Catharina van Rennes
Geslacht: | Vrouw | |
Vader: | Jan van Rennes | |
Moeder: | Marianna Josepha de Jong | |
Geboren: | 21 Aug 1858 | Utrecht |
Overleden: | 23 Nov 1940 | Amsterdam |
Religie: | Ned. Hervormd | |
Beroep: | zangpedagoge en componiste | |
Aantekeningen: | Zodra vader Van Rennes - zelf een uitstekend pianist en vele jaren lang tenor in het Utrechtse Toonkunstkoor - merkte dat Catharina ('Catootje'), de oudste van zijn drie kinderen, muzikaal begaafd was, stelde hij alles in het werk om dit talent verder tot ontwikkeling te brengen. Het speelse, wispelturige en snel geëmotioneerde meisje had echter weinig geduld voor de pianolessen, die zij aanvankelijk van haar vader kreeg. Veeleer ging haar belangstelling uit naar de klanken van de draaiorgels, die ze in haar geboortestad Utrecht dikwijls achterna liep. Toch zou zij spoedig zelf een ijverig en enthousiast muziekbeoefenaarster worden. Vanaf haar twaalfde bezocht Catharina de Zangschool van Richard Hol. Toen deze opging in de Muziekschool der afdeeling Utrecht van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst, zette zij haar studie bij Hol voort in de vakken muziektheorie, pedagogie, compositie en solozang. Terzelfder tijd volgde ze zanglessen bij de vermaarde concertzanger Johan Messchaert. Op 5 oktober 1883 slaagde Catharina - daartoe opgeleid door Th.L. van der Wurff - voor klavierspel en -onderricht, en op 30 juni 1884 behaalde zij het diploma zangonderwijs en solozang. Van Rennes had haar studie nog niet voltooid toen zij al af en toe werd gevraagd als zangeres op te treden. Onmiddellijk na haar eindexamen nam Daniël de Lange haar op in zijn Amsterdamsch a Capella-Koor, waarmee zij onder meer in 1885 als soliste in de Londense Albert Hall oud-Nederlandse liederen bracht. Daarna zong zij onder leiding van Richard Hol de sopraansolo in Das Paradies und die Peri en Der Rose Pilgerfahrt van Robert Schumann en trad ze op bij talrijke liederenavonden en in verscheidene oratoria. Veel succes oogste zij met haar vertolking van De Schipbreuk , een lang gedicht van De Schoolmeester, dat op muziek was gezet door haar studiegenoot Johan Wagenaar en ook onder diens leiding werd uitgevoerd. Vooral in dit vaak gezongen werk kon zij haar grote gevoel voor humor tot uiting brengen. Aangezien Van Rennes over een weliswaar mooie, maar geenszins bijzondere stem beschikte, zag zij voor zichzelf geen toekomst op het concertpodium weggelegd, al zou zij nog tot haar vijftigste blijven optreden. Liever wilde zij zangpedagoge worden. In 1887 solliciteerde ze daarom bij de Utrechtse Muziekschool naar de functie van lerares solozang, die na het vertrek van Richard Hol was vrijgekomen. Deze fel begeerde betrekking ging evenwel aan haar neus voorbij; vermoedelijk werd ze niet benoemd omdat men vreesde dat haar scherpe tong tot conflicten met de leerlingen zou leiden. De teleurstelling was groot. Verbitterd ondertekende zij korte tijd later een brief aan een vriendin met de woorden: 'C.v.R., gediplomeerd en gepasseerd door de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst' (Van der Elst, 57). Van Rennes bleef echter niet bij de pakken neerzitten. In november 1887 richtte zij een eigen zangschool voor kinderen op, 'Bel Canto' genaamd, die eerst was gehuisvest in de Fransche Bewaarschool en vanaf 1901 in haar grote herenhuis aan de Brigittenstraat te Utrecht. Later opende zij dépendances in Hilversum, Amsterdam en Den Haag, waar ze eveneens zelf les gaf. Haar leerlingen waren kinderen van goeden huize. Voor de ouders en andere belangstellenden organiseerde zij 'matinees voor kinderen en kindervrienden'. Grote bekendheid kreeg haar school toen de jonge prinses Juliana van 1916 tot 1921 in klassikaal verband zangonderwijs kreeg in het Haagse Paleis Noordeinde. De door Catharina van Rennes zelf ontwikkelde lesmethode, die getuigde van begrip voor de belevingswereld van het kind en de nadruk legde op zelfwerkzaamheid, bezorgde haar faam. Een van haar leerlingen, de concertzangeres Jo Vincent, herinnerde zich hoe 'de juffrouw' steeds statig de kamer binnenschreed, vervolgens zong 'in een gebroken accoord: ''Dag, lieve kinderen'', waarop wij zingend antwoorden: ''Dag juffrouw''. En de juffrouw weer op dezelfde wijze: ''Gaat het goed?'', en wij weer: ''Best''' (Vincent, 26). De sfeer in haar klassen was overigens niet altijd even ontspannen. De struise, heerszuchtige Van Rennes - een knijpbrilletje op de neus en doorgaans gekleed in lange, breedvallende reformgewaden, bij voorkeur paars van kleur - boezemde de kinderen een angstig ontzag in en hield hen strak onder de duim. Gedurende vijfenveertig jaar heeft Van Rennes 'Bel Canto' geleid, daarbij langdurig ter zijde gestaan door haar zuster Francine Esselink-van Rennes, die de lessen aan de piano begeleidde en de voorbereidende klassen voor haar rekening nam. Tevens gaf Van Rennes zanglessen aan volwassenen, maar nooit leidde zij iemand op voor een diploma, omdat ze zo'n papier maar onzin vond. Een aanlokkelijk aanbod in later jaren om zangdocente te worden aan het Amsterdamse conservatorium sloeg zij af, omdat ze haar zelfstandigheid niet wenste prijs te geven. Hoewel Catharina van Rennes geen rol heeft gespeeld in de feministische beweging, had ze wel sympathieën in die richting. Het ergerde haar dat het toentertijd voor een vrouw niet mogelijk was dirigent te worden. Niettemin heeft ze enige malen gastdirecties vervuld. Al op 10 september 1898 was ze dirigente tijdens de kroningsfeesten in Den Haag, waar een kleine 1800 jongens en meisjes, begeleid door de kapel der grenadiers en jagers, haar Oranje-Nassau-Cantate (opus 33) voor koningin Wilhelmina uitvoerden. Verder stond zij drie keer voor het Amsterdamse Concertgebouworkest; de eerste maal, op 2 november 1905, dirigeerde ze een eigen compositie, de cantate Van de zeven zonnestraaltjes (opus 50), geïnstrumenteerd door Peter van Anrooy. In 1912 maakte Van Rennes een tournee naar Nederlands-Indië om daar propaganda te maken voor haar muziekstukken, die werden vertolkt door haar oud-leerlinge Hanna Verbena, terwijl de componiste zelf achter de vleugel zat. Wat het componeren betreft, was Catharina van Rennes zich allengs geheel gaan toeleggen op vocale werken, merendeels een-, twee-, en meerstemmige kinderliederen met pianobegeleiding. Met haar opgewekte en vaak humoristische liedjes doorbrak ze de toen heersende overtuiging dat een kinderlied in de eerste plaats braaf en moralistisch moest zijn. Origineel was ze met de door haar bedachte vertellingen aan het klavier, zoals het sprookje Heidekoninginnetje (opus 47), De kluchtige avonturen van Pop Topsy (opus 61) en Een wonderlijke nacht! (opus 71). Ook schreef Van Rennes zangwerken voor volwassenen, grotendeels voor vrouwenstemmen en -koren, zowel a capella als met pianobegeleiding, de meeste in het Nederlands, maar ook enkele in een vreemde taal. Het bekendst werden de cantate De schoonste feestdag (opus 18), de Drei Quartette für Frauenstimmen (opus 24), het sololied Madonnakindje (opus 54) en het populair geworden Zonnelied (opus 8). Veel van deze composities, waarvoor Van Rennes aanvankelijk geen uitgever kon vinden, werden later uitgegeven door haar - eveneens ongehuwde - broer Jacob, met wie ze samenwoonde en die tevens haar administratie verzorgde. De kinderliedjes werden gedrukt in mooie boekjes, met smaakvol geïllustreerde titelpagina's. Enige van deze muziekalbums, zoals de Kleengedichtjes van Guido Gezelle (opus 52) uit 1904, bereikten meer dan zestig drukken en werden in het Frans, Duits en Engels vertaald. Tijdens haar zanglessen liet Van Rennes de kinderen ook zelf versjes schrijven, waarvan ze de beste in een in rood leer gebonden boekje noteerde om ze later van muziek te voorzien. Haar oud-leerlinge en assistente M. Rinkel-de Vos, liet dit na haar dood, onder de titel Liedjes uit '''t Rooie Boekje'', van kinderen vóór kinderen (1941), in druk verschijnen. Kort na 1900 raakte Catharina van Rennes in de ban van de 'rythmische gymnastiek', volgens de methode van de Zwitserse pedagoog en componist émile Jaques-Dalcroze. In 1907 volgde zij een cursus aan diens instituut in Genève, waarvan zij in een brochure verslag deed. Hierna werd ze een vurig pleitbezorgster van deze bewegingsleer, die beoogde het verband te leggen tussen ritmisch-gymnastische oefeningen en het wezen van de muziek. Op 9 april 1927 werd Van Rennes, ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan van 'Bel Canto', op grootse wijze in de Utrechtse Stadsschouwburg gehuldigd. Kort daarna begon zij aan geheugenverlies te lijden, hetgeen gaandeweg verergerde. Soms vond men haar 's avonds verdwaasd ronddolen door de Utrechtse binnenstad. Door toedoen van enige oud-leerlingen kon ze begin 1933 in het Lutherse bejaardenoord 'Huize Klimop' te Amsterdam-zuid worden ondergebracht. In dit tehuis had men haar Utrechtse zitkamer nauwkeurig nagebouwd, zodat zij amper zal hebben beseft dat ze was verhuisd. Hier overleed zij, 82 jaar oud. Met het verstrijken der jaren en het veranderen der smaak doen de liederen van Catharina van Rennes nu zoetelijk en sentimenteel aan. De meeste zijn dan ook in de vergetelheid geraakt. Slechts een paar werkjes, als 'Kindren van één Vader' (opus 4). 'Het Angelus klept in de verte' (opus 5), 'Wees gegroet volschoone lentetijd' (opus 15) en zeker 'Drie kleine kleuterkes' (opus 30) worden nog wel eens gezongen. Weinigen weten echter dat deze composities, en soms ook de teksten, afkomstig zijn van de vrouw die om haar talenten en markante uiterlijk wel 'Catharina de Grote' werd genoemd. A: Collecties Catharina van Rennes (recensies, kranteartikelen, brieven, foto's, composities en programma's) in het Nederlands Muziek Instituut en bij de Stichting Neerlandica-collectie Willem Noske, beide te 's-Gravenhage, alsmede bij de Gemeentelijke Archiefdienst van Utrecht. P: 'Lijst van werken' in de onder L genoemde publikatie van Van der Elst, 76-84. Platenalbum met begeleidend boek: Catharina van Rennes 1858-1940 . Samengest. door Pieter Vis (Houten, 1983). Van Rennes publiceerde De 'Cours de Gymnastique Rhytmique' van Emile Jaques Dalcroze in Genève. Vacantieherinneringen van Catharina van Rennes (Utrecht [, 1907]) en ''t Was in de Paaschvakantie', in De Amsterdammer. Weekblad voor Nederland , 4-5- 1913. L: interview door M.J. Brusse in, Nieuwe Rotterdamsche Courant , 14-5-1910 (av.) t/m 19-5-1910 (av.); J.D.C. van Dokkum, 'Catharina van Rennès. Persoonlijke opmerkingen en reminiscenzen', in Caecilia. Maandblad voor Muziek 71 (1914) 323-331; Frans Netscher, 'Catharina van Rennes', in De Hollandsche Revue 22 (1917) 465-474; J.D.C. van Dokkum, Mannen en vrouwen van beteekenis. Catharina van Rennes [Haarlem, 1917]; Fré van Huffel, 'Catharina van Rennes', in Droom en Daad. Maandblad voor Jonge Meisjes 4 (1926) 52-59; 'Catharina van Rennès', in Eigen Haard 53 (1927) 222-226; M.G. Emeis jr., 'Catootje leerde ons zingen', in Margriet , 26-7-1958; Jo Vincent, Zingend door het leven. Mémoires (Amsterdam [etc.], 1955) 26-27; Wouter Paap, Muziekleven in Utrecht tussen de beide Wereldoorlogen (Utrecht [etc.], 1972) 21-25; Fred Lammers, 'Catharina van Rennes in haar hart een feministe', in Trouw , 9-1-1982; Nancy van der Elst, 'Catharina van Rennes', in Zes vrouwelijke componisten . Onder red. van Helen Metzelaar [e.a.] (Zutphen, 1991) 53-84. I: Zes vrouwelijke componisten . Onder red. van Helen Metzelaar [e.a.] (Zutphen, 1991) 54 [Catharina van Rennes omstreeks 1920]. A.W.J. de Jonge Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994) Laatst gewijzigd op 12-11-2013 |