Johannes Willem Holtrop
Geslacht: | Man | |
Vader: | Johannes Steven van Esveldt Holtrop | |
Moeder: | Catharina Brouwer | |
Geboren: | 20 Juni 1806 | Amsterdam |
Overleden: | 13 Feb 1870 | Den Haag |
Beroep: | bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek | |
Aantekeningen: | HOLTROP (Johannes Willem), bibliograaf en bibliothecaris der kon. bibliotheek te 's Gravenhage, geb. 20 Juni 1806 te Amsterdam, overl. 13 Febr. 1870 in den Haag. Zijn ouders waren Jan Steven van Esveldt Holtrop en Catharina Brouwer (kol. 1148). Van vaders zijde, en inzonderheid van die van zijn grootvader, die boekverkooper te Amsterdam was, erfde hij zijn bibliografisch talent, van zijne moeder de liefde voor de toonkunst, die hem heel zijn leven bijgebleven is. De familie Holtrop, waarvan Joh. Willem de laatste mannelijke telg was, stamde oorspronkelijk uit Engeland, doch had zich later in Dordrecht metterwoon gevestigd. Na te Amsterdam eerst de lagere school en toen het gymnasium te hebben afgeloopen, bezocht Joh. Willem van 1823-29 het athenaeum illustre aldaar, waar hij letteren en rechten studeerde. Kort na de herstelling onzer onafhankelijkheid waren de ouders uit Amsterdam naar den Haag verhuisd, maar Joh. Willem was ten huize van zijn grootvader in eerstgenoemde stad blijven wonen. Hij doorsnuffelde in diens magazijn alle mogelijke boeken en vertaalde reeds op zijn 14e jaar een fransch prentenboek, dat gedrukt werd onder den titel: Paul, of de gevolgen van vlijt. Toen zijn studiën aan het athenaeum ten einde liepen, bracht de grootvader zijn kleinzoon in kennis met den bestuurder der kon. bibliotheek te 's Gravenhage, den geleerden en bijna 70-jarigen abbé Charles Sulpice Flament, die weldra een bijzondere genegenheid opvatte voor den jongen man met zijn liefhebberij in boeken, fluit- en pianospel; met machtiging der regeering bezorgde hij hem een aanstelling als beambte aan de koninklijke bibliotheek. De oude Flament had van zijne keuze geen berouw: het bleek hem dra, dat de jonge Holtrop voor het ambt van bibliothecaris als geschapen was. Reeds in 1831 werd hij dan ook tot onder-bibliothecaris aangesteld en bij den dood van Flament, in 1835, was hij de aangewezen man om diens opvolger te worden. Het duurde echter nog tot 1838 dat hij de aanstelling zelve ontving. Middelerwijl had hij, bijgestaan door J.J.F. Noordziek, P.H.J. Loffelt en M.F.A.G. Campbell, met den grootsten ijver aan de ordening en rangschikking der aan zijne zorgen toevertrouwde schatten gewerkt en vooral zijn aandacht geschonken aan de catalogiseering van de merkwaardige drukken der Aldi, Giunta's, Elzeviers e.a. uitgevers. Zijn kunde en bekwaamheid werden algemeen erkend: in 1840 werd Holtrop geroepen om de bijzondere boekerij van koning Willem I op het Loo te ordenen, in 1849 werd hem het catalogiseeren der bibliotheek van prinses Marianne der Nederlanden op haar buiten Rusthof onder Voorburg opgedragen, in 1850 maakte hij een catalogus van de boekerij van koning Willem III op diens paleis in het Noordeinde. Omstreeks dezen tijd werd hij ook door den koning benoemd tot intendant van den kon. schouwburg en werd hij met J. van Lennep, J.H. Burlage, H.J. Schimmel en A.J. de Bull door Z.M. geroepen om middelen te beramen tot herstel van het nationaal tooneel (1851). Reeds vroeger had hij met anderen in de residentie een leesmuseum opgericht en met dr. G. Simons, Mr. P. Simons en W.G. Schey het Drie-maandelijksch tijdschrift gesticht, dat o.a. ook den hoogleeraar Thorbecke onder zijne medewerkers telde, doch slechts korten tijd bestond. Eveneens had Holtrop zich voor de residentie verdienstelijk gemaakt door het oprichten (met Lübeck, den broeder van den toenmaligen directeur der kon. muziekschool in den Haag) van een muziekgezelschap, Liefde tot de toonkunst genaamd. In 1843 was hij in het huwelijk getreden met J.H.A.W. Campbell, zuster van zijn trouwen medewerker op de kon. bibliotheek (overl. 13 Feb. 1870, in den ouderdom van 63 jaren). Toen de rijksarchivaris Jhr. Mr. J.C. de Jonge bij zijn benoeming tot lid van den haagschen gemeenteraad de redactie van het Dagblad van 's Gravenhage, als zijnde een stedelijk orgaan, moest neerleggen, solliciteerde Holtrop naar die betrekking en werd eerst tot redacteur, later tot hoofdredacteur van dat blad benoemd. De bestuurder der kon. bibliotheek kon destijds deze betrekking er geschikt bij waarnemen, daar de kon. boekerij slechts drie dagen in de week voor het publiek geopend was, terwijl het Dagblad alleen nog maar het dagelijksch nieuws bevattende, ook slechts drie maal 's weeks verscheen. Toen later het blad werd uitgebreid en dagelijks het licht moest zien, traden Holtrop en zijn mederedacteur A. Belinfante beiden af (1863). Want ook de werkzaamheden op de kon. bibl. breidden zich aanzienlijk uit: de boekenschat vermeerderde, het gebouw werd vergroot, de verantwoordelijkheid van den directeur hield daarmee gelijken tred. Daarbij kwam, dat de bibliothecaris op 't Voorhout sedert 1849 tevens bestuurder was van het Museum Meermanno-Westreenianum met zijn aanzienlijke verzameling handschriften, penningen e.a. zeldzaamheden. In 1856 zag van Holtrop het belangrijke werk het licht: Catalogus librorum Saeculo XVo impressorum quotquot in Bibliotheca Regia Hagana asservantur, een volledige opgave bevattende van al de voortbrengselen der boekdrukkunst tot het einde der 15e eeuw, op de kon. bibl. bewaard. Onder de bewerking hiervan dacht de schrijver aan het nut, dat de uitgave zou kunnen hebben van een Atlas tot dien catalogus, die de afbeelding bevatten zou van de merkwaardige lettersoorten, drukkersmerken, houtsneden, vignetten enz. dier gedenkstukken uit de eeuw waarin de uitvinding der boekdrukkunst had plaats gehad, en 't was aan dat denkbeeld dat het groote werk zijn ontstaan te danken had: Monuments typographiques des Pays-Bas au quinzième siècle. Collection de fac-simile d'après les originaux conservés à la Bibliothèque Royale de la Haye et ailleurs (1857-68), een werk door deskundigen als om strijd geroemd; het geheel omvat, behalve den tekst, 130 platen, met facsimilé's en een kaart. Inmiddels hadden nog andere uitgaven van Holtrop het licht gezien, waarvan wij noemen: De vorming van den Bibliothecaris, naar het duitsch van F.A. Ebert (1832); Catalogus librorum qui in Bibliotheca Hagana partim in duplo partim in triplo inveniuntur (1838); Beichtspiegel nach den zehn Geboten (1861) en Thierry Martens d' Alost. Etude bibliographique (la Haye 1867). Hoezeer de groote verdiensten van den bekwamen bibliothecaris erkend werden, blijkt uit zijn vele benoemingen tot lid van tal van binnen- en buitenlandsche genootschappen op gebied van oudheid, letteren en kunst; zie ondergenoemd levensbericht, geschreven door zijn zwager en opvolger Campbell, 678. In deze uitvoerige biografie vindt men tevens zeer belangrijke mededeelingen omtrent de geschiedenis der koninklijke bibliotheek. Onze opgave van Holtrop's geschriften zou onvolledig zijn, indien we daaraan niet nog toevoegden de beide levensberichten door hem geschreven in de Hand. Mij. Ned. Letterk. 1849, 148 en 1853, 157; het eerste baron van Westreenen van Tiellandt, het laatste Jhr. Mr. J.C. de Jonge betreffende. In 1864 ondernam Holtrop met zijn gezin een reis naar Italië, van waar hij ziek terugkeerde; vier jaar later vroeg hij zijn ontslag. Alleen de werkzaamheden in het Museum Meermanno-Westreenianum hield hij aan. 13 Febr. 1870, terwijl hij bezig was met het ordenen van handschriften en penningen in zijn geliefd museum, werd hij door een beroerte getroffen, die den dood ten gevolge had. Zijn portret is geschilderd door J.E.J.v.d. Berg op een portretgroep in het Gemeente-museum te 's Gravenhage. Zie: Levensber. Letterk. 1870, 633; Ned. Spect. 1870, 65, en Serapeum, Zeitschr. für Bibliothekwissenschaft 1870, 73. Zuidema Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW), deel 1 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Johanna Hubertina Augusta Wilhelmina Campbell | geb. 2 Feb 1823 |
Huwelijk: | 16 Aug 1843 | Den Haag |