nog zeer rijk was aan wilde natuur. In 1883 behaalde Thijsse de Lagere Akte, daarna als onderwijzer de Hoofdakte en de drie aktes voor de moderne talen. De militaire dienst ontliep hij doordat hij, zoals toen gebruikelijk was bij beter gesitueerden, een zogenaamde remplaçant kon betalen. Vanaf 1883 stond hij op verschillende lagere scholen in Amsterdam voor de klas. In 1890 werd hij benoemd tot hoofd van de Fransche School in Den Burg op Texel. Kerbert gaf hem allerlei buitenlandse natuurboeken mee en van F. Holkema De Plantengroei der Nederlandsche Noordzee-eilanden (1870). Thijsse bleef levenslang verliefd op Texel en vooral op de overweldigend rijke vogelwereld. Hij profiteerde daarbij van de beschrijvingen van de duinflora in Onkruid, Botanische wandelingen (Haarlem 1886) van F.W. van Eeden, de vader van de dichter en schrijver. Bij het uitdragen van natuurkennis zou Thijsse Van Eeden als een voorbeeld en voorganger blijven zien. Zijn vrouw, een mede-leerlinge van de kweekschool (de eerste in ons land die gemengd was), kon op Texel niet aarden. Zij gingen in 1892 terug naar Amsterdam, waar Thijsse hoofd van een lagere school werd. Hier zette hij de natuurwandelingen met de klas voort. Eind 1901 volgde zijn benoeming tot leraar natuurlijke historie aan de Kweekschool als opvolger van H. Heukels. Hij had deze functie al eerder zullen aanvaarden maar kreeg toen pleuritis en het duurde anderhalf jaar voor hij weer aan het werk kon. Doordat hij niet meer de beschikking over zijn linkerlong had, werd hij een rustige wandelaar. Terwille van de gezondheid van hun jongste zoon vestigde zijn vrouw zich in 1902 met de kinderen in Bloemendaal. Thijsse hield nog tot 1913 een 'pied à terre' in Amsterdam. In de jaren negentig van de negentiende eeuw ontstond een nationale natuurbeweging, waarvan Thijsse en E. Heimans de drijvende krachten werden. Deze was deel van een vernieuwing op pedagogisch en didactisch terrein, die uitging van het waarnemen van de eigen vertrouwde leefomgeving. Heimans was hierbij direct betrokken. De natuurbeweging sloot eveneens aan bij de herontdekking van het Nederlandse landschap door de schilders van de Haagse School, die naar buiten trokken en in de open lucht schilderden. Thijsse leerde Heimans in 1892 kennen. Diens in 1893 verschenen boekje De levende natuur ging over wat er in het Sarphatipark waar te nemen viel en was bestemd voor het lager onderwijs. Thijsse vroeg aan Heimans waarom hij niet over de buitennatuur schreef. Het antwoord was: 'laten we dit samen doen'. Grotere karakterverschillen dan tussen deze beiden, die zo hecht verbonden raakten, laten zich nauwelijks bedenken. Thijsse had een zorgeloze, bruisende en meer op de voorgrond tredende natuur dan zijn bescheiden vriend Heimans. De spreuk 'Onbekommerd' op zijn exlibris geeft dit goed aan. Het is vooral door Heimans' vroege dood dat de aandacht van het nageslacht meer op Thijsse gericht bleef. Uit hun samenwerking ontstond de vermaarde serie natuurboeken, die alle bij Versluys in Amsterdam verschenen: Van vlinders, bloemen en vogels (1894), In sloot en plas (1895), Door het rietland (1896), Hei en dennen (1897), In de duinen (1899) en In het bosch (1901). De schrijvers illustreerden de boeken zelf. Het bijzondere van deze serie is dat het niet gaat om soortenkennis maar om inzicht in levensgemeenschappen. Engelse en Duitse auteurs, onder wie de Amerikaan John Burroughs, gingen hen voor en inspireerden hen. In 1899 waagden zij zich aan een Geïllustreerde flora van Nederland, die in 1899 in Amsterdam verscheen. Hieraan lag geen buitenlands voorbeeld ten grondslag, zoals bij de andere Nederlandse zakflora's het geval was. Bovendien waren alle planten door de auteurs naar de natuur getekend, in totaal meer dan 3.400 figuurtjes. De grote gebreken zijn in de tweede druk van 1909, mede door de inbreng van de vakbioloog H.W. Heinsius, verholpen. Het Wandelboekje voor natuurvrienden (Amsterdam 1900) was een soort vademecum. In het Vondelpark (Amsterdam 1901) was hun laatste gemeenschappelijke publikatie, want daarna publiceerden Thijsse en Heimans ieder apart. Een rol kan hebben gespeeld dat Thijsse zich vooral aan de vogels wijdde en Heimans aan de geologie. Uit ons krijtland (Amsterdam 1911) wordt wel het beste boek van Heimans genoemd. Het orgaan van de natuurbeweging werd De Levende Natuur. Het vloeide voort uit de stroom reacties, vragen en eigen waarnemingen, die de serie natuurboeken veroorzaakte. In maart 1896 begon dit onder redactie van Heimans, J. Jaspers en Thijsse, alle drie onderwijzers, te verschijnen. Het tijdschrift vormde het bindende element tussen de natuurminnaars overal in het land, die elkaar zo van hun waarnemingen op de hoogte hielden. Het telde in korte tijd duizend abonnees. Veel meer werden het er niet. Vooral onderwijzers droegen de natuurbeweging. De meesten beperkten zich tot hun directe omgeving, zoals J.B. Bernink, G.J. Meinen, J. Ceton, J. Hof, J. Vijverberg en K. Zwart. Thijsse was ook nauw betrokken bij de organisatorische vormgeving van deze natuurbeweging. Hij was medeoprichter van de Nederlandse Vereeniging tot Bescherming van Vogels (1899), medeoprichter en lange tijd secretaris van de Nederlandse Ornithologische Vereeniging (1901) en medeoprichter van de (Koninklijke) Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging (1901). In 1904 diende het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een voordracht in om het Naardermeer (deze 'waardeloze plas') vol te storten met het huisvuil van de snel groeiende stad. Thijsse en Heimans sloegen in de hun ter beschikking staande persorganen alarm. De gemeenteraad verwierp het voorstel van het college met een krappe meerderheid maar daarmee was het gevaar niet geweken. Er moest een organisatie komen die grote sommen geld bij elkaar zou brengen om bedreigde, waardevolle natuurgebieden te kunnen aankopen. In 1905 kwam de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland tot stand, waarvan Thijsse tot zijn dood secretaris zou blijven. Het Naardermeer werd in 1906 het eerste natuurreservaat in Nederland. Door het Vondelpark-boek kwam Charles Boissevain op het idee Thijsse te vragen wekelijks iets in het Algemeen Handelsblad te schrijven. Dit is te zien als het begin van de natuurleven-journalistiek in de dagbladpers. Later schreef Thijsse ook in andere dag- en weekbladen. Zo nam hij na de vroegtijdige dood van Heimans in 1914 diens rubriek in De Groene Amsterdammer over. Door zijn omgang met Henri Polak had hij ook een band met de diamantbewerkersbond. In het vakbondsorgaan voor jonge leden Het Jonge Leven schreef Thijsse vanaf het begin in januari 1910 tot juli 1914 over de natuur. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kwam hieraan tijdelijk een einde. Daarna verscheen de natuurrubriek weer van januari tot december 1917. Vanaf 1911 was de rubriek voorzien van tekeningen en vanaf 1913 ook van foto's. In vrijwel elk nummer stond een artikel van Thijsse. In 1935 stond Thijsse Henk van Laar, voorman van de Arbeiders Jeugd Centrale, terzijde bij het inrichten van de heemtuin De Heimanshof op de Paasheuvel. Een verzoek met verstrekkende gevolgen voor Thijsse kwam van de Firma Verkade. Deze wilde plaatjesalbums uitgeven om de klanten nauwer aan de firma te binden en dacht daarbij aan de natuur als onderwerp. De aandacht van E. Verkade viel op Thijsse vanwege diens wekelijkse stukken in het Algemeen Handelsblad. Verkade liet Thijsse vragen of deze de natuurteksten wilde schrijven. Thijsse voelde er aanvankelijk niet voor om mee te werken aan reclame voor koek maar zei tenslotte toch ja, mits de naam van Verkade onopvallend vermeld werd. Er verscheen een lange reeks albums van zijn hand. De losse plaatjes werden bij de beschuit en koek verpakt en konden worden geruild. De omzet van Verkade verdubbelde. De door Verkade in Zaandam uitgebrachte albums waren: Lente (1906), Zomer (1907), Herfst (1908), Winter (1909), Blonde duinen (1910), De bonte wei (1911), Het Naardermeer (1912), Bosch en heide (1913), Langs de Zuiderzee (1914), De Vecht (1915), De IJsel (1916), Friesland (1918), De bloemen in onzen tuin (1926), Texel (1927), Paddenstoelen (1928), De bloemen en haar vrienden (1934), Waar wij wonen (1937) en Onze groote rivieren (1938). Vogelzang kon door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog niet meer verschijnen en zou pas in 1965 het licht zien. De oplage van de albums bedroeg meer dan honderdduizend, honderd maal meer dan het abonneebestand van De Levende Natuur. De samenwerking tussen Verkade en Thijsse was goed, maar één keer ontstond een conflict toen een concurrent van Verkade Thijsse een aanbod deed dat deze niet direct afwees. Verkade wilde Thijsse voor zich alleen houden. Dit gebeurde in 1935 en het album Eik en Beuk, dat reeds klaar was, werd niet uitgegeven. Het verscheen pas in 1995, dank zij een subsidie van Verkade. De albums danken hun roem niet alleen aan Thijsse maar ook aan de uitstekende kunstenaars die de illustraties schilderden, onder wie L.W.B. Wenckebach, J.J. Koeman, C. en H. Rol, J. van Oort en J. Voerman. Ondertussen bleef Thijsse het kweekschoolonderwijs trouw. Vanaf 1921 gaf hij biologielessen op middelbare scholen. Hij kreeg een tijdelijke aanstelling aan het Kennemer Lyceum te Overveen. In 1922 verleende de Universiteit van Amsterdam hem een eredoctoraat. Bij die gelegenheid noemde zijn promotor Th. Stomps Thijsse's Omgang met planten (Utrecht 1909) van wetenschappelijke waarde en beschouwde dit als diens dissertatie. Opvallend daarin is de aandacht voor de bloembestuiving en de daarbij betrokken insecten. Het Verkade-album De bloemen en haar vrienden uit 1934 was hier helemaal aan gewijd. Daarbij steunde Thijsse kritisch op het standaardwerk van P. Knuth. De erepromotie maakte Thijsse bevoegd om op middelbare scholen les te geven en zijn tijdelijke aanstelling werd omgezet in een vaste. Thijsse ging nu ook les geven aan de Middelbare Meisjesschool in Bloemendaal. Ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag schonken zijn vrienden hem een stuk braakliggende grond in Bloemendaal van twee hectaren, waarop onder zijn leiding een heemtuin onder de naam Thijsse's Hof werd ingericht. Later toen hij zich door zijn hartkwaal moest ontzien en nauwelijks meer reisde, verrichtte hij vooral onderzoek in zijn eigen heemtuin. Hij deed hiervan verslag in: Een jaar in Thysse's hof (Amsterdam 1940) en Een tweede jaar in Thysse's hof (Amsterdam 1942). Hij werd net als Van Eeden steeds meer een man van de duinen. Nog in 1943 zou hij Onze duinen (Amsterdam) publiceren. In 1930 was Thijsse, na het onderwijs 47 jaar gediend te hebben, met pensioen gegaan. Hij was in de jaren twintig diepgaand bevriend geraakt met de ornitholoog Adolphe Burdet en ook met diens jongere vrouw Olga. Burdet was een Zwitser, die in Nederland woonde maar de Alpen trouw bleef. Daardoor bezocht ook Thijsse diverse malen de Alpen. Burdet had een jachthuisje aan de rand van het Naardermeer. Thijsse wees de jacht niet af. Natuurbeheer en wetenschappelijk onderzoek maakten in zijn ogen de jacht noodzakelijk. Hij schreef dat hij zonder gewetensbezwaar met een dubbelloops op een mooie zomeravond in een greppel zou willen plaatsnemen om overlast bezorgende aalscholvers af te schieten. Zelfs over de plezierjacht oordeelde hij aanvankelijk mild en dit leverde hem kritische reacties op. Thijsse was niet alleen botanicus maar van het begin af tevens ornitholoog. Een serie populaire en belangrijke boeken getuigt hiervan: Het Vogeljaar (Amsterdam 1904; 19727), Het intieme leven der vogels (Utrecht 1906; 19653), Het vogelboekje (Amsterdam 1912; 19726) en Nederlandsche vogels (Zwolle 1934). Lange tijd waren dit de enige Nederlandse boeken die de vogelliefhebbers ter beschikking stonden. Na de dood van zijn vrouw in 1938 voelde hij zich eenzaam. Toen ook zijn vriend Burdet in 1940 overleed, trok Olga bij hem in. De oorlogsjaren vielen hem geestelijk zwaar. In 1944 moesten Olga en hij evacueren en zij vonden een onderkomen in Overveen. Hij werkte aan zijn boek Natuurbescherming en landschapsverzorging in Nederland (Amsterdam 1946). Dit verscheen postuum. Hoewel hij voor een onverbeterlijke optimist doorging, was hij eind jaren dertig teleurgesteld over wat Natuurmonumenten bereikt had. Deze werd volgens hem 'zeer onvoldoende gesteund door het Nederlandsche volk. Slechts 12.000 leden ofschoon de jaarlijksche contributie slechts f 2.50 per jaar bedroeg'. De donaties voor zijn heemtuin liepen terug. '"De vrienden van de Natuur en van Thysse" laten ons gaandeweg in den steek. Dat is in het bijzonder voor Thysse heel pijnlijk, want hij doet toch zoo zijn best', constateerde hij in 1940. Het ging hem niet alleen om de natuur maar ook om de mens. Deze ging bij hem voor. Hij zag de oprukkende stedelijke bebouwing maar wees deze niet af. Ook in een stedelijke omgeving was de natuur aanwezig. Over het verdwijnen van de heidevelden merkte hij op dat daarmee ook de plaggenhutten verdwenen. Zijn belezenheid op het terrein van de geschiedenis bewijst hoezeer hij zich voor mensen interesseerde. Van zijn filosofische en maatschappelijke interesse getuigt zijn opstel over Thoreau (1930) in het liber amicorum voor Frederik van Eeden. In een interview bij zijn zeventigste verjaardag getuigde Thijsse van het morele belang van de natuur: 'Zij die leven voor wat groeit, bloeit, kruipt, ademt moeten wel beter en rijker worden. Zij krijgen belangstelling voor muziek, schilderkunst, beeldhouwwerken, godsdienst. Groeien zelf. Worden beter'. V. Westhoff zegt van hem: 'Thijsse was in zekere zin zowel een kunstenaar als een geleerde, zowel een volksleider en pedagoog als een dichter en journalist, in geen van deze richtingen op zichzelf uitmuntend boven de beste anderen, maar in de evenwichtige combinatie van alle tezamen volkomen uniek en exceptioneel doeltreffend.' Archief: Archief J.P. Thijsse bij de Heimans en Thijsse Stichting (Amsterdam). Publicaties: Een volledige bibliografie van Thijsse bestaat nog niet maar P.H. Creutzberg, A. van Wijngaarden, De Levende Natuur. Register op de jaargangen I-XLV, 1896-1941 (Amsterdam 1965) vermelden 494 bijdragen van Thijsse. Literatuur: J.W. van Dieren, A. Scheygrond (red.), Gedenkboek dr. Jac. P. Thijsse (Amsterdam 1935); F.I. Brouwer, Leven en werken van E. Heimans en de opbloei der natuurstudie in Nederland in het begin van de twintigste eeuw (Groningen 1958); V. Westhoff, 'De eeuw van Thijsse' in: Natuur en Landschap, 1965, 68-80; K. Hana, Feest in de natuur. 25 juli 1865 - Jac. P. Thijsse geboren (Amsterdam 1965); Thijsse-nummer, uitgave van onder andere Amoeba, 1965; H.P. Gorter, Ruimte voor natuur. 80 jaar bezig voor de natuur van de toekomst ('s-Graveland 1986); G. Harmsen, Natuurbeleving en arbeidersbeweging (Amsterdam 1992); T. Fey, Texel in het voetspoor van Jac. P. Thijsse (Den Burg 1992); N. Herweijer e.a. (red.), Op de koop toe. Weggevertjes in Nederland (Zwolle 1994); G. Harmsen, 'De democratisering der veldbotanie, geïllustreerd aan de hand van Nederlands flora's' in: BNA, nr. 38, juni 1995, 2-31; K.H. Voous, A.B. van den Berg (red.), In de ban van vogels. Geschiedenis van de beoefening van de ornithologie in Nederland in de twintigste eeuw, tevens ornithologisch biografisch woordenboek (Utrecht 1995); A. van Loon, De natuur als bondgenoot. Veranderende opvattingen over natuur en maatschappij bij Frederik van Eeden (1865-1932), zijn vader F.W. van Eeden (1829-1901), Jacobus Pieter Thijsse en Eli Heimans (1861-1914) (doctoraalscriptie Gorinchem 1995); J.-P. Verkaik (red.), Jac. P. Thijsse. Een leven in dienst van de natuur (Zutphen 1995); A. van Loon, '"Ook den vogel moet leeren omgaan met de mensch". Dr. Jac. P. Thijsse als veldbioloog en volksopvoeder' in: Natuurhistorisch Maandblad, 85/12, 1996, 238-46; M. Coesèl, Natuurlijk Verkade. Het verhaal van de albums (Haarlem 1998). Auteur: Ger Harmsen Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 8 (2001), p. 291-296 Laatst gewijzigd: 00-00-2001 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Helena Christina Petronella Bosch | geb. 10 MRT 1867 overl. 5 MEI 1938 |
Huwelijk: | 30 Juli 1891 | Amsterdam |
Kinderen: | ||
Johannes Theodoor Thijsse | geb. 11 Apr 1893 overl. 30 Apr 1984 | |
Jacobus Pieter Thijsse | geb. 1897 |