Alexander Heldring
Geslacht: | Man | |
Vader: | Balthasar Heldring | |
Moeder: | Olga Sophie Sillem | |
Geboren: | 25 MEI 1874 | Amsterdam |
Overleden: | 21 Sept 1938 | Amsterdam |
Beroep: | scheikundig ingenieur en dagbladuitgever | |
Aantekeningen: | Alexander Heldring - met als roepnaam 'Alex' (spreek uit: 'Alluks'), in huiselijke kring 'Alleki' en voor zijn studievrienden 'Alk' - is een loot van een gegoede familie uit de Réveilkring, die in de tweede helft van de 19e eeuw leidende posities verwierf in de financiële en economische wereld. Zijn vader was een begaafde bankier, die in 1880 in de directie van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) werd opgenomen en in 1900 president werd van deze onderneming. In tegenstelling tot zijn oudere broer Ernst, die het eveneens tot president van de NHM zou brengen, trad Alex niet in het voetspoor van zijn vader. Wel deelde hij met deze de gave van het woord. Over zijn jongere broer schrijft Ernst in zijn Herinneringen (I, 32-33): 'Alex bezat grote gaven van geest en hart; hij was niet eerzuchtig, maar bereikte in eigen kring veel, niet alleen door zijn grote bekwaamheid en welsprekendheid, maar ook door zijn hoogstaand karakter'. Hij vermeldt ook dat Alex in zijn jonge jaren veel aan hoofdpijn leed en later, vanaf zijn studententijd, met hevige slapeloosheid had te kampen. Zijn vader spaarde hem echter geenszins: de opvoeding was streng. Na de lagere school en de HBS met vijfjarige cursus aan de Keizersgracht te hebben doorlopen ging Heldring in 1892 naar de Polytechnische School in Delft om chemie te studeren. Hoewel hij het door zijn onafhankelijke geest in de studentengemeenschap niet altijd gemakkelijk had, was hij in 1895/1896 president van de senaat. Hij viel bovendien op als een redenaar van allure. Als voorvechter van de gelijkgerechtigheid van de studenten aan de Gemeente-instelling voor onderwijs in de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië (Indische Instelling) bracht Heldring beroering in de gelederen van het Delftsch Studenten Corps, dat de gelijkstelling uiteindelijk toch afwees. Deze 'Indische Quaestie', die niet werd opgelost zoals Heldring had gewenst, moet hem psychisch sterk hebben aangegrepen. Na in 1896 als scheikundig ingenieur te zijn afgestudeerd zette Heldring zijn studie nog enige tijd voort in Heidelberg, waarna hij in 1897 en 1898 een wereldreis ondernam. Zijn maatschappelijke loopbaan begon hij vervolgens bij de verffabriek Ripolin te Hilversum. Van 1906 tot 1912 was Heldring directiesecretaris bij Werkspoor in Amsterdam. In de daaropvolgende tien jaar was hij werkzaam als raadgevend ingenieur op het gebied van stikstof, ammoniak en rubber. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bouwde hij installaties op het gebied van stikstof en bracht hij enkele procédés op zijn naam. Zijn grote en veelzijdige belangstelling voor het economische leven bleek bovendien uit artikelen die hij publiceerde in het Tijdschrift van de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel , in De Groene Amsterdammer , de Haagsche Post en andere periodieken. Ook hield Heldring voordrachten over industriële, sociale en economische onderwerpen met een actueel karakter. Vanaf 1920 ging zijn aandacht vooral uit naar de bezuinigingspolitiek van de overheid. Na het overlijden van directeur A.G. Boissevain van het Algemeen Handelsblad werd Heldring in 1922 benoemd tot gedelegeerd-commissaris en in oktober van hetzelfde jaar tot zijn opvolger. Het werk voor de krant, met technische, sociale, economische en ideële aspecten, moet Heldring bijzondere bevrediging hebben geschonken. Zijn deskundigheid en inzet hebben het Algemeen Handelsblad door perioden van crisis heen getrokken. Heldring maakte de onderneming financieel gezond en zorgde voor de verbetering van de technische outillage. Het honderdjarig bestaan van de krant werd in 1928 luisterrijk gevierd, en Heldring verstond de kunst er iedereen, ook de mensen van de werkvloer, volledig bij te betrekken. Bij gelegenheid van deze jubileumviering herstelde Heldring de kernspreuk 'Lux et Libertas', waarmee de krant in 1828 haar bestaan was begonnen. Hij wilde ermee uitdrukken dat een krant als het Algemeen Handelsblad geroepen was leiding te geven aan de lezers bij wie het weerklank kon vinden door de aan de mensheid toevertrouwde geestelijke en zedelijke waarden hoog te houden. De idealen van de Renaissance en van het Réveil wist Heldring in zijn persoon te verenigen. In het zondagsblad schreef hij met 'H.' ondertekende beschouwingen, die getuigen van zijn religieuze inspiratie, geloof in de jongeren en de innerlijke goedheid van de mensen. Als man van syntheses wilde hij tegenstellingen, ook van maatschappelijke aard, overbruggen. In eigen huis heeft Heldring een ernstige conflictsitutatie niet kunnen of willen vermijden. Met het oog op de noodzaak drastisch te bezuinigen kreeg de redactie opdracht korter te schrijven; bovendien werd begin 1935 bepaald dat alle kopij, alvorens naar de zetterij te worden gestuurd, moest worden voorgelegd aan de hoofdredacteur èn aan de directeur. Deze was met de commissarissen van oordeel dat de in 1929 tot hoofdredacteur benoemde D.J. von Balluseck met zijn eigen lange beschouwingen niet het goede voorbeeld gaf en dat het effect van de maatregel onvoldoende was. De wijze waarop Von Balluseck de Nationaal-Socialistische Beweging bestreed, vervulde Heldring eveneens met zorg: de trouwe lezers zouden niet door onnodige scherpe commentaren van de krant vervreemd mogen raken, zo betoogde hij in de vergadering van de commissarissen van 28 februari 1935. Een jaar later bracht Heldring de parlementaire medewerker E. van Raalte enkele kritische opmerkingen ter kennis, die niet in goede aarde vielen. Van Raalte werd op grond van zijn schriftelijke reactie door Heldring ontslagen, zonder dat Von Balluseck kon ingrijpen. De verhouding tussen de beide hoofdfiguren van het Algemeen Handelsblad verslechterde daarna zozeer dat Von Balluseck met ingang van 1 januari 1938 ter zijde werd geschoven. Heldring zelf trad sindsdien als eerste hoofdredacteur op en liet de naam Von Balluseck uit de kop van de krant verdwijnen. Slechts één commissaris kon zich niet met de handelwijze van Heldring verenigen, maar dit mocht niet baten. Pas na het overlijden van Heldring zou Von Balluseck in zijn oude functie en rechten worden hersteld. Bestuurlijk was Heldring actief voor enkele ambachtsscholen, het Veiligheidsmuseum, het Nederlandsch Persmuseum, de Vereeniging van Uitgevers van Dagbladen 'De Nederlandsche Dagbladpers', de Middelbare Technische School, de Avondschool voor Volwassenen en de Amsterdamsche Grafische School. Bovendien bekleedde Heldring verscheidene commissariaten, die hem een sterke band met het bedrijfsleven gaven. De Armenraad en de Hulp voor Onbehuisden konden ook van zijn financiële deskundigheid en sociale instelling profiteren. De kerstinzameling van de krant was zijn idee. Na Heldrings overlijden verscheen in de avondeditie van het Algemeen Handelsblad van 23 september 1938 het indrukwekkende gedicht 'Afscheid' van redacteur Ed. Hoornik. Zich afvragend wat Heldring het laatst had gedaan voordat hij op 15 september 1938 het Handelsbladgebouw aan de Nieuwe Zijdsvoorburgwal had verlaten, dichtte Hoornik in de voorlaatste strofe: 'Hij heeft alleen maar naar de klok gekeken, / hij wachtte scherp op het bekende teeken: / precies op tijd zetten de persen aan...' De ochtendeditie van het Algemeen Handelsblad van 22 september 1938 bevatte een portret in brede rouwrand van de overleden directeur. Het aantal reacties in kranten en tijdschriften was indrukwekkend groot. De meeste terugblikken op het leven van Heldring hadden meer inhoud dan die van de obligate herdenkingsartikelen. Hieruit blijkt dat zijn tijdgenoten hem als een bijzondere persoonlijkheid wisten te waarderen. A: Documentatie betreffende A. Heldring bij de Stichting Het Nederlands Persmuseum te Amsterdam. P: Nog niet geïnventariseerde artikelen in het Algemeen Handelsblad , ondertekend met 'H.' en 'Wijsneus' of onder de kop 'Interrupties', in de Haagsche Post en De Groene Amsterdammer , alsmede in het Tijdschrift van de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel . L: Het jubileum van ir. A. Heldring, 25 mei 1934 (Amsterdam, 1934); Ter herinnering aan ir. A. Heldring... (Amsterdam, 1938); W. Cool, in De Ingenieur 53 (1938) A375-376; W. Visser, De papieren spiegel. Honderd-vijf-en-twintig jaar Algemeen Handelsblad 1828-1953 (Amsterdam, 1953); 'Inleiding', in Herinneringen en dagboek van Ernst Heldring 1871-1954 . Uitg. door Joh. de Vries (3 dln.; Utrecht, 1970) I, 1-31; J. Hemels, De krant in bedrijf. 75 Jaar samenwerking en samenleving (Baarn, 1983); H.J. Scheffer, 'Bemoeiingen met de redactie', in H.J. Scheffer, De dagbladonderneming. Historische verkenningen (Amsterdam [etc.], 1986) 49-58. I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 631. J.M.H.J. Hemels Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L). Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994) Laatst gewijzigd op 12-11-2013 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Elisabeth Justine Jacqueline Anna Cramerus | geb. 1879 |
Huwelijk: | 31 OKT 1899 | Hilversum |