Jan Julius Lodewijk Duijvendak
Geslacht: | Man | |
Vader: | Jan Julius Lodewijk Duijvendak | |
Moeder: | Truitje Funke | |
Geboren: | 28 Juni 1889 | Harlingen |
Overleden: | 9 Juli 1954 | Leiden |
Beroep: | hoogleraar | |
Aantekeningen: | E.W. Simon, Levensbericht J.J.L. Duyvendak, in: Jaarboek, 1954-1955, Amsterdam, pp. 296-301 HERDENKING VAN JAN JULlUS LODEWIJK DUYVENDAK (28 Juni 1889-9 Juli 1954) Aan de lijst van eminente geleerden in het Chinees, wier verlies de sinologie in het recente verleden te betreuren heeft gehad - de hoogleraren Paul Pelliot, Henri Maspero, Qtto Franke en Gustav Haloun - moet nu nog een illustere naam worden toegevoegd. Het is met diepe droefheid, dat wij melding maken van de dood van Professor Jan Julius Lodewijk Duyvendak, lid van deze Akademie, die op 9 Juli 1954, na een ernstige ziekte van verscheidene maanden, stierf. Hij werd 28 Juni 1889 te Harlingen geboren, waar zijn vader predikant was. In 1908 begon hij zijn studies aan de Universiteit te Leiden. Als voornaamste onderwerpen van studie koos hij zich de Nederlandse philologie en linguistiek. Later wijdde hij zich aan de studie van het Chinees onder Professor De Groot en gedurende korte perioden studeerde hij tevens in Frankrijk en Duitsland. In 1912 ging hij naar China als tolk van de Nederlandse Legatie. Pas na het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 keerde Duyvendak naar Nederland terug. Toen de Leidse Universiteit hem in 1919 tot lector benoemde was het duidelijk, dat deze functie uiteindelijk zou uitgroeien tot een professoraat, aangezien het ambt van hoogleraar in het Chinees vacant was door het vertrek van Prof. De Groot, die een uitnodiging om aan de Universiteit van Berlijn te komen doceren had aanvaard. In 1928 promoveerde Duyvendak aan de Leidse Universiteit tot doctor in de letteren en wijsbegeerte. Twee jaar later bezette hij de leerstoel in de sinologie aldaar. Hetzelfde jaar 1930 beleefde de oprichting van het Sinologisch Instituut en het daarop volgende jaar werd Prof. Duyvendak tot lid van deze Akademie gekozen. Andere geleerde genootschappen, met inbegrip van de Royal Asiatic Society, de American Oriental Society en de Société Asiatique de Paris, kozen hem als erelid. De Universiteiten van Princeton en Oxford verleenden hem een ere-doctoraat. Onder zijn leiding ontwikkelde de Leidse Universiteit, met haar Sinologisch Instituut, zich tot een van de grote centra van sinologische studiën, waar niet slechts een aantal jonge Nederlandse geleerden werden opgeleid, maar dat ook studenten uit het buitenland aantrok, inzonderheid uit Amerika. De oprichting van het Instituut, de spectaculaire ontwikkeling van de bibliotheek en de publicatie van belangrijke monographieën, geschreven onder leiding van Professor Duyvendak, mogen als enkele van zijn grote verdiensten worden aangemerkt. De sinologie is eveneens aan hem dank verschuldigd voor zijn aandeel in de uitgave van het tijdschrift T'oung Pao (sedert 1935). Zijn mede-redacteuren waren Pau} Pelliot (tot 1945) en Professor Demiéville (sedert 1946). Gedurende zijn laatste levensjaren aanvaardde Prof. Duyvendak eveneens het decanaat van de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte aan de Universiteit te Leiden, en in het academiejaar 1952- 1953 was hij Rector-Magnificus. Bovendien werd hem in 1953 het rectoraat van het Haagse Institute of Social Studies toevertrouwd. In weerwil van deze veelvuldige plichten, vormden onderwijs en onderzoek steeds het middelpunt van Prof. Duyvendak's activiteiten. Zij omvatten een uitgebreid gebied, zoals reeds blijkt bij een enkele blik op de titels van meer dan 230 boeken, artikelen, lezingen, colleges, recensies en notities, vermeld in de bibliographie, die met zoveel zorg door het Leids Sinologisch Instituut is samengesteld als supplement tot Prof. Demiéville's levensbericht in T'oung Pao. Doch breedte is niet mogelijk zonder diepte. Prof. Duyvendak's speciale belangstelling concentreerde zich op de Chinese Philosophie en Geschiedenis, de laatste met inbegrip van de Geschiedenis der Chinese Letteren. "The Book of Lord Shang" is niet slechts een gedetailleerde studie van een belangrijke tekst uit de Chinese z.g. wetsschool, maar het geeft buitendien een volledig verslag van deze wetsschool in China. Zijn bijdrage tot Hsün-Tzu, gepubliceerd in de vorm van artikelen, levert een verdere belangrijke bijdrage tot de philosophie. Maar het mag worden gezegd, dat het Taoïsme Prof. Duyvendak het meest aantrok, omdat dit enigszins overeenkwam met zijn eigen aard. In zijn populaire boek "Uren met Chineesche Denkers" overtreffen zijn vertalingen van Taoïstische teksten in aantal verre zijn selectie uit Confuciaanse schrijvers. Zijn recensie van de posthume publicaties van Maspero's werk over Taoïsme is nog een bewijs van zijn belangstelling voor deze School der Chinese Philosophie evenals zijn artikel "The Dreams of the Emperor Hsüan-tsung", en in het bijzonder zijn in het Nederlands en Engels gepubliceerde verhandeling: De Philosophie van Wu Wéi 1), of, de titel van de Franse versie citerend: La Philosophie du Non-Agir (Rome 1952). Zijn belangrijkste bijdrage op dit gebied is echter een nieuwe vertaling van het beroemde taoïstische klassieke werk de Tao Tê Ching, waarvan de Engelse versie slechts enkele weken voor zijn dood verscheen. Deze vertaling, welke werd voorafgegaan door een Nederlandse en een Franse versie, is de vrucht van lange jaren van onderzoek en overdenking. Zich baserend op recente Chinese pogingen om de Chinese tekst opnieuw samen te stellen, is het nieuw in zijn interpretatie en betekent het ongetwijfeld een uitgangspunt voor toekomstig onderzoek. Duyvendak's historische studies hingen ten nauwste samen met zijn onderzoek op philosophisch gebied, daar hij nimmer naliet iedere tekst of persoon in hun juiste historische omlijsting te plaatsen. Wat het gebied van de eigenlijke geschiedenis betreft is het te betreuren dat zijn bewonderenswaardige en in vele opzichten oorspronkelijke overzicht van de Chinese Geschiedenis "Wegen en gestalten der Chineesche Geschiedenis" buiten Nederland weinig bekendheid geniet. Evenals "China tegen de Westerkim", het eerste door hem gepubliceerde boek (in 1928. De derde uitgave van 1948 werd met bijna één derde uitgebreid door toevoeging van een artikel over "Politieke Problemen"), richt het zich tot een groter publiek. Prof. Duyvendak's onderzoekingswerk op historisch terrein heeft zich inzonderheid geconcentreerd op de vroege aanrakingen tussen China en het Westen. Zijn artikel "Ma Huan re-examined", gepubliceerd in de Verhandelingen der Afdeling Letterkunde, dient hier vermeld te worden, maar de meest opmerkelijke bijdrage op dit gebied zijn zijn studies over de reizen van de eunuch Cheng Ho, die culmineerden in de beide lezingen, die hij te Londen hield onder de pakkende titel: "China's ontdekking van Afrika". Zijn belangstelling voor het reizen naar vreemde landen bracht Duyvendak er toe ook in de literatuur op dit onderwerp door te gaan, zoals blijkt uit zijn artikel over een Chinese "Divina Commedia", dat hij voorlas op het Internationale Congres van Oriëntalisten te Istanbul in 1951. Van evenveel belang zijn zijn studies over gezantschappen, door Nederland gezonden naar het Chinese Hof, inzonderheid die over het laatste gezantschap, 1794-1795. Zijn gedetailleerde studie, kopiëring en vertaling van een manuscript in het Brits Museum, dat het dagboek van een hoge Mandsjoe-ambtenaar heette te zijn, liep uiteindelijk op een grote teleurstelling voor hem uit, daar hij het ten slotte als een knappe vervalsing moest aanmerken, welk inzicht hij ook als juist heeft bewezen. De belangstelling van Prof. Duyvendak voor de geschiedenis der Chinese studiën concentreerde zich op Chinese studiën in Nederland. Zijn artikel, in 19~6 geschreven, getiteld "EarlY Chinese Studies in Holland" is opmerkelijk wegens de gedetailleerde gegevens, die het bevat. Veertien jaren later vatte Duyvendak de draad weer op in zijn Londense lezing over Nederlands Bijdrage tot de Chinese studies, die dit onderwerp behandelde tot 1919, het jaar, waarin de vroegere student naar de Leidse Universiteit terugkeerde als lector in het Chinees. Prof. Duyvendak's ontijdige dood, ongetwijfeld verhaast door vertraagde gevolgen van de gedurende de Duitse bezetting geleden ontberingen, heeft een onherstelbare slag toegebracht niet alleen aan zijn Universiteit, waarvan hij een van de grote figuren was, en aan de Nederlandse wetenschap, maar ook aan de Sinologie in haar geheel. Zijn kennis van het klassieke Chinees werd slechts door weinigen geëvenaard. Hij was begiftigd met philologische scherpzinnigheid en, zoals we hebben gezien, was hij thuis in vele gebieden van de Chinese wetenschap. Eigenschappen van deze soort zijn een groot goed voor iedere gevestigde tak van wetenschap, hoeveel te meer dus voor de sinologie, tot de vestiging waarvan hijzelf zoveel heeft bijgedragen. In het huidige tijdsgewricht met zijn snelle veranderingen in alle takken van wetenschap zijn wij gewoon elke verklaring van een geleerde eer als voorlopig te beschouwen dan als het laatste woord over het onderwerp. Eén aspect van het werk van een geleerde echter is van deze relativistische kijk uitgezonderd: het doorgeven van de fakkel der wetenschap. Een groot aantal jongere geleerden in het Chinees is onder de bekoring en de invloed van zijn persoonlijk onderwijs gekomen, waaronder vele Amerikaanse studenten, die zijn colleges aan de Columbia Universiteit hebben gevolgd, waar hij gedurende een lange periode in jaarlijkse wisseling met zijn Leidse onderwijstaak heeft gedoceerd. Maar veel meer anderen hebben van hem geleerd en zullen in de toekomst van hem Ieren, wanneer ze zijn boeken, zijn artikelen, zijn toespraken en last but not least zijn recensies en notities lezen. Er is een zekere onnavolgbare persoonlijke toets in deze laatste, die Duyvendak typeert. Hoewel zij onpartijdig geschreven zijn en nooit nalaten de vinger op evidente fouten te leggen, weerspiegelen zij de vriendelijke en hulpvaardige aard van de recensent, inzonderheid wanneer hij met een beginneling te doen heeft. Het is evenzeer kenmerkend voor Duyvendak's hulpvaardigheid, dat hij er daarbij niet tegen opzag zelfs in gebieden te worden betrokken, waarmede hij minder bekend was, teneinde zijn overzicht van de sinologische literatuur zo volledig mogelijk te maken. Hoe interessant maken deze recensies en notities het lezen, een opvallend bewijs - zo dit nodig ware - dat Duyvendak niet minder ontvankelijk was voor de avonturen van de geest dan voor de lotgevallen uit de geschiedenis en van het reizen, waarover hij met zulk een volmaakte kunst schreef. Onvermoeibaar en mild, gaf hij onbeperkt van de rijkdom van zijn weten, altijd bereid tot helpen en tot aanmoediging, zichzelf nooit sparend. Vriendelijk en minzaam, charmant en geestig, maar onwankelbaar in zijn oordeel wanneer het om een belangrijk geschilpunt ging, was hij een inspirerend voorbeeld voor allen die het voorrecht hadden hem persoonlijk te kennen, een onnoemelijk aantal vrienden en geen vijanden achterlatend. E. W. SIMON dwc.knaw.nl |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Gwendolen Mary Rhys | geb. 1889 |
Huwelijk: | 27 Juli 1926 | Tietsin |
Gezin 2
Huwelijkspartner: | Mary Clarkson Allen | geb. 1897 |
Huwelijk: | 3 Aug 1933 | Leiden |