Harmen de Vos
Geslacht: | Man | |
Vader: | Hendrik de Vos | |
Moeder: | Antje Koehoorn | |
Geboren: | 11 MEI 1896 | Kortezwaag, Opsterland |
Overleden: | 5 Aug 1980 | Groningen |
Aantekeningen: | VOS, HARMEN DE, * Kortezwaag (Frl.) 11 mei 1896, t Groningen 5 aug. 1980. Zn. van Hendrik de Vos, bakker, en Anna Coehoorn. Stud. theol. Leiden 1917; dr. theol. 1927 (promotor: H.T. de Graaf)- Herv. pred. Akersloot 1923, Rottevalle en Drachtstercompagnie 1927. Sneek 1928-1946. Tevens privaatdocent Groningen vanwege de Vereniging van vrijz. hervormden in de nieuwere wijsbegeerte van de godsdienst 1939-1945. Hoogl. vanwege de Ned. Herv. Kerk (bijbelse theologie, chr. ethiek, praktische theologie en kerkrecht) Universiteit van Amsterdam 1946-1948. Gewoon hoogl. Groningen (wijsgerige inleiding, wijsbegeerte van de godsdienst en ethiek) 1948-1966 (emer.). Hij huwde op 30 okt. 1923 te Winterswijk met Henriëtte Doeve (1898-1990). De V. groeide op in een onkerkelijk, socialistisch gezin. Zijn vader was lid van de Prov. Staten van Friesland voor de SDAP. Zelf was hij ook socialist en partijlid; tevens was hij geheelonthouder. Hoewel hij de beweging nimmer heeft verloochend, getuige zijn Geschiedenis van het socialisme in Nederland in het kader van zijn tijd (2 dln.. 1976). stelde hij zich daar binnen steeds kritisch op. Het socialisme legde z . i . te veel nadruk op maatschappelijke factoren en het had te weinig oog voor het menselijk tekort. Jarenlang was hij ten nauwste betrokken bij het werk van de Woodbrookers. In een vroeg stadium onderkende hij de gevaren van het nationaalsocialisme en gaf daarvan ook in zijn houding blijk. Dit had mede tot gevolg dat De V . , in 1941 als eerste voorgedragen door curatoren van de Groningse universiteit, toch niet in de vacature- W. J. Aalders werd benoemd. Tijdens de Duitse bezetting beheerde De V. een door de pastores van Sneek opgericht fonds voor financiële ondersteuning van onderduikers, bemiddelde hij bij het zoeken naar onderduikadressen en had hij zijn aandeel in de distributie van illegale lectuur. In jan. 1945 werd hij in Sneek door de SD gearresteerd op beschuldiging van deelname aan verzetsactiviteiten. Na een zestal weken in verschillende gevangenissen te hebben doorgebracht werd hij door het verzet bevrijd. De rest van de oorlog zag hij zich genoodzaakt onder te duiken. De V. was een markante, stijlvolle persoonlijkheid, doch tevens een gevoelig mens. Hij was zeer belezen, met een brede culturele belangstelling. Van nature verdraagzaam vervulde hij als pastor en docent meermalen een bemiddelende rol. De V. verstond de kunst om te relativeren en betoonde de moed om ook de eigen mening te herzien, maar ook, zo nodig, door te zetten. De titel van zijn Groninger inaug. rede. Verdraagzaamheid (1949), typeert zowel zijn wetenschappelijke attitude als zijn levensinstelling. Steeds streefde hij naar een billijke benadering door te zoeken naar positieve elementen in de visie van de gesprekspartner. Bescheiden in zijn optreden en mild in zijn oordeel was De V. niettemin een fel bestrijder van z . i . onjuiste inzichten. In het theol. denken van De V. heeft zich in de jaren kort voor en tijdens de tweede wereldoorlog een wending voltrokken onder invloed van verschillende factoren. Tijdens zijn studie in Leiden was hij beïnvloed door het rechts-modernisme van K . H . Roessingh. In diens lijn ging hij verder, als actief lid van het Werkverband Roessingh. Zijn dissertatie. Het godsdienstig kennen volgens Max Scheler, begon hij nog onder Roessinghs leiding; na diens overlijden werd H.T. de Graaf zijn promotor. Vooral de nieuwere Duitstalige filosofie behield zijn aandacht. Kennisname van de dialectische theologie, de Duitse kerkstrijd en zijn sympathie voor Gemeenteopbouw deden hem tot de overtuiging komen dat een nieuw belijden noodzakelijk was om de tegenstelling tussen orthodox en vrijzinnig te doorbreken. Een vernieuwde ortho doxie zou echter niet mogen leiden tot een verabsolutering van het dogma. Hoofdzaken van ons geloof (1938) was nog uit een vrijz. prot. overtuiging geschreven. In de inleiding van zijn Het christelijk geloof (1948) constateerde hij echter een verschuiving naar rechts in de theologie, die hij ook op zichzelf van toepassing achtte. De orthodoxie leed z.i. aan een verstarringsproces, waarbij het geloof verschraalde tot een louter verstandelijke aangelegenheid; het vrijz. christendom daarentegen was onderhevig aan een vermageringsproces omdat het de mens met zijn mogelijkheden centraal stelde en slechts wenste te aanvaarden hetgeen zich voor de rechtbank van de rede kon verantwoorden. De V. benadrukte daarom de centrale themata van de orthodoxie, zoals Gods bijzondere openbaring in Christus, de rechtvaardiging door het geloof alleen, de verrijzenis naar lichaam en geest. Slechts bij enkele nevenaspecten hiervan werden kritische kanttekeningen geplaatst. Een soortgelijke heroriëntatie voltrok zich ten aanzien van de positie van de wijsbegeerte van de godsdienst binnen de andere disciplines. In zijn Wijsbegeerte van de godsdienst (1937) is deze volgens De V. onderdeel van het filos. vakgebied. In het gelijknamig werk van 1950 plaatste hij echter de godsdienstwijsbegeerte binnen de theol. faculteit. Overigens bleef het werk vrijwel ongewijzigd. De V. onderwierp verschillende wijsgerige stelsels aan een kritische beschouwing. Z . i . heeft het idealisme ten onrechte getracht de werkelijkheid rechtstreeks te verstaan; het christendom wijst echter een dergelijke verabsolutering van de empirie af. Bovendien is het idealisme in wezen ahistorisch omdat het om de ideeën gaat. terwijl het christendom veel meer oog heeft voor de gang van de geschiedenis. Het existentialisme werd door De V . als niet meer dan een stroming aangeduid. Dat hier de concrete ervaring centraal stond beoordeelde hij positief, maar tegen de vaak pessimistische aspecten ervan maakte hij bezwaar. Met de filosofie van M. Heidegger voelde De V. geen affiniteit, maar hij was wel in staat diens denken zakelijk weer te geven. In de analytische wijsbegeerte erkende hij de therapeutische waarde voor m.n. de taal. De wijsbegeerte van de wetsidee (H. Dooyeweerd) wees De V. nadrukkelijk af. Een chr. filosofie is z . i . onmogelijk. Het principe van de "souvereiniteit in eigen kring" acht De V. onschriftuurlijk en de relatie God-wereld kan door het begrip 'wet' niet worden bepaald, terwijl terwijl de leer van de scheppingsordinanties onhoudbaar is. Bij zijn onderwijs in de godsdienstwijsbegeerte liet De V . wel merken dat hij kennis nam van de Frans- en Engelstalige ontwikkelingen, maar als onderzoeker ging hij daar nauwelijks meer op in. Oorspronkelijkheid pretendeerde hij niet. Wel wilde hij zijn vakken toegankelijk houden voor een breed publiek en hij schreef dan ook diverse 'inleidingen'. Hij verzette zich tegen elk fundamentalisme, was wars van elk pathos en veroordeelde "kretologie" (Theologia exclatnatioruun, 1965). Zelf neigde hij eerder tot het gebruik van understatements. Ook de wetenschappelijke betekenis van de wijsbegeerte werd door hem gerelativeerd, als zijnde "een moeilijk vak dat door de wijsgeren zelf nog moeilijker werd gemaakt". Promovendi als J. Sperna Weiland, L.W. Nauta en H.G. Hubbeling liet hij volledig een eigen weg gaan. In 1964 was hij erepromotor van C.J. Dippel. Laat hoogleraar geworden, bleef De V . naast zijn onderwijsopdracht veel tijd geven aan de ontwikkelingen binnen de Ned. Herv. Kerk. In zijn Amsterdamse jaren was hij lid van de Commissie voor de Kerkorde, die in 1947 haar ontwerp aanbood, en voorzitter van de commissie voor het leerboek die in 1948 Fundamenten en perspectieven publiceerde. Onder de nieuwe kerkorde van 1951 was De V. jarenlang voorzitter van de Raad voor de zaken van kerk en theologie. Ook later vervulde hij talrijke bestuurlijke functies. Zo was hij o.a. voorzitter van de Commissie theol. wetenschappelijk onderwijs, lid van de Commissie beginselen van de kerkorde, bestuurslid van de Vereniging van vrijz. hervormden in Friesland, lid van de Deutsch- Skandinavischer Verein für Religionsphilosophie (1962-1972). Hij maakte deel uit van de redactie van Kerk en wereld en NedTT. Als lid van de commissie Gemeenteopbouw betoonde hij zich zeer actief (1962-1972) en verklaarde hij zich een voorstander van een seminarie-opleiding voor a.s. predikanten en een verplicht leervicariaat. Ook in de Groningse universiteit was hij als pro-rector bij het beleid betrokken. G e s c h r. : H.J.W. Drijvers. L.W. Nauta. Bibliografie H. de V. In: Vrijheid, horizon der geschiedenis. 235-240 |ui(- sluilend in de gebonden uitgave]. - Aanvulling in: Hubbeling. a.w.. 62. L i t. : Touw, Verzet Herv. Kerk. I. 312 vlg. - K.A. Beversluis, Een halve eeuw strijd en opbouw. Ontstaan en ontwikkeling der vrijzinnige henorrnde beweging. Assen 1953, reg. in v. - Vrijheid, horizon der geschiedenis, o.r.v. L.W. Nauta en J. Sperna Weiland. Nijkerk 1966 (uitgegeven ter gelegenheid van de 70e verjaardag van De V.]. - Rasker. Ned. Hen-. Kerk, reg. in v. - Tussen Geest en tijdgeest, rcg. in v. Balke, Oostenbrink-Evers, Commissie voor de Kerkorde. reg. in v. - Korte artikelen over De V.: L. Nauta. Algemeen Nederlands tijdschrift voor wijsbegeerte, LXXIII (1981), 70; HG. Hubbeling, NedTT, XXXV (1981). 61 vlg. H.J PONSTEEN Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme, deel 5 |