Wilhelmina Carolina Benjamina Smit
Geslacht: | Vrouw | |
Vader: | Barend Marinus Smit | |
Moeder: | Wilhelmina Carolina Benjamina van den Honert | |
Geboren: | 12 Feb 1872 | Amsterdam |
Overleden: | 30 Aug 1951 | Amsterdam |
Religie: | Ned. Hervormd, Remonstrants | |
Aantekeningen: | In 1885, op haar dertiende jaar ging Smit, tegen de zin van haar welgestelde ouders, naar de Arnhemse kweekschool voor onderwijzeressen en behaalde op haar achttiende haar onderwijzers- en hoofdakte. Zij kreeg een baan in Haarlem bij een particuliere school voor meisjes uit de betere kringen. In 1891 werd zij aangesteld bij een openbare lagere school in Amsterdam, waar zij in aanraking kwam met arbeiderskinderen. Van 1900 tot 1906 was zij werkzaam bij de bijzondere school voor lager onderwijs van het Burger Weeshuis in Amsterdam en voerde er het handenarbeidonderwijs in. In haar vrije tijd ging zij - voor vrouwen ongebruikelijk in die tijd - op huisbezoek bij vrouwen in krotwoningen. Na een spreekbeurt van P.J. Troelstra in 1898 sloot zij zich aan bij de SDAP. Met haar ouders ontstond ondanks deze voor hen schokkende stap geen verwijdering, ook niet toen zij in 1903 een man uit deze kringen trouwde. Smit wist wat zij wilde en haar ouders aanvaardden dat. Vanaf 20 oktober 1900 werkte zij mee aan de rubriek 'Uit de vrouwenwereld' in Het Volk. Zij maakte onder meer gebruik van artikelen van Henriette van der Meij, redactrice van het gematigd feministische blad Belang en Recht, en van artikelen uit het door Clara Zetkin geleide socialistische vrouwenblad Die Gleichheit. Toen Van der Meij in Amsterdam een onderwijzeres zocht voor haar ontwikkelingscursussen voor diamantbewerksters, was Smit bereid lessen in Nederlands en aardrijkskunde te geven. Met hulp van de Amsterdamsche Bestuurdersbond richtten zij samen een Gemengde Club op. De club organiseerde voor dienstboden, sigarettenmaaksters, strijksters, arbeidsters in drukkerijen en andere vakarbeidsters scholingsavonden en cursussen. Daarmee gingen zij drie jaar door tot in Amsterdam in 1905 de Sociaal-Democratische Vrouwen Club tot stand kwam, waarvan echter niet alle cursusdeelneemsters lid werden. Het initiatief tot de vrouwenpropagandaclub was uitgegaan van onder anderen Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, Van der Meij en Pothuis-Smit, die in 1903 als eerste vrouw secretaris van een SDAP-afdeling in Amsterdam geworden was (afdeling VI). Dat Pothuis deze functie na een jaar van haar overnam, hing waarschijnlijk samen met de geboorte van hun eerste kind in 1904. Omdat bij Het Volk bezuinigd moest worden, was in juni 1902 de vrouwenrubriek vervallen. In 1903 stelde Pothuis-Smit die nu incidenteel in het Zondagsblad van Het Volk schreef, het bestuur van de SDAP voor een vrouwenblad uit te geven. Hoewel P.L. Tak uit het dagelijks bestuur hiervoor voelde, besliste het partijbestuur afwijzend. Het congres van 1905 nam het voorstel echter over, waarna De Proletarische Vrouw op 1 november 1905 verscheen onder redactie van Pothuis-Smit (die deze functie tot 30 juli 1940 vervulde). Kort na de oprichting van de vrouwenclub had zij Wibaut-Berdenis van Berlekom gevraagd medewerkster van De Proletarische Vrouw te worden, die om dit te bespreken bij haar langsging maar haar niet thuis trof: 'Ze was onderwijzeres. In de kamer stond een wieg, waarin een gezonde zuigeling lag te trappelen, aan de tafel zat de vader, voorzitter van de Amsterdamsche Bestuurdersbond te werken. Hij vertelde dat Carry met haar school en haar huishouden hard werken moest en ik bewonderde haar zeer dat zij toch nog de energie had, om de redactie van een vrouwenblaadje op zich te nemen.' Het blad had in 1906 700 abonnees, in 1919 bijna 11.000, in 1933 63.000 en in 1940 21.000. Tot 1923 was de steun van de partij voor het blad alleen moreel, maar toen Het Volk in 1923 de uitgave overnam, maakte het blad wel winst. Het blad werd aanvankelijk volgeschreven door Wibaut-Berdenis van Berlekom, Marie Mensing en Pothuis-Smit die wist hoe en met welke onderwerpen zij arbeidsters kon bereiken. In het eerste nummer voerde zij daartoe een koffiepraatje in tussen Snip en Snap. Het blad kende vaste rubrieken zoals berichten uit het buitenland en verslagen van de verschillende vrouwenclubs en de in 1908 gevormde Bond van Sociaal-Democratische Vrouwen Clubs (BSDVC). Het bracht regelmatig nieuws over de vakbeweging. Op de lijn van de partij werd principieel geen kritiek geleverd, het blad was praktisch gericht. Moederschapszorg was één van de thema's die via het blad in de vrouwenclubs besproken werden en later in het programma van de SDAP doordrong. Pothuis-Smit was in augustus 1907 met Wibaut-Berdenis van Berlekom aanwezig op de internationale socialistische vrouwenconferentie in Stuttgart, die de strijd voor algemeen vrouwenkiesrecht internationaal stimuleerde. Met Heleen Ankersmit vertegenwoordigde Pothuis-Smit de BSDVC op het tweede internationale vrouwencongres in Kopenhagen in 1910, dat opnieuw werd voorgezeten door de door Pothuis-Smit bewonderde Zetkin. Hier werd besloten tot het organiseren van een jaarlijkse internationale vrouwendag. Over de situatie van het algemeen vrouwenkiesrecht in verschillende landen deed Pothuis-Smit verslag in haar boekje Van Olympe de Gouges tot Clara Zetkin (Amsterdam 1919). Met Wibaut-Berdenis van Berlekom voerde zij vanaf 1919 de redactie van de serie Socialistische Vrouwenbibliotheek, waarin ook haar eigen boekje verscheen. Deze serie waren zij begonnen omdat vrouwen aan de vooravond van de verovering van het vrouwenkiesrecht stonden en het bovendien tegenover de burgerlijke vrouwenbeweging nodig was maatschappelijke vraagstukken vanuit socialistisch standpunt toe te lichten. De serie, waarvan het programma onderwerpen omvatte als gemeentepolitiek, gezinsarbeid van vrouwen, arbeidsbemiddeling voor vrouwen, vrouwenarbeid, geboortevraagstuk, gezondheidsleer en kinderopvoeding, verscheen bij boekhandel en uitgeverij Ontwikkeling in Amsterdam. In het openbaar wist Pothuis-Smit haar zegje te doen, ondanks een zekere verlegenheid die haar eigen was. In 1909 slaagde zij erin het SDAP-congres in Rotterdam duidelijk te maken dat moederschapszorg een onderdeel was van de strijd voor vrouwenkiesrecht, en het congres in 1910 bezwoer zij dat het ontbreken van een afgevaardigde van de BSDVC naar de partijcongressen de communicatie bemoeilijkte. In 1913 werd dit punt opgelost. Dat sommige mannen in de partij vrouwen liever op een afstand hielden, voelde Pothuis-Smit snel aan en zij schrok er niet voor terug hen dit onder ogen te brengen. Dankzij haar kwaliteit als mediator tussen BSDVC en partijpolitiek, haar loyale houding tegenover de partij, ook als zij het oneens was met het partijstandpunt, haar duidelijke stellingname voor de belangen van arbeidsters en haar uitgesproken socialistische ideeën, was zij één van de aangewezen figuren om na de invoering van het passief vrouwenkiesrecht zich als kandidaat voor de Tweede Kamer verkiesbaar te stellen. Teleurstellend was het voor haar dat in 1918 niet zij, maar Suze Groeneweg als lid van de Tweede Kamer gekozen werd. Wel kwam Pothuis-Smit in de Amsterdamse gemeenteraad (1919-1924) en in de Eerste Kamer (1920-1937), waar zij het eerste vrouwelijke lid was. In de gemeenteraad wijdde zij zich aan gemeentelijke voorzieningen zoals badhuizen, was- en strijkinrichtingen, kinderbewaarplaatsen en consultatiebureaus. Zij verliet de raad in 1924, toen De Proletarische vrouw een weekblad werd en zij zich meer aan het redacteurschap wilde wijden. Bovendien schreef zij in deze tijd de kinderboeken De verbrande pan en De hermiet van Heukelom (Amsterdam 1926). In de Eerste Kamer verdedigde zij het recht van gehuwde vrouwen op arbeid en verzette zich tegen het ontslag van gehuwde onderwijzeressen. Zij zette zich in ten behoeve van het landbouwhuishoudonderwijs en de mogelijkheid voor vrouwen om kinderrechter te worden en protesteerde tegen de gevangenneming van Soekarno. In 1937 verliet zij de Kamer, waar zij werd opgevolgd door Liesbeth Ribbius Peletier. Als reden gaf zij op dat zij 65 geworden was, maar andere factoren waren dat haar man dat jaar stierf en dat zij het oneens was met de partij koers over de ontwapening. In een in 1936 door de SDAP ingestelde commissie had zij met W. Banning, H. Verwey-Jonker en A.E. de Vries-Bruins als minderheid - 'drie vrouwen en een dominee' aldus Het Volk - vastgehouden aan het standpunt van nationale ontwapening, terwijl de meerderheid, en in 1937 het SDAP-congres, voor nationale verdediging koos. Haar principiële anti-militarisme dateerde uit het begin van de wereldoorlog, toen zij in maart 1915 aanwezig was op de internationale socialistische vrouwenconferentie in Bern die onder leiding van Zetkin de oorlog aan de oorlog verklaarde. Pothuis-Smit sprak vaak op anti-oorlogsdemonstraties en was bij de anti-vlootwetdemonstratie in Amsterdam in 1923 de enige vrouwelijke spreker. In de Eerste Kamer ageerde zij voor nationale ontwapening, samen met L.M. Hermans met wie zij ook haar standpunt over drankbestrijding deelde. Pothuis-Smit was haar leven lang geheelonthoudster. Zij was lid van de Remonstrantse Broederschap en Kerk en Vrede. Hoewel zij niet godsdienstig was, had zij wel een ontwikkeld religieus gevoel. Het bijbelwoord 'weest volmaakt' begreep zij als een onophoudelijk streven in die richting. Zij voelde zich verwant met de in 1913 gevormde Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers. Zij sprak enkele malen in Barchem en bezocht met haar man ook regelmatig bijeenkomsten van het Religieus-Socialistisch Verbond. Samen met hem schreef zij Zoo kan het huwelijk worden (Amsterdam 1932), waarmee zij reageerden op de opvattingen zoals verkondigd door het echtpaar Wibaut in Wordend huwelijk (Amsterdam 1932). Terwijl de Wibauts voor meer bewegingsruimte voor vrouwen binnen het huwelijk, ook op seksueel gebied, pleitten, stelden zij hun huwelijksleven aan dat van de Wibauts ten voorbeeld. Toen de Duitsers in mei 1940 Nederland bezet hadden, besloot Pothuis-Smit, die in de jaren dertig voor de radio tegen het opkomend fascisme gewaarschuwd had, haar redacteurschap van De Proletarische Vrouw neer te leggen. Volgens een nog vooroorlogs besluit heette dit sinds mei 1940 De Vrouw, omdat het zich niet meer alleen op proletarische vrouwen richtte. Zij kwam tot haar besluit nadat op 20 juli De Arbeiderspers 'gelijkgeschakeld' was. Zij besloot haar afscheidsartikel in het nummer van 30 juli met de woorden 'niet versagen, trouw bewaren'. Toen de Woodbrookers in 1940 enige tijd opgeheven moesten worden, hield zij zich aan dit adagium door illegale bijeenkomsten in Amsterdam te leiden. De uitgeefster van De Vrouw had besloten dit blad op te heffen omdat er financiële problemen waren, én omdat zij niet in vervanging kon voorzien. Het blad was te sterk verbonden geweest met de persoon van Pothuis-Smit. Na de oorlog werd Pothuis-Smit opnieuw actief. Zij gaf lezingen en werkte mee aan de oprichting van het tijdschrift Wij Vrouwen. Zij vond echter dat het nu aan de jongeren was om het werk waaraan zij voor de oorlog leiding gegeven had, voort te zetten. Wel verzorgde zij een vaste rubriek waarin zij veel politieke zaken behandelde, zoals de afstand tussen bevolking en regering, de positie van landverraders (zij handhaafde haar standpunt tegen de doodstraf), de Indonesië-kwestie, de vorming van de Partij van de Arbeid (waarover zij positief schreef) en zedelijkheidsvraagstukken. Zij verwelkomde het dat de PvdA de drankbestrijding in het programma opnam, maar zat met haar agitatie tegen militarisme en steun voor Kerk en Vrede en de Algemene Nederlandse Vredes Actie niet geheel op de partijlijn, die zij overigens net als bij de SDAP - wel kon begrijpen. In 1947 leidde zij nog twee leesclubs van de Vrouwenbond van de PvdA, maar moest om gezondheidsredenen dit soort activiteiten beëindigen. In november 1947 staakte zij ook haar vaste medewerking aan Wij Vrouwen. Hier speelden meningsverschillen met de redactie een rol die verschillende malen stukken in haar artikelen geschrapt of artikelen geweigerd had, vooral inzake drankbestrijding, Indonesië en een nieuwe wereldregering, waarin zij te ver van de partijkoers afweek. Zij bleef schrijven, nu alleen nog kinderboeken, tot haar dood in 1951. Pothuis-Smit is een vrouw uit één stuk geweest, bij wie principe en praktijk heel dicht bij elkaar lagen. Hoe bleek en teer zij er ook uit mocht zien, zij had door haar optreden binnen de Eerste Kamer en de socialistische beweging respect afgedwongen. Zoals W.H. Vliegen schreef: zij bezat taaie werkkracht als redactrice, had feeling voor het politieke bedrijf en een grote agitatorische kracht. PUBLIKATIES: Behalve de genoemde: Artikelen in Duna Wanita (Indonesië), Militia Christi, De Vlam en Vredesactie; 'Over economische en politieke vrouwen-organisatie in eenige Europesche landen' in: De Nieuwe Tijd, 1904, 727-738, 844-856; 'De stand der Soc.Dem. Vrouwenbeweging' in: De Nieuwe Tijd, 1910, 907-916; In den bioscoop. Een brochure voor de vrouwen (Amsterdam 1913); Een paar korte verhalen op waarheid gegrond (Amsterdam ± 1916); Op 't spreekuur (Amsterdam 1916); 'Woord en daad. (Opmerkingen over de vrouw, het imperialisme en het kiesrecht.)' in: De Socialistische Gids, 1916, 360-367; 'Boekbespreking' in: De Socialistische Gids, 1917, 853-856 (L. Zietz, Zur Frage der Frauenerwerbsarbeit während des Krieges und nachher); 'Boekbespreking' in: De Socialistische Gids, 1917, 68-69 (Rapport der Commissie van Enquête naar de werkzaamheid der Nederlandsche vrouw gedurende den oorlog); 'Tijdschriften-overzicht' in: De Socialistische Gids, 1917, 331, 423-424, 511-512, 639-640, 727-728 (Die Gleichheit); Het vrouwenkiesrecht (Amsterdam 1918); 'Moederschapszorg te Amsterdam' in: Maatschappelijk Hulpbetoon, 1919, 169-162; Moederschapszorg (Amsterdam 1919); In de menschen een welbehagen (Amsterdam 1920); Hoort hoe de kerstklok luidt (Amsterdam ± 1920); Heilige olie (Amsterdam ± 1921); 'De resultaten der sociale wetgeving voor de vrouw' in: Eigen Haard, 1922, 831-832; In de woning van den tuinder en er om heen (Amsterdam 1922); 'De arbeidswetten en de huwelijkswetgeving' in: Verslag van den Vrouwencursus gehouden op 10 en 11 December 1921 te Amsterdam (Amsterdam 1922) 13-18; De benauwde droom (Amsterdam 1924); Gij behoort bij ons (Amsterdam 1925); Socialisatie, leg 't me 'reis uit (Amsterdam ± 1925); 'De zedelijke beteekenis der gemeenschapsgedachte' in: Barchem Bladen, mei 1927, 234-249; De vrouw in het maatschappelijk leven (Amsterdam 1928); Gelukkige moeders (Amsterdam 1929); Onze vredesboodschap (z.pl. ± 1930); 'Verdwijnt het gezinsleven?' in: J. Riemens-Reurslag (red.), Het vrouwenjaarboek (Amsterdam ± 1930) 13-17; Wij zullen dapper zijn (Amsterdam ± 1933); Wapens op wapenstilstanddag (Amsterdam 1935); De werkelijkheid in beeld gebracht (Amsterdam 1937); 'De vrouw in de volksvertegenwoordiging' in: Huldeblijk aan H.M. de Koningin van de Amsterdamse vrouwen 1898-1938 (Amsterdam 1938) 24-27; Vertrouw de toekomst (Den Haag 1938); Spreek u uit (Amsterdam ± 1939); Wat deden de vrouwen met haar kiesrecht? Het algemeen vrouwenkiesrecht in de practijk 1919-1940 (Amsterdam 1946) (redactie; hierin: 'De Sociaal-Democratische Vrouwen', 13-64); Oorlogsdagboek van een Hollands meisje (Lochem 1946); Bertie en de ezel (Lochem 1950); Wat mijn vriendin vertelde (Amsterdam z.j.); De kerstklokken luiden (Amsterdam z.j.); Wat zeggen de kerstklokken (Amsterdam z.j.); Getrouwd (Amsterdam z.j.); Geluk, dat veroverd werd door een te zijn met allen (Amsterdam z.j.); Het sprookje van de kloostermuren (onuitgegeven). LITERATUUR: H. van M. in: Amsterdamsche Dameskroniek, 13.3.1920 (interview); Vliegen, Kracht II, 259, 261-262, 282; 'C.B. Pothuis-Smit' in: Vooruit, 28.5.1937; P.J. Meertens, 'Twee jarigen' in: De Vlam, 15.3.1947 (M. Wibaut-Berdenis van Berlekom en Pothuis-Smit); Het Parool, 4.9.1951; 'Bij het heengaan van Carry Pothuis-Smit' in: De Vlam, 8.9.1951; A. Ploeg-Ploeg, 'We nemen afscheid van een lieve vriendin' in: Wij Vrouwen, nr. 7, 1951, 3; P.J. Meertens, 'Pothuis-Smit (Carry) (Wilhelmina Carolina Benjamina)' in: Mededelingenblad, nr. 5, november 1954, 7-9; P. Hol, Carry Pothuis-Smit (Amsterdam 1974, kandidaatsscriptie politicologie); P. Hol, J. Outshoorn, 'De verlegenheid van Carry Pothuis-Smit' in: Vrij Nederland, 2.9.1978, herdrukt in: A. Holtrop (red.), Vrouwen rond de eeuwwisseling (Amsterdam 1979) 140-154; U. Jansz, Vrouwen ontwaakt! (Amsterdam 1982); P. Rol, 'Carry Pothuis-Smit: Stem van de proletarische vrouw' in: Rooie vrouw, april 1988, 8-11; E. Kloek, 'Smit, Wilhelmina Carolina Benjamina' in: BWN III, 548-550; P. Hofland, Leden van de Raad. De Amsterdamse gemeenteraad 1814-1941 (Amsterdam 1998); J. de Roos, Besturen als kunst. Lokale sociaal-democraten 100 jaar verenigd (Amsterdam 2002). PORTRET: W.C.B. Smit, Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (Amsterdam) Auteur: Claire Posthumus Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 5 (1992), p. 266-271 Laatst gewijzigd: 25-09-2002 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Samuel Pothuis | geb. 30 Sept 1873 overl. 9 MEI 1937 |
Huwelijk: | 29 OKT 1903 | Amsterdam |