Theunis Uilke de Vries
Geslacht: | Man | |
Vader: | Sjoerd de Vries | |
Moeder: | Elisabeth Dijkstra | |
Geboren: | 26 Apr 1907 | Veenwouden, Dantumadeel |
Overleden: | 21 Jan 2005 | Amsterdam |
Beroep: | schrijver | |
Aantekeningen: | Theun de Vries groeide op als enig kind van Friese ouders, beiden afkomstig uit doopsgezinde boerenfamilies. Zijn moeder was een vrome, ingetogen vrouw, die veel las. Zijn vader was wereldser en veel van huis voor zaken, zonder ooit een geslaagde zakenman te worden. Voor het gemis aan broers en zussen vond 'Theun van Sjoerd en Lieske' compensatie bij grootouders, ooms en tantes, neven en nichten. Zij vertelden hem sprookjes en volksverhalen. Een betere manier om het ongedurige kind stil te krijgen was er niet. Hoewel het gezin in Veenwouden pal tegenover de School met de Bijbel woonde, wilde zijn vader dat Theun naar de openbare school elders in het dorp ging. Op 1 april 1914 kwam hij in de eerste klas. Had hij tot dan toe niets anders om zich heen gehoord dan Fries, op school gaf het Nederlands de toon aan. In die taal leerde hij lezen en schrijven, vaardigheden die al vroeg een levensbehoefte werden. Het jaar daarop verhuisde de achtjarige Theun met zijn ouders naar Leeuwarden. De opstellen die hij na de wekelijkse catechisatie over de besproken Bijbeltekst moest maken, vielen op. De Eerste Wereldoorlog ontwrichtte de handel. De zuivelfabriek op Texel waarvan Theuns vader mede-eigenaar was, moest worden verkocht. In 1920 verhuisde het gezin naar Apeldoorn, waar De Vries senior tevergeefs een nieuw bestaan als zakenman trachtte op te bouwen. Theun werd er leerling van het Gemeentelijk Gymnasium. Daar leerde hij niet alleen met de werken van Willem Kloos, Jacques Perk en Louis Couperus de grote literatuur kennen, maar ook het standsverschil met klasgenoten uit de Gelderse adel en de welgestelde burgerij. Het faillissement van zijn vader in 1923 was des te pijnlijker. Theuns ambitie schrijver te worden werd allesoverheersend. In 1925, hetzelfde jaar waarin zijn eerste eigen boekje Friesche sagen verscheen, keerde hij het gymnasium de rug toe. Zijn cijfers voor de exacte vakken waren slecht; zijn leraren wilden hem de vierde klas laten doubleren, en dat was zijn eer te na. Daarop begon een zwerftocht van het ene baantje naar het andere. In de jeugdbeweging leerde hij Aafje Vernes kennen. Zijn eerste gedichtenbundels Terugkeer (1927) en De vervreemding (1928) droeg hij aan haar op. Op advies van zijn vroegere leraar Nederlands G.S. Overdiep volgde De Vries een bibliotheekopleiding in Hilversum en Utrecht. Hij werd leeszaalassistent aan de openbare bibliotheek in Sneek. Hier voltooide hij Rembrandt (1931), een combinatie van historische roman en kunstenaarsroman, twee genres die hij nog vaak zou beoefenen. Het was een succesrijk romandebuut: in 1932 bekroond met de Mei-prijs van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, keer op keer herdrukt en in tien Europese talen vertaald. Na twee minder geslaagde 'politieke' romans brak hij definitief door als romancier met Stiefmoeder aarde (1936) en het vervolg Het rad der fortuin (1938). Tijdgenoten spraken van 'boerenromans'; in feite ging het om een ambitieuze poging de maatschappelijke transformatie van de laatste eeuw te verbeelden in een fictieve familiegeschiedenis. Inmiddels had De Vries zelf een gezin gesticht. In 1932 was hij met Aafje Vernes getrouwd; in 1934 werd hun zoon René geboren. Zijn jarenlange wereldbeschouwelijke odyssee mondde uit in een keuze voor het marxisme. De opmars van het fascisme in Europa sterkte hem in het geloof dat alleen de Sovjetunie hiertegen een dam kon opwerpen. Hij sloot zich in 1936 aan bij de Communistische Partij van Nederland (CPN), gaf zijn baan in Sneek op en verhuisde met Aafje en René begin 1937 naar Amsterdam, waar hij tot aan zijn dood zou wonen. Daar werd De Vries redacteur van de krant van de CPN, De Tribune, in april 1937 omgedoopt in Het Volksdagblad. Nog datzelfde jaar strandde zijn huwelijk en ging hij op de Prinsengracht bij een hospita op kamers wonen. Na de Duitse overval op Nederland, in mei 1940, besloot de CPN-leiding voorlopig alle mogelijkheden tot legale actie te blijven benutten en zich tegelijkertijd voor te bereiden op de illegaliteit. De Vries behoorde als redacteur van Het Volksdagblad tot degenen die 'in reserve' werden geplaatst: zij verloren hun partijfuncties en moesten zich voorlopig gedeisd houden. Zowel de partij als haar dagblad werd overigens al eind juni 1940 door de Duitsers verboden. In deze tijd vol onzekerheid vond De Vries houvast in zijn literaire werk. Hij stortte zich opnieuw op een - al in 1939 begonnen - omvangrijke historische roman, die pas in 1946 onder de titel Sla de wolven, herder! zou verschijnen. Daarnaast schreef hij een serie door jeugdherinneringen geïnspireerde verhalen over 'Wilt Tjaarda': een fictieve dubbelganger van de schrijver. Deze verschenen gebundeld in De tegels van de haard (1941). Toen Hitlers troepen in juni 1941 de Sovjetunie binnenvielen, dook De Vries onder op de Veluwe. Behalve aan de 'Tjaarda'-verhalen werkte hij hier aan zijn biografie Rutger Jan Schimmelpenninck (1941). Meer dan de hoofdpersoon was het de periode die hem boeide: de Franse tijd en de parallellen met de Duitse bezetting. Financieel ondersteund door zijn uitgever Jan van Tricht - van Van Loghum Slaterus' Uitgeversmaatschappij in Arnhem - trok hij van het ene onderduikadres naar het andere. Hij raakte nauw betrokken bij het kunstenaarsverzet. Op verzoek van de illegale CPN keerde hij in 1943 terug naar Amsterdam en werkte hij als redacteur mee aan het ondergrondse blad De Vrije Katheder. In de zomer van 1944 verscheen clandestien en onder het pseudoniem M. Swaertreger zijn novelle WA-man. Kort daarop werd de alertheid van een verklikker De Vries noodlottig. Met exemplaren van het pamflet Nederland's wedergeboorte van de communistische verzetskrant De Waarheid op zak werd hij in 1944 in Amsterdam op straat gearresteerd. Ruim een half jaar zat hij gevangen in het 'Polizeiliches Durchgangslager' in Amersfoort. Geholpen door geestverwanten in het kamp kwam hij de laatste oorlogswinter naar omstandigheden niet al te ellendig door. Begin maart 1945 werd hij door een list van een verzetsgroep bevrijd. Ondergedoken in de Oude Pastorie van Sloterdijk beleefde hij de laatste weken van de bezetting. In mei 1946 hertrouwde De Vries met Aafje, en in hetzelfde jaar werd hun dochter Sandra geboren. De titel van zijn eerste naoorlogse roman, De vrijheid gaat in 't rood gekleed (1946), klonk als een manifest. Het verhaal is in de tijd van de Franse Revolutie gesitueerd; de kleur rood verwees zowel naar 'het bloed der volksvijanden' als naar de vaandels van de arbeidersbeweging. De herwonnen vrijheid kon voor de communist De Vries alleen een ware vrijheid zijn als ook in Nederland begonnen werd met de opbouw van het socialisme. De Sovjetunie en de Oost-Europese volksdemocratieën gaven het voorbeeld. Als prominent CPN'er en voorzitter van de Vereniging Nederland-USSR reisde hij geregeld naar de landen achter het 'IJzeren Gordijn'. Hij ontmoette er niet alleen geestverwante schrijvers en kunstenaars, maar vond er ook toegewijde vertalers en daarmee een nieuw lezerspubliek. In eigen land werd De Vries steeds meer de linksbuiten van de letteren. In zijn essay M. Nijhoff. Wandelaar in de werkelijkheid (1946) betoogt hij dat het Nederlandse volk de poëzie geen betere dienst kon bewijzen dan 'door de verscheurdheid van de bestaande klassenwereld snel en afdoende op te ruimen'. Politieke strijd en omwenteling staan centraal in zijn trilogie 1848 (1948-1954). De roman Het meisje met het rode haar. Roman uit het verzet, 1942-1945 (1956) is een eerbetoon zowel aan het Nederlandse communisme als aan de verzetsstrijdster Hannie Schaft. Het geldt als zijn bekendste boek en werd in 1981 met veel succes verfilmd door regisseur Ben Verbong. De verschijning van Het meisje met het rode haar viel vrijwel samen met de Hongaarse opstand, die door de Sovjetunie met geweld werd neergeslagen. In Nederland laaide het anticommunisme hoog op. Evenals het gros van zijn partijgenoten weigerde De Vries het optreden van de Russen in Hongarije publiekelijk te veroordelen. Na tumultueuze vergaderingen werd hij samen met twee geestverwanten uitgestoten uit de Nederlandse afdeling van het PEN-Centrum, de internationale schrijversorganisatie die zich sterk maakt voor de vrijheid van meningsuiting. Enkele oude vrienden van hem verlieten de CPN; zelf bleef hij lid, naar eigen zeggen 'koppiger dan ooit' ('Roodboek 35', 24). In augustus en september 1958 maakte De Vries een reis door China en publiceerde er een enthousiast verslag over in De meesters van de draak (1959). Ook vertaalde hij gedichten van partijvoorzitter Mao Zedong, die in 1960 verschenen onder de titel Gedichten. In de Volksrepubliek leek het socialisme het jeugdig elan te bezitten dat de Russische kameraden ergens onderweg waren kwijtgeraakt. Ook CPN-prominenten kon het niet ontgaan dat het 'arbeidersparadijs' was ontaard in een politiestaat; zeker niet na de publicatie in 1962 in de Sovjetunie van Alexander Solzjenitsyns geruchtmakende kampverslag Eén dag van Ivan Denisovitsj. Maar de Nederlandse vertaling die De Vries ervan maakte, Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj, mocht van de CPN-leiding niet worden verspreid. Zelf zag De Vries in het boek van Solzjenitsyn een bewijs van de ontaarding van het Sovjet-socialisme. Het droeg er dan ook zeker toe bij dat zijn eigen houding jegens het communisme kritischer werd. Intussen werd De Vries' roman Het motet voor de kardinaal (1960), geïnspireerd door de tijd en de muziek van Renaissance-componist Josquin des Prez, positief ontvangen. De toekenning van de P.C. Hooft-prijs 1962 ervoer hij als een rehabilitatie. In de CPN voelde hij zich echter steeds minder thuis. Eind 1971 maakt hij aan zijn lidmaatschap ook formeel een eind. Achteraf vond hij dat hij te lang passief en loyaal gebleven was. Ofschoon teleurgesteld, zowel in de CPN als in de Sovjetunie, werd De Vries geen anticommunist. Hij was er trots op te behoren tot 'de eigenaardige, gedreven, misschien wel een tikje tragische generatie' die in de jaren dertig van de 20ste eeuw voor het communisme had gekozen. Na de dood van zijn vrouw Aafje in januari 1975 vond hij in de lerares en wetenschappelijk medewerkster Henriette Buytendijk (1915) een nieuwe levensgezellin. Hij begon gedichten te schrijven in het Fries. Zijn proza bleef in het teken staan van de geschiedenis. Dissenters, opstandigheid en revoluties inspireerden hem, getuige publicaties over Spinoza (1970), Marx (1983), Louise Michel (1984) en vooral zijn omvangrijke studie Ketters. Veertien eeuwen ketterij, volksbeweging en kettergericht (1982). De vormvernieuwingen in het genre van de historische fictie gingen niet aan hem voorbij. Dat bleek onder meer uit zijn novelle De dood kwam met muziek (1979), geconcentreerd op het levenseinde van Karel V. Hij schildert de keizer als een tovenaarsleerling, overrompeld door wat hij zelf in gang had gezet. Op De Vries' tachtigste verjaardag verscheen Baron. De wonderbaarlijke Michel Baron, zijn leermeester Molière en de praalzieke Zonnekoning (1987), een imposante roman over het Frankrijk van Lodewijk XIV. De teloorgang van de Sovjetunie en de Oost-Europese volksrepublieken omstreeks 1990 liet De Vries niet onberoerd. Apolitiek of cynisch werd hij niet; wel vond hij op zijn oude dag de sterk politiek geladen romans binnen zijn oeuvre marginaal. Het stoorde hem dat hij telkens weer werd neergezet als de maker van lofdichten op Sovjetdictator Stalin. In 'Roodboek 35', een ongepubliceerde terugblik uit 1995, beschrijft hij zijn eigen geschiedenis als die van zovele intellectuelen en kunstenaars: 'door een revolutionair fata-morgana gelokt' (p. 32) en zich gebonden voelend door loyaliteit, 'vooral met de verschopten op aarde' (p. 32). In tegenstelling tot zijn geloof in het communisme, zoals zich dat in de 20ste eeuw politiek gemanifesteerd had, verflauwde De Vries' drang tot schrijven niet. De jaren negentig behoren tot zijn productiefste perioden: zes romans zagen het licht, waaronder het omvangrijke Russische tweeluik Sint-Petersburg (1992) en Terug uit Irkoetsk (1994). Door lichamelijke ongemakken was hij in toenemende mate aan huis gebonden; sinds 1964 woonde hij in de Jordaan, aan de Egelantiersgracht. Na een ziekbed van ruim een jaar overleed hij begin 2005 op 97-jarige leeftijd. Theun de Vries was een rasverteller. De kracht van zijn verbeelding, een bewust anachronistisch taalgebruik en grondige documentatie maken zijn romans tot tijdmachines. Ze geven de lezer het gevoel, verre landen en vervlogen tijden binnen te stappen. In de Nederlandse literatuur van de 20ste eeuw voelde De Vries zich een eenling. Al had hij voor sommige van zijn collega-schrijvers - zoals Martinus Nijhoff en Simon Vestdijk - grote bewondering, in zijn ogen waren het exponenten van een ten dode opgeschreven, burgerlijke cultuur. Datzelfde burgerlijke Nederland heeft De Vries overigens in weerwil van zijn radicale standpunten keer op keer gehuldigd. Tussen 1930 en 1987 ontving hij in totaal tien literaire prijzen. De Rijksuniversiteit te Groningen verleende hem in 1979 het eredoctoraat in de Letteren. Naar het woord van zijn promotor, de historicus Ernst Kossmann, is Theun de Vries erin geslaagd, 'van literatuur geschiedenis en van geschiedenis literatuur te maken'. A: Collectie-Theun de Vries en collectie-Van Loghum Slaterus in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage; correspondenties en manuscripten van Theun de Vries in Tresoar, Fries Historisch en Letterkundig Centrum te Leeuwarden. P: Een overzicht van publicaties van Theun de Vries tot en met 1994 in: Theun de Vries. Bibliografie. Samengest. door Jan van Hattem en Dick Zandbergen (Amsterdam 1994). Nadien verschenen o.a.: De schellenboom. Verhalen (Schoorl 1996); De bergreis (Amsterdam 1998); Torrentius. Het feest en de storm (Amsterdam 1998); De wilde vrouwen van Pella (Amsterdam 1999); Iisgong [Friese gedichten] (Banholt 2001); Alles begjint by de dingen / Alles begint bij de dingen [Gedichten] (Amsterdam 2004). L: Een overzicht van publicaties over Theun de Vries tot en met 1994 in: Theun de Vries. Bibliografie. Samengest. door Jan van Hattem en Dick Zandbergen (Amsterdam 1994). Behalve necrologieën, o.a. door Elsbeth Etty, in NRC Handelsblad, 21-1-2005; door Rob Schouten, in Trouw, 22-1-2005; door Kees Fens, in de Volkskrant, 22-1-2005: J. de Maere, De relatie individu - maatschappij in het prozawerk van Theun de Vries (3 dln.; Leuven 1980); Theun de Vries en Jan Boelens, Gesprekken op donderdag (Amsterdam 1981); Hans van de Waarsenburg, Voetsporen door de tijd. Theun de Vries. Portret van een kunstenaar (Amsterdam 1984); interview door Frits Abrahams, in NRC Handelsblad, 6-1-1990; N.A. Huizing-De Vries, De Vries-en van het Swaddegbied. Een genealogie ([Enschede] 1995); Vervolg je weg en laat de lui maar dazen! Theun de Vries, getuige van een eeuw. Onder red. van Daan Cartens en Muriël Steegstra (Amsterdam [etc.] 2003); Een 'Friesche Forsythe saga'. De briefwisseling tussen Theun de Vries en uitgeverij Van Loghum Slaterus rond Stiefmoeder aarde en de overige delen uit de Wiarda cyclus (1934-1958). Onder red. van Sjoerd van Faassen ('s-Gravenhage 2004). Themanummers over Theun de Vries van o.a.: De Oesdrip 2 (1972), De Groene Amsterdammer, 22-4-1987, Bzzlletin (1989) 169 (okt.) en De Moanne (april 2007). Op 5 september 1971 zond de NOS in de serie De onvergetelijken een televisieportret van Theun de Vries onder eindredactie van Ben Stroman uit. Op 1, 8, 15 en 22 april 1986 zond de NCRV in het radioprogramma Literama de vierdelige serie 'Theun de Vries, een portret' uit. Op 13 juli 2001 zond de VPRO-radio een drie uren durend marathoninterview met Theun de Vries door Geert Mak uit, dat is te beluisteren via: http://www.vpro.nl/programma/marathoninterview/afleveringen/3750120/ [8-4-2008]. In december 1999 zond Omrop Fryslân in de serie Schrijversleven/Skriuwerslibben een portet van Theun de Vries uit, door Geart de Vries. Dit programma is te bekijken op http://www1.omropfryslan.nl/TV_Dokumint%C3%AAre_op_Ned_2_23-01-05.aspx [16-6-2008]. I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Foto: Jac. de Nijs; Collectie ANEFO; De Vries in september 1963]. Jos Perry Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6 Laatst gewijzigd op 12-11-2013 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Aafje Maria Vernes | geb. 8 MRT 1908 overl. 8 Jan 1975 |
Huwelijk: | 29 MEI 1946 | Amsterdam |
Scheiding: | 1938 |
Gezin 2
Huwelijkspartner: | Henriëtte Ida Thérèse Buijtendijk | geb. 5 Juli 1915 overl. 21 Jan 2006 |
Huwelijk: |