Simon Vestdijk

Geslacht: Man
Vader: Simon Vestdijk
Moeder: Frederika Martin
Geboren: 24 Nov 1863 Haarlem
Overleden: 28 Dec 1944 Zeist
Beroep: leraar bij het middelbaar onderwijs
Aantekeningen: Vestdijk doorliep de HBS in Harlingen en Leeuwarden en ging na eindexamen in 1917 medicijnen studeren aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij in 1925 doctoraal examen deed en twee jaar later het artsdiploma verwierf. Vervolgens nam hij, na vestiging in Den Haag, verschillende artspraktijken in den lande waar. Ondertussen werd door hem nog tijd gevonden voor de studie van filosofie, psychologie en astrologie. Van 1929-1930 maakte hij als scheepsarts één reis mee met het m.s. Kota Inten. Na een kort verblijf in Amsterdam keerde Vestdijk weer naar Den Haag terug.
Vriendschap met Du Perron en Ter Braak voerde hem in de redactie van het maandblad Forum (1934 en 1935). In 1933 had Vestdijk definitief voor het schrijverschap gekozen. Hij vervulde verschillende redigerende functies: van 1936 tot voorjaar 1943 bij Groot Nederland; in 1938 en 1939 bij de NRC. In 1940 vestigde hij zich in Doorn waar hij op 4 mei 1942 door de bezetter als gijzelaar gearresteerd werd. Tot 1 maart 1943 hield men hem in St. Michielsgestel met onderbreking van een maand in het 'Oranjehotel' te Scheveningen als zodanig vast. Direct na de bevrijding nam Vestdijk weer redactionele en kritische functies op zich: van 1945 tot 1948 was hij verbonden aan Centaur, en tevens literair criticus bij Het Parool. Daarna van 1949 tot zomer 1951 was Vestdijk redacteur van Podium en van 1949 tot 31 oktober 1953 vast medewerker aan het Algemeen Handelsblad, om vervolgens van 1956 tot eind 1959 als chroniqueur bij De Gids werkzaam te zijn. Nadien werd door hem geen letterkundige rubriek meer verzorgd. Wel volgden een groot aantal muziekrecensies in Het Vaderland van 1956 en 1957, alsmede De Groene Amsterdammer van 1956 tot 1963.
Simon Vestdijk, een auteur die teruggetrokken leefde en werkte, werd vrij geregeld door ernstige depressies gekweld. Een enkele maal leidden deze tot een verblijf in een inrichting. Na aanvankelijk geaarzeld te hebben tussen muziek en literatuur kreeg ten slotte de laatste de voorkeur. Hij had 'gekozen voor het talent'. Aanvankelijk bewoog Vestdijk zich op het terrein van de poëzie. Zo schreef hij al op 16-jarige leeftijd gedichten. Zijn dichterlijke oeuvre - neergelegd in Verzamelde Gedichten (1971 ) - omvat zo'n 1300 bladzijden. Het is daarom wel verwonderlijk dat de laudatio in 1964 bij zijn eredoctoraat in Groningen uitgesproken niets over zijn poëtisch werk zegt maar de klemtoon op Vestdijks romans en essays, op zijn eruditie en zijn 'oorspronkelijke visie op het leven' legt.
Misschien moet men de zg. intellectualiteit der verzen waarover Ter Braak al in 1933 schreef, voor een minder directe niettemin duidelijke lyriek aansprakelijk stellen. Vestdijk zelf meende dat in zijn poëzie een ontwikkeling van zg. 'parlando-poëzie' naar meer lyrisch te kenmerken gedichten zou zijn aan te tonen. Tegelijkertijd treft in alle gedichten - zij het wellicht in afnemende mate - een sterke plastiek. Merkwaardig is een fasering, een viertal korte perioden waarin Vestdijk de meeste poëzie schreef: tussen 1930 en 1932; in 1942 en 1943 en kort daarna in 1945-1946; ten slotte gedurende de jaren 1955-1956. In dit verband moet op de verschillende debuten gewezen worden: in januari 1926 met 'Riem-zonder-eind' in De Vrije Bladen nadat hij in de Almanak der U.S.A. voor het jaar 1918 met proza door de publikatie van 'Gestileerde waarnemingen' was begonnen. In 1934 valt pas zijn 'debuut' als romanschrijver Terug tot Ina Damman, als men de novelle De Oubliette als Schrift no. 11 van De Vrije Bladen van 1933 niet als begin wil aanmerken. Voor een nader begrip van Vestdijk, in 't bijzonder voor een inzicht in wat als oorspronkelijk in zijn visie op het leven beschouwd wordt, is de lectuur van zijn poëzie van groot belang. De tot doordringend bewustzijn gewekte sensibiliteit, zoals P.H. Dubois eens karakteriseerde, laat de polariteit tussen geest en stof, of in ander opzicht tussen verstand en gevoel uitkomen. De spanning tussen die twee polen bepaalde niet alleen de inspiratie voor zijn gedichten, zij richtte evenzeer zijn essayistisch werk waarin hij een grote veelvoudigheid van literair werk aftastte op houdbaarheid voor 't eigen eerst, dan voor 't menselijk bestaan in algemenere zin.
Vestdijk cirkelt voortdurend om essentieel te achten kwesties, om vragen naar de zin of zinvolheid van het leven. Zijn onderzoekingen voeren hem daarbij op terreinen van metafysica, van filosofie, van occultisme ook. Hij schuwt die gebieden niet maar betreedt ze met aan de psychologie ontleende apparatuur en met een indrukwekkende, veelzijdige kennis. Deze betrof niet alleen de letterkunde, maar ook gebieden van filosofie, ethiek, beeldende kunst, psychologie, historie, zoals bijv. blijkt uit de Essays in duodecimo (1952) en uit De leugen is onze moeder . . . (1965). Het duidelijkst laat de in zijn poëzie al aangetoonde polaire spanning zich in enkele grotere studies aanwijzen: Rilke als barokkunstenaar (Schrift no. 6 van De Vrije Bladen, 1938), Alben Verwey en het Idee [1940] en De toekomst der religie (1947). Misschien ervoer hij een zekere verwantschap met elementen die volgens de traditie de barok bepalen; een spanning van tegenstellingen die zich laten formuleren als aards en kosmisch. Psychologisch moet dat contrast wellicht teruggevoerd worden op innerlijke onvrede met een in ziel en lichaam te onderscheiden bestaan. De kritiek op een godsdienst die een dergelijke gespletenheid accentueert vindt daarin haar oorsprong evenals de waardering voor een alles in eenheid schouwend hindoeïsme. Verder zouden daaruit kunnen voortgekomen zijn een belangstelling voor schuldgevoel, zoals Vestdijk dat bij Dostojewski vond en een speuren naar de ondergrond van een figuur als Judas. Het zijn die kwaliteiten waarom men hem ook 'grensganger' kan noemen, forensisch bewoner van twee werelden die wel opponeren, maar waarvan de tweede - de 'andere' - als méér omvattend de eerste tevens kan opheffen en 'zuiveren' in de eenheid of volmaaktheid. Voorshands zijn vormen voor de beleving noodzakelijk met misschien als hoogste, bijna onstoffelijk en toch streng gedisciplineerde daaronder die van de muziek. Door specialisten op vrijwel alle door hem betreden terreinen is Vestdijk gekritiseerd, waarbij de reeds vermelde tegenstellingen onder een ander aspect te zien zijn als die tussen specialisme en dilettantisme, dit laatste in de zin waarin Ter Braak het waardeerde. Vestdijks muziekkritieken en zijn opstellen over 'muziek-esthetiek' getuigen van een visie die in zijn poëzie en zijn essays eveneens gestalte kreeg. Niet minder in zijn romans. Het één-zijn, de beleving van wat men onder variërende namen als geluk, eeuwigheid of paradijs probeert te vatten, maar telkens gecorrumpeerd door een besef van vervreemding dat terug dwingt tot het hier en nu van een begrensd ik.
Een dichter die een bundel Vrouwendienst (1934) publiceert, roept daarmee de herinnering aan middeleeuwse, hoofse literatuur op. Tevens wekt hij dan belangstelling voor de vraag naar de betrekking tussen spel en realiteit. Vestdijks houding tegenover de vrouw kan uit zijn 'spel': gedichten, romans - afgelezen worden. Ina Damman en Trix Cuperus uit De koperen tuin zullen waarschijnlijk de meest indrukwekkende verbeelding blijven van een verborgen werkelijkheid. Hoe deze was is enigszins te vermoeden uit een bijdrage van Jeanne van Schaik-Willing opgenomen in de bundel Over S. Vestdijk bij gelegenheid van diens 50ste verjaardag verschenen. Ook Henriëtte van Eyk heeft in Dierbare wereld (Amsterdam, 1973) heel openhartig haar ontmoeting met Vestdijk beschreven. In 1933 schreef Vestdijk een zeer omvangrijk boek Kind tussen vier vrouwen dat geen uitgever kon vinden en pas in 1972 gepubliceerd werd. De weigering heeft een reeks aan dat oorspronkelijke manuscript ontleende autobiografisch gekleurde romans als gevolg gehad, waarin Anton Wachter de centrale figuur is. Sommige daarvan verschenen na de publikatie van Terug tot Ina Damman (1934) die in de reeks de derde plaats inneemt: pas in 1960 sloot de auteur de ontwikkeling van Anton af met De laatste kans. Zijn de gestalten in deze verhalen voor een belangrijk deel herscheppingen van personen uit het eigen verleden, de andere romans worden bevolkt door een bonte stoet van al dan niet historische, steeds door de verbeelding getransformeerde figuren. Van de 'zuivere' psychologische roman als Meneer Visser's hellevaart (1936), waarmee hij het vooroorlogse Nederland - 'fatsoensrakkers' -choqueerde, tot een schijnbaar 'zuiver' feitelijk verhaal als Rumeiland (1940) blijft de door Hartkamp gesignaleerde spanning tussen 'identifikatie en isolement' de lezer boeien. Ook de romanfiguren, althans de voornaamste daarvan, wensen op te gaan in een eenheid. Deze laatste kan zelf weer als een persoon optreden, als beminde bijv. in De koperen tuin (1950), dat behoeft echter niet. In De Vuuraanbidders (1947), een verhaal dat in de Dertigjarige Oorlog speelt, is dat streven feitelijk gericht op een Nirwana waarvoor Vestdijk in de ongeveer tegelijkertijd geschreven studie De toekomst der religie (1947) zijn waardering formuleerde.
Van de mogelijke, thans nog nauwelijks onderzochte invloeden op de romancier Vestdijk kunnen hier vermeld worden die van James Joyce en Proust, de laatste zeker en vooral in de Anton Wachterverhalen. Niet alleen in zijn romans, ook in kleinere en meer uitgebreide studies valt de doorwerking van psychologische inzichten te noteren, met name die van Freud en Jung. Wil men deze schrijver zo kort mogelijk karakteriseren dan zou men misschien het meest nabij de kern komen met de woorden: een mythische mysticus in de zin van een in zichzelf schouwende en daarvan verhalende Ziener. Maar deze formulering lijkt geen recht te doen aan de steeds herhaalde pogingen om door schrijven - dichten, denken, vertellen - dat te herwinnen wat hij nooit bezeten had - ongescheidenheid.
De waardering voor Vestdijks werk blijkt op velerlei wijze. Naast een eredoctoraat in de letteren van de Rijksuniversiteit te Groningen in 1964, verwierf hij talrijke binnen- en buitenlandse prijzen en onderscheidingen waaronder de C.W. van der Hoogtprijs (1938), de Wijnand Franckenprijs (1941), de prozaprijs en romanprijs van Amsterdam (resp. 1946 en 1960), de P.C. Hooftprijs (1951), prijzen van de Jan Campertstichting (1953 en 1955), de vijfjaarlijkse prijs voor meesterschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en de Prijs der Nederlandse Letteren (1971). Sinds 1957 stelde het P.E.N.-centrum hem jaarlijks kandidaat voor de Nobelprijs. De herinnering aan het werk van Vestdijk wordt verder levendig gehouden door de in 1972 opgerichte Vestdijkkring met zijn periodiek Vestdijkkroniek ...
A: Manuscripten en brieven in Nederlands Letterkundig Museum te 's-Gravenhage.
P: Zie naast: Verzamelde gedichten. Verzorgd en geann. door M. Hartkamp (Amsterdam [enz.], 1971. 3 dln.). Verzamelde verhalen (Amsterdam, 1974) en Verzamelde romans (Amsterdam, [enz.], 1978-. dln.), kaarten van de Documentatiedienst van het Nederlands Letterkundig Museum.
L: Behalve onder P. genoemde kaarten: Menno ter Braak, De duivelskunstenaar 2e dr. (Amsterdam, 1946); 'Vestdijknummer' [Verschenen t.g.v. de 50e verjaardag van Simon Vestdijk] in Podium 5 (1948), (17 oktober). Supplement; Fokke Sierksma, Tussen twee vuren ... 2e dr. (Amsterdam, 1952); R.A. Cornets de Groot, De chaos en de volheid ('s-Gravenhage, 1966); Nol Gregoor, Simon Vestdijk en Lahringen 2e dr. (Amsterdam [enz.], 1968); 'Vestdijk 70', in Rasier 2 (1968-1969) 3 (oktober 1968) 261-421; Hella S. Haasse, Tweemaal Vestdijk . . . (Amsterdam [enz.], 1970); 'In memoriam S. Vestdijk 1898-1971', in Maatstaf 19 (1971-1972) 4-5 (augustus-september 1971) 213-339; Th. Govaart, Simon Vestdijk 3e dr. ([Brugge], 1971); Vestdijk op de weegschaal [Uitg. met inl. comm.] door R.A. Cornets de Groot (Leiden, [1972]); Vestdijk Kroniek. Kwartaalschrift van de Vestdijkkring, [Onder red. van J.F.P. de Smit e.a.] sinds 1973; Jean Brüll, Overzicht van de bijdragen van en over S. Vestdijk in letterkundige en algemeen kulturele tijdschriften uit de jaren 1930-1972... (Utrecht, 1977-. dln.); Wam de Moor, Meester en leerling. In de voetsporen van S. Vestdijk ('s-Gravenhage, 1978).
H.A. Wage
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013

Gezin 1

Huwelijkspartner: Anna Margaretha Clazina Catharina Mulder geb. 1869
Huwelijk: 29 Juli 1897 Amsterdam
Kinderen:
  Simon Vestdijk Male geb. 17 OKT 1898 overl. 23 MRT 1971