Pieter Gerard van Schermbeek

Geslacht: Man
Vader: Johannes Cornelis van Schermbeek
Moeder: Anna Jacoba Johanna Kerkhoven
Geboren: 28 Jan 1848 Elst
Overleden: 25 MEI 1901 Deventer
Beroep: directeur der tapijtfabriek
Aantekeningen: SCHERMBEEK (Pieter Gerard van), geb. te Elst in de Betuwe 28 Jan. 1848, overl. te Deventer 25 Mei 1901, was de zoon van J.C. van Schermbeek, predikant en A.J.J. Kerkhoven. Hij behaalde, na te Nijmegen opgeleid te zijn voor cadet, op het examen te Breda in 1863 het eerste nummer van ruim 200 jongelieden, en werd bij de genie geplaatst. Bij Koninklijk besluit van 25 Juli 1867 benoemd tot tweeden luitenant bij dat wapen, werd hij bij de mineurs en sappeurs te Nijmegen ingedeeld. In Aug. 1868 werd hij bij de uitvoering der werken geplaatst, eerst te Zutfen, kort daarna te Utrecht en wederom kort daarna te Nijmegen, waar hij bij den bouw van het fort te Pannerden werkzaam was. Na een kort verblijf bij de mineurs en sappeurs te Nijmegen werd hij in Jan. 1873 geplaatst bij den bouw eener sluis bij Everdingen en eenige accessoire werken. Hij nam hier proeven met het gebruik van metselsteenen van groot formaat, die men ook in de middeleeuwen gebakken had, maar welke langzamerhand in onbruik geraakt waren. Het bleek, dat de toepassing in sommige gevallen veel besparing gaf, maar dat er toch ook bezwaren tegen het gebruik waren. Van Schermbeek onderscheidde zich tijdens den hoogen waterstand van Maart 1876, toen de Spoelsche sluis, die onderloopsch was, door zijne zorg behouden werd.
Bij Koninklijk besluit van 7 Aug. 1877 werd hij bevorderd tot kapitein en met 1 Maart 1879 werd hij verplaatst naar den Helder. Hier ontwierp hij het fort op de Harsens, het eerste, waarbij draaibare pantserkoepels toegepast werden. In Juli 1882 werd hij met behoud zijner standplaats eerstaanwezend ingenieur.
Toen de japansche regeering in 1883 ten behoeve van den aanleg van kustversterkingen een nederlandsch genie-officier in dienst wenschte te nemen, werd van Schermbeek door het nederlandsche gouvernement daarvoor aangewezen. Omtrent hetgeen hij in Japan ontworpen heeft, zijn geen bijzonderheden bekend. Men was er zeer tevreden over zijne diensten. Het is jammer, dat het eigenlijk reeds te laat was om meerdere nederlandsche ingenieurs in het rijk van de rijzende zon geplaatst te krijgen. De groote mogendheden hadden er reeds te veel invloed.
Van Schermbeek werd na zijne terugkomst in Nederland met ingang van 1 Jan. 1887, ter standplaats Utrecht, bij de genietroepen, het korps, vroeger mineurs en sappeurs genaamd, geplaatst. In 1888 kreeg hij opnieuw verlof, om in dienst van de vereeniging ter bevordering van de uitvoering van werken in het buitenland een voorontwerp te maken ter voorkoming van de hooge waterstanden in de Hoang-Ho of Gele Rivier in China In Sept. 1887 had een der van tijd tot tijd aan die rivier voorkomende rampen, gepaard met dijkbreuken, plaats gegrepen en daarbij waren eenige millioenen menschen om het leven gekomen. Eerst in Jan. 1889 was de voornaamste dijkbreuk gedicht. Eenzelfde ramp was in 1879 voorgekomen.
In Maart 1889 begon hij van uit Tientsin eene reis, vergezeld door den aannemer A. Visser Gz. en den civiel ingenieur B.M. Blijdenstein, tot vrij ver in het binnenland, waarbij opnemingen verricht, kaarten vervaardigd en onderhandelingen met verschillende autoriteiten gevoerd werden. Als tolk was aan het gezelschap verbonden de Engelschman W. Collingridge Bing, die hier te lande schoolonderwijs gehad had. Toen van Schermbeek in het achterland van China kwam, werd hij (gelijk vanzelf sprak) aan iedereen voorgesteld als nederlandsch mandarijn. Langzamerhand leerde hij eenige chineesche woorden. Dikwijls werden de reisgenooten voor vreemde duivels uitgekreten, en de kinderen vluchtten dikwijls voor hen. Eens werd van Schermbeek in een herberg door den kastelein aangesproken als: mijnheer mandarijn vreemde duivel.
De chineesche regeering is door de tegenwerking van vertegenwoordigers van groote mogendheden niet ingegaan op de door de vereeniging aan haar gedane voorstellen. De nederlandsche consul, J.J.B. Heemskerk te Shanghai, had hare kansen van slagen trouwens veel te rooskleurig voorgesteld.
Op 2 Febr. 1890 trad van Schermbeek weder in rijksdienst, en wel als eerstaanwezend ingenieur te Arnhem. In den tijd, dat hij hier in garnizoen was, heeft hij in verschillende plaatsen zeer toegejuichte voordrachten over zijne ervaringen in China gehouden. Daar werd ook de chineesche regeeringsvorm behandeld, dien hij schetste als patriarchaal despotisme met democratische stroomingen.
In 1893 werd hij benoemd tot directeur der vennootschap de Koninklijke tapijtfabriek te Deventer. Naar aanleiding daarvan werd hij op zijn verzoek bij Koninklijk besluit van 8 Juli 1893 als genie-officier gepensionneerd. Hij was kort te voren naar Bergen op Zoom verplaatst, maar is daar niet in garnizoen geweest. Op 31 Aug. 1896 werd hem de rang van majoor toegekend.
Zijne gezondheid had vooral in China veel geleden. Met het oog daarop verzocht hij ontslag als directeur der vennootschap, hetwelk hem met ingang van 1 Juli 1901 verleend werd. Dien dag mocht hij niet beleven.
Behalve in zijn vak was van Schermbeek bijzonder op de hoogte van litteratuur en kunst.
Hij schreef: Erewhon of over de bergen, vertaling uit het Engelsch naar Sam Butler (Nijmegen 1873); De Odyssee van een Bredasch reunist, onder pseudoniem Menno van Kalfhoorn (Nijmegen 1878), een gedicht in de versmaat van Homerus; De ontwikkeling van het tooneel in Japan, in den Gids van Sept. 1884, blz. 453; brieven in het Algemeen Handelsblad van Nov. en Dec. 1887 en Jan. 1888; brieven in den Nederlandschen Spectator van 1888 tot en met 1890; De musch met de geknipte tong, Japansch sprookje (Tokio 1890); Rapport (met A. Visser Gz.) over de Gele Rivier en de daardoor in 1887 overstroomde streken, (den Haag 1891), eene vertaling hiervan verscheen in het Engelsch door W.D. Dickinson (den Haag 1891); mededeeling over zijne reis naar China in Notulen Koninklijk Instituut van ingenieurs, 1891-1892 (vergadering van 10 Nov. 1891), blz. 26; Naar de Gele Rivier in den Gids van Mrt. 1899, blz. 217 en Apr. 1899, blz. 95. Het laatste deel van dit opstel is niet verschenen.
Eene levensbeschrijving van hem door H.W.R. B(ecking) met portret komt voor in het weekblad De Ingenieur van 31 Mei 1902.
Ramaer
Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW), deel 6