Johannes Benedictus Kan

Geslacht: Man
Vader: David Moses Kan
Moeder: Judith Baruch de Beer
Geboren: 31 Aug 1831 Groningen
Overleden: 28 Juni 1902 Apeldoorn
Beroep: rector Gymnasium
Aantekeningen: KAN (Johannes Benedictus), geb. te Groningen 31 Aug. 1831, overl. te Apeldoorn 28 Juni 1902, was een zoon van den voorg. Hij ontving zijn eerste onderwijs van zijn vader en slaagde, nog geen zestien jaar oud, voor het staatsexamen te Zwolle. Toen werd hij te Groningen student in de rechten en in de letteren, promoveerde in de eerste faculteit 18 Jan. 1854 op stellingen en 28 Juni 1855 in de letteren op een proefschrift: Disputatio antiquaria de ephoris Spartanis. Na zijn promotie bleef hij te Groningen, privaatlessen gevende in de oude talen. 7 Sept. 1859 werd hij benoemd tot rector te Doesburg en 22 Jan. 1864 in dezelfde betrekking te Nijmegen. 6 Aug. 1873 benoemde de gemeenteraad te Rotterdam hem tot rector van het Erasmiaansch gymnasium aldaar en deze betrekking heeft hij met groote toewijding vervuld tot Juli 1896, toen hij aftrad om zijn laatste levensjaren ambteloos in den Haag te slijten.
Als rector was Kan te Rotterdam zeer gezien en voor den bloei van het gynmasium heeft hij al zijne krachten ingespannen. Het was voor een groot gedeelte aan zijn bemoeiïngen, krachtig gesteund door burgemeester Vening Meinesz, te danken, dat eindelijk, in 1884, het nieuwe schoolgebouw aan de Coolvest tot stand kwam.
Doch ook voor het onderwijs in het algemeen heeft Kan veel gedaan. Reeds te Nijmegen had hij als bestuurslid van het Departement Nijmegen tot Nut van 't Algemeen in 1867 een meisjesschool, waaraan groote behoefte bestond, helpen oprichten.
Veel moeite heeft Kan zich gegeven om het gymnasiaal onderwijs ook voor meisjes toegankelijk te maken en hierin is hij volkomen geslaagd. Bij zijn afscheid kon hij zich beroemen, dat op zijne school dc coëducatie stevig wortel geschoten en de beste resultaten opgeleverd had.
Voor de scholen, waaraan Kan verbonden was, gevoelde hij zeer veel en in hare geschiedenis stelde hij groot belang. Te Nijmegen beschreef hij de eerste eeuw van het bestaan der Apostolische school aldaar en nauwelijks twee jaar te Rotterdam zijnde, deed hij in 1875 zijn Geschiedenis van het Erasmiaansch Gymnasium verschijnen in het eerste deel der Rotterdamsche Historiebladen, uitgegeven door Scheffer en Obreen, waarop reeds in 1877 in de Nieuwe Rott. Cour. een beschrijving volgde van Een Rotterdamsch Athenaeum, welke studie omgewerkt en aangevuld onder den titel: De Illustre school te Rotterdam in het Rott. Jaarboekje van 1888 werd opgenomen. Ook moeten hier genoemd worden de Toespraken, die Kan van 1888 af jaarlijks bij den uitslag der overgangsexamens tot de leerlingen hield. Ze werden geregeld in de Nieuwe Rotterdamsche Courant opgenomen en zijn herdrukt achter zijn afscheidsrede: Tot afscheid (Rotterdam, W.J. van Hengel, 1896).
Vele studiën heeft Kan ook gewijd aan Erasmus en tal van nasporingen omtrent den grooten Rotterdammer ingesteld. Zijn geboortejaar 1466, zijn eigenlijke naam, zijn zoogenaamde autobiographie, zijn testament waren alle punten van onderzoek, die door Kan behandeld zijn en deze opstellen zijn voor het meerendeel als herdruk in het Rotterdamsch Jaarboekje opgenomen. Ook heeft hij in 1898 nog een nieuwe uitgave van de Stultitiae Laus in het licht gegeven. Zijn vertaling van dit werk verscheen 1912 door de zorgen van zijn zoon Dr. A.H. Kan in de Wereldbibliotheek.
Van 1858 af verschenen bovendien van hem vele werken op het gebied van onderwijs o.a. een Bloemlezing uit Latijnsche dichters, oorspronkelijk bewerkt met Dr. H.P. Schröder, een latijnsche grammatica, een woordenboek en een historische atlas, die voor het meerendeel herdrukken hebben beleefd.
Aan maatschappelijken arbeid nam Kan vooral in zijn jongere jaren een werkzaam aandeel. Van verschillende vereenigingen: voor lijkverbranding, tot bestrijding der prostitutie, tot verbetering van armenzorg e.a. was hij bestuurslid en eenige jaren lang bekleedde hij het voorzitterschap van de afdeeling Rotterdam der Hollandsche Maatschappij van Fraaie Kunsten en Wetenschappen.
5 April 1860 was hij te Groningen gehuwd met Anna Catharina Schilthuis, die 24 Aug. 1871 overleed, waarna hij zich 10 Juli 1872 in den echt begaf met Madelaine Anne Masman.
Een jaar na zijn overlijden, 29 Juni 1903; werd ter herinnering aan wat Kan voor het Erasmiaansch gymnasium heeft gedaan, door een commissie van oud-leerlingen in de school een gedenksteen aangebracht.
Bij zijn zilveren jubileum als rector, dat te Rotterdam feestelijk gevierd werd, verscheen in Het Leeskabinet October 1884 zijn welgelijkend portret, geteekend door R.R. met een waardeerend artikel, geschreven door een bevriende hand. Bij zijn aftreden in 1896 schilderde J. Veth zijn portret. Dit hangt thans in de curatoren-kamer van het gymnasium.
Zie: Levensberichten van de Maatsch. der Nederl. Letterk. te Leiden 1903, 262, waarin Th. Nolen Kan's levensbericht geeft met de lijst zijner geschriften.
Wiersum
Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW), deel 3

Gezin 1

Huwelijkspartner: Anna Catharina Schilthuis geb. 1 Feb 1835
Huwelijk: 5 Apr 1860 Groningen