Pieter Wiedijk
Geslacht: | Man | |
Vader: | Pieter Wiedijk | |
Moeder: | Elisabeth Bruin | |
Geboren: | 27 Feb 1867 | Groot Schermer |
Overleden: | 26 Sept 1938 | Amsterdam |
Beroep: | redactiesecretaris van De Nieuwe Tijd | |
Aantekeningen: | Wiedijk was de enige en jong verweesde zoon. Hoewel opgroeiend in het gezin van zijn tweede vader, die een Beemster boer was, onderging Wiedijk vooral invloed van de kant van de familie Bruin, een geslacht van doopsgezinde dominees en touwslagers. Op aanraden van zijn schoolmeester ging hij in 1881 naar de Haarlemse kweekschool, de leerstof waarvan hij zich grotendeels individueel eigen maakte tijdens een jarenlang verblijf in Davos wegens tuberculose. Daar ontdekte hij Multatuli en Heinrich Heine, werd zich zijn afkeer bewust van de burgerwereld en begon te schrijven. Na onderwijzer en journalist geweest te zijn, ging hij, volwassen en van een erfenis levend, farmacie studeren. Hij weerde zich in de (eerste) Sociaal-Democratische Studentenvereeniging, die vooral op het kompas van Franc van der Goes voer en schreef in het blad Stemmen van de gebroeders M. en R. Triebels. Het apothekerschap zou hij - sedert 1891 - alleen uitoefenen als dit financieel noodzakelijk was. Het diende hem als onderbouw voor zijn studie en schrijven. Daarin zocht en verdedigde hij de strenge wetenschappelijkheid, die, vol beloften, na Ch. Darwin, K. Marx en J.-H. Poincaré en vogue was. Sinds 1892 lid van de Sociaal Democratische Bond, behoorde hij in 1894 bij de groep in Amsterdam (onder andere met Henri Polak en Van der Goes), die nog voor de SDAP bestond een parlementaire socialistische partij vormde. Hij was zowel wars van alleen revolutionaire actie als van alleen parlementaire. Van 1902 tot 1913 was Wiedijk secretaris van De Nieuwe Tijd, waarin hij de strijd om het marxisme in de SDAP begeleidde met zijn bewonderde en gevreesde artikelen, als over de agrarische kwestie ('Den Boer op'), de schoolstrijd en de economische crisis. Hij deed dat met fijnzinnigheid van stijl en precisie van argumentatie en -wat het meeste opviel - met veel spot. Die drie eigenschappen zouden zijn werk blijven kenmerken. 'Ruimdenkend en toch vernietigend' noemde Van der Goes hem. Ietwat uit intellectuele hoogte, maar met smaak vergeleek hij zijn slachtoffers met figuren uit de Franse geschiedenis en literatuur. Het meest fel en ter zake reageerde hij op meningen, die weinig van de zijne afweken. Hij stelde zich ten doel een marxistisch richtsnoer te volgen en al onderzoekend ook te vervolgen. Met hoon overladen werden uitingen van domme professoren, het meest wel G.J.P.J. Bolland, en van nationale verdwazing als toen bij de geboorte van Juliana tientallen wiegen werden aangeboden. Ook Fr. van Eeden, met zijn 'kolonie', op de rand van de Meent en het privaatbezit van de Bussummer villa's, kreeg er van langs en Chr. Cornelissen, die van de algemene werkstaking heil verwachtte, terwijl Wiedijk de nadelen van haar desorganiserende werking afwoog tegen de weinige voordelen. Hij nam verder deel aan de polemiek van de redacteuren van De Nieuwe Tijd tegen M.W.F. Treub, waarbij hij 'De Minderwaardigheid der Meerwaardetheorie' behandelde. In de partijtwisten verdedigde hij de zelfstandigheid van zijn blad en kwam van alle marxisten het meest principieel tegenover P.J. Troelstra te staan met zijn conceptie van een proletarische partij die pas zou groeien als met de industrie ook de arbeidersklasse groeide, terwijl Troelstra voor direct burgerlijke bondgenoten zocht terwille van de eigen parlementaire arbeid. Serieus en zonder spot ditmaal was zijn medewerking als marxist en stilist in 1904 aan het eerste socialistische koloniale program ooit opgesteld, waarbij hij botste op de meer 'ethische' H.H. van Kol, en dat op het internationaal congres van Stuttgart in 1907 een rol zou spelen. Ook werkte hij mee aan een nieuw program voor de SDAP, dat - in die partij nooit gebruikt - naderhand voor de Sociaal-Democratische Partij dienst zou doen. In 1909 ging hij, na een mislukte poging tot verzoening (samen met J.W. Albarda, Polak, Th. van der Waerden en anderen) mee naar de nieuwe partij zonder er zich thuis te voelen. Toen hij meende dat ook daar hem de mond gesnoerd werd, verliet hij haar. Hij bleef ook verder de beide partijen als vleugels van één beweging zien. Door zijn scherpte vervreemdde hij zich - altijd meer politiek dan persoonlijk van H. Roland Holst, die hij puur revolutionarisme verweet, van H. Gorter, tegenover wie hij in de oorlog de gewapende neutraliteit voorstond, van W.A. Bonger, die hem, de gematigde, sektarisme verweet en van F.M. Wibaut, die in 1918 ministerialist geworden was. Een toenadering tot de SDAP door zijn studie over H.P.G. Quack in het maandblad van die partij, 1917 - verkeerde in haar tegendeel toen hij Troelstra's vergeefse revolutionaire uitval van het jaar daarop van sarcastisch commentaar voorzag. Deze artikelen verschenen tot 1913 in De Nieuwe Tijd en daarna in Het Weekblad van Van der Goes en Wibaut en in H.P.L. Wiessings De nieuwe Amsterdammer, waarin hij bovendien van 1919 tot 1920 wekelijks het buitenlands overzicht verzorgde. Vereenzaamd, kwam Wiedijk in de laatste twintig jaren losser van de partijen te staan - al werd hij in 1932 lid van de Onafhankelijke Socialistische Partij en verdedigde hij in uitvoerige en als bron te beschouwen historische polemieken met R. Kuyper (in De Nieuwe Weg, 1930) en met Troelstra (in Nu, 1929) zijn standpunten in hun eerdere twisten. Hij legde zich toe op letterkundig-biografische studies over C. Busken Huet, E.J. Potgieter en Multatuli. Daarin volgde hij het patroon van zijn Quack. De sociale positie in de jeugd en de politieke mogelijkheden van de volwassenen werden met elkaar in verband gebracht. De ontwikkeling van het kapitalisme was er een soms ver verwijderde achtergrond. Altijd bleek daarbij hoe de particularia het algemene toonaangevende beeld versterkten en varieerden, dan wel er karikaturaal tegenover stonden. In de bewustwording van de verbinding van de kleine verschijningsvormen met grote wezenlijke ontwikkelingen, dus van degelijk te verifiëren empirische werkelijkheid met in de geest gestelde, wel overwogen theoretische concepties lag Wiedijks originele betekenis voor het marxistisch denkproces. De dialectiek van die twee-eenheid kwam in de praktijk van zijn hele werk naar voren, het eerst duidelijk in theoretische zin in de Treub-polemiek, waar de arbeidswaarde als algemeen, de ruilwaarde als afgeleide verschijningsvorm verdedigd werd, op soortgelijke wijze hield hij de revisionisten voor, dat niet een verandering in de sociale samenstelling van de bevolking doorslaggevend was, maar de vraag of de macht van het kapitaal versterkt of verminderd was. De bij hen levende idee, dat het marxisme dogma's verkondigde - de absolute Verelendung bij voorbeeld wees hij af, omdat het voor hem een te ontwikkelen en te verifiëren methode was om mensen in hun sociaal verband en de daarmee samenhangende klassen-tegenstellingen te begrijpen. Wiedijk - literator (vooral polemist) en marxist (vooral historicus) heeft er latere geschiedschrijvers als J. Romein en A.S. de Leeuw en sommigen van hun leerlingen mee beïnvloed. Archief: Archief P. Wiedijk in IISG (Amsterdam; vgl. Campfens2, 356). Publicaties: (onder pseudoniem J. Saks) 'De pionieren van Bussum' in: De Nieuwe Tijd, 1902, 131-144, 274-284, 470-481, 639-652, 753-770, ook in: Socialistische Opstellen. Tweede Bundel (Rotterdam 1923) 24-77; Socialistische Opstellen. Twee Bundels (Rotterdam 1918 en 1923); Busken Huet en Potgieter (Rotterdam 1927); 'Kritische herinneringen' in: Nu, maart-mei 1929, 97-111, 224-242, 300-315, juli-september 1929, 110-128, 222-232, 296-306, ook als boek: Kritische herinneringen (Nijmegen 1977) (naar aanleiding van Gedenkschriften Troelstra); 'Uit de oude doos' in: De Nieuwe Weg, 1930, 7 1-74, 107-112; 'Programconflicten' in: De Nieuwe Weg, 1930, 148-151, 171-177, 216-223, 263-269; 'Legendevorming' in: De Nieuwe Weg, 1930, 327-332, 362-367, 1931, 7-12, 41-46 (reactie R. Kuyper in: De Nieuwe Weg, 1931, 273-282 en 1932, 186-199); Eduard Douwes Dekker (Rotterdam 1937); een lijst van alle artikelen in: F. de Jong Edz., J. Saks (Amsterdam 1954) 285-292. Literatuur: F. van der Goes, 'J. Saks 70 jaar' in: Het Vaderland, 26.2.1937 avondblad; S. de Wolff, 'Piet Wiedijk zeventig jaar' in: Vooruit, 26.2.1937 avondblad; A.S. de Leeuw, 'P. Wiedijk zeventig jaar' in: Politiek en Cultuur, 1937, 157-160; 'Bij de dood van Piet Wiedijk' in: Vooruit, 26-9.1938 avondblad; S. de Wolff, 'P. Wiedijk overleden' in: De Socialistische Gids, 1938, 545-547; W. van Ravesteyn, 'In memoriam J. Saks (P. Wiedijk)' in: De Stem, 1939, 71-80; H.P.L. Wiessing, 'Persoonlijke Herinneringen aan Piet Wiedijk' in: De Nieuwe Stem, 1952, 270-280; Fr. de Jong Edz., 'Saks als historicus' in: Mededelingenblad, nr. 1, april 1953, 11-12 (vgl. ook nr. 2, september 1953, 2 en nr. 4, april 1954, 3); Fr. de Jong Edz., J. Saks literator en marxist. Een politieke biografie (Amsterdam 1954, Nijmegen 1977); F. Baruch, 'Pieter Wiedijk (Naar aanleiding van een biografie)' in: Politiek en Cultuur, 1955, 234-237; H. Roland Holst, Vrienden ter gedachtenis (Amsterdam 1955) 14-16; B. Ram, 'Pieter Lodewijk Tak. Journalist en politicus van allure' in: Ons Amsterdam, april 1967, 106-108; H. Buiting, Richtingen en partijstrijd in de SDAP (Amsterdam 1989); F. Kalshoven, Saks over Marx en de Marx-kritiek. Een theoretisch, stilistisch en polemisch hoogtepunt in de geschiedenis van de politieke economie in Nederland (Amsterdam 1990); M. van der Linden (red.), Die Rezeption der Marxschen Theorie in den Niederlanden (Trier 1992); F. Kalshoven, Over marxistische economie in Nederland 1883-1939 (Amsterdam 1993). Portret: P. Wiedijk, IISG Auteur: Frits de Jong Edz. Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 4 (1990), p. 216-219 Laatst gewijzigd: 12-08-2002 |