Rosette Suzanna Manus

Geslacht: Vrouw
Vader: Henrij Philip Manus
Moeder: Soete Vita Israel
Geboren: 20 Aug 1881 Amsterdam
Overleden: 28 Apr 1943 Ravensbrück
Beroep: voorvechtster voor vrouwenkiesrecht en medeoprichtster van het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging
Aantekeningen: Manus werd als tweede kind en oudste dochter geboren in een welvarende joodse familie. Haar vader was een succesvol tabakshandelaar die zijn zeven kinderen met vaste hand regeerde, haar moeder een ontwikkelde vrouw die het grote huishouden volgens de regels van de gegoede burgerlijke familie bestierde. Na de lagere school bezocht Manus de Middelbare School voor Meisjes, ook wel 'gouden meisjes'-school genoemd, aan de Herengracht, daarna werd zij naar een Zwitsers meisjespensionaat gestuurd om goed Frans te leren spreken en haar manieren te vervolmaken. Na de Zwitserse periode leidde Manus enige tijd het leven van de welgestelde jonge dochter, waarin uitgaan werd afgewisseld met liefdadigheid. Al spoedig klom zij via het voorlezen in ziekenhuizen en het uitdelen van soep op tot bestuurslid van de Vereeniging Kindervoeding, maar dit alles bevredigde haar niet. Buiten medeweten van haar vader zette zij alles in het werk om een modezaak te openen, maar toen hij er lucht van kreeg dwong hij haar alle aangegane overeenkomsten af te zeggen. Een vrouw als zij hoorde volgens hem niet voor geld te werken. Deze gebeurtenis zou haar gedurende de rest van haar leven een gevoel van tekort geven ten opzichte van werkende en vooral ook gestudeerde werkende vrouwen, maar het stimuleerde haar ook om altijd zoveel mogelijk de professionele hulp van vrouwen in te roepen en door vrouwen geleide ondernemingen te ondersteunen. Zo was zij bijvoorbeeld de eerste vrouw die zich aanmeldde bij het Bijkantoor voor Vrouwelijke Cliënten dat door de Rotterdamsche Bankvereeniging te Amsterdam werd geopend, met in haar kielzog vele vrouwenorganisaties. Mogelijk heeft Manus zelf de hand gehad in dit initiatief, waarvan haar vriendin en latere biografe Clara Meijers jarenlang de leiding had.
In 1908 maakte Manus kennis met het feminisme, toen zij via het Amsterdamse damescircuit werd ingeschakeld bij de organisatie van het derde internationale congres van de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht dat in Amsterdam plaatsvond. Samen met anderen werd zij gevraagd voor een klompendans, tevens werd haar verzocht om met Mia Boissevain een informatiestand te runnen die gedurende het gehele congres diende als vraagbaak voor alle buitenlandse bezoekers. Hier was zij in haar element en dat bleef niet onopgemerkt. Zij vestigde de aandacht op zich van de presidente van de Wereldbond, Carrie Chapman Catt, die haar een jaar later zou verzoeken naar Londen te komen om haar talenten te ontplooien bij de organisatie van een congres aldaar. Haar hele leven zou Manus een toegewijde liefde voor Catt koesteren, die mede aan de basis lag van haar energieke inzet voor de vrouwenkiesrecht- en vredesbeweging, zowel in Nederland als daarbuiten. In 1910 werd Manus, mede op grond van haar actieve beheersing van verschillende vreemde talen, benoemd tot 'Special Organizer' van de Wereldbond, in welke hoedanigheid zij tot ver in de jaren dertig de voorbereidingen trof voor alle congressen van de Wereldbond. Daarnaast organiseerde zij een aantal studieconferenties van de Wereldbond, onder andere als Europees secretaris van het Comité voor Vrede en Vrijheid van de Wereldbond (die sinds 1926 Wereldbond van Vrouwen voor Kiesrecht en Gelijk Burgerschap heette) in 1927 te Amsterdam. Vanaf 1923 tot 1938 vervulde zij de functie van vice-presidente van de Wereldbond. Manus coördineerde ook tal van politieke acties en propagandistische festiviteiten, die onder haar handen altijd grootse vormen aannamen. Zo wist zij als secretaresse van het Internationaal Ontwapeningscomité van de Internationale Vrouwenorganisaties - een van de vele internationale initiatieven tijdens het interbellum - voor de grote ontwapeningsconferentie van de Volkenbond te Genève in 1932 meer dan acht miljoen handtekeningen van vrouwen te verzamelen, die met veel publiciteit werden overhandigd aan de voorzitter van de Volkenbond, Lord Cecil. Mede op grond hiervan vroeg Lord Cecil Manus de organisatie op zich te nemen van het Rassemblement Universel pour la Paix, dat in 1936 te Brussel probeerde een zo breed mogelijk scala van vredesgroepen uit zoveel mogelijk landen een gezamenlijk protest te laten horen tegen oorlog en fascisme. Ook het eerste internationale congres van de Wereldbond in een niet westers land, in 1935 in Istanbul, werd mede zo'n succes omdat Manus aan de vooravond ervan in gezelschap van de Engelse presidente Margery Corbett Ashby Egypte, Palestina en Syrië bezocht om vrouwen aan te sporen aan dit congres deel te nemen.
Manus maakte zich niet alleen verdienstelijk voor de internationale vrouwenkiesrechtbeweging, ook in de vrouwenbeweging in Nederland speelde zij een vooraanstaande rol. De eerste functie die zij daags na het congres van de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht in 1908 vervulde was die van assistente van Johanna Naber, de secretaris van de afdeling Amsterdam van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht (VvVK). Niet veel later vormde zij samen met Mia Boissevain de propagandacommissie van de afdeling Amsterdam van de VvVK. Uit deze samenwerking kwam de belangrijke tentoonstelling 'De Vrouw 1813-1913' voort, een publieksmanifestatie die in de zomermaanden van 1913 zo'n 300.000 bezoekers trok, onder wie vele buitenlandse feministen en - tot twee maal toe - de toenmalige koningin Wilhelmina, die door feministische tijdgenoten graag werd gezien als symbool van vrouwelijke macht en zelfstandigheid. Bij de organisatie van de tentoonstelling werd een breed spectrum van vrouwenorganisaties betrokken, wat er toe leidde dat het politieke kiesrechtstreven uit een zeker isolement werd gehaald. In 1915 had Manus een belangrijk aandeel in de totstandkoming van het Internationale Vrouwencongres in Den Haag, dat op initiatief van Aletta Jacobs vrouwen uit neutrale en oorlogvoerende landen in vergadering bijeenbracht om regels op te stellen voor een duurzame vrede en erbij tal van staatshoofden op aan te dringen de oorlog te beëindigen. Gedurende de rest van de oorlog was Manus secretaris van het hieruit voortvloeiende Internationaal Comité van Vrouwen voor Duurzame Vrede, dat in 1919 overging in de Internationale Vrouwenbond voor Vrede en Vrijheid. Rosa Manus trad in 1917 toe tot het hoofdbestuur van de VvVK, maar het hoogtepunt van haar feministische activiteiten lag in het interbellum, toen zij de spil was van zowel het hoofdbestuur als van de afdeling Amsterdam van de Vereeniging van Staatsburgeressen, die in 1922 in het voetspoor van de VvVK trad. Door haar onvermoeibare inzet wist zij in de moeilijke eerste jaren na het verkrijgen van het vrouwenkiesrecht (1919) voortdurend de aandacht op het feminisme te vestigen. Zo was zij in 1924 de leidende kracht achter de viering van de zeventigste verjaardag van Aletta Jacobs, terwijl zij ook een niet gering aandeel had in de uitgave van Jacobs' Herinneringen datzelfde jaar. Andere activiteiten die veel publiciteit kregen (en daardoor, indien nodig, een grote som gelds opbrachten) waren een groots opgezette 'Spieghel Historiael' in het Stedelijk Museum te Amsterdam in 1930 en een voorjaarsmarkt in Arti et Amicitiae, eveneens in Amsterdam, in 1931. Belangrijker nog dan het beoogde propagandistisch effect op de buitenwereld was Manus' invloed op de interne relaties in de vrouwenbeweging. Hoewel de fusie tussen de Vereeniging van Staatsburgeressen en de concurrerende Vereeniging voor Vrouwenbelangen en Gelijk Staatsburgerschap (opvolger van de ooit van de VvVK afgescheiden Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht) moest wachten tot 1930, gelukte het haar toch om al ruim daarvóór een gezamenlijk vredescomité op te richten. Ook creëerde zij met de oprichting van de Nederlandsche Vrouwenclub in 1923 een belangrijke ontmoetingsplaats voor nationale en internationale vrouwenorganisaties. Deze functie werd na 1935 overgenomen door het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging (IAV), dat zij samen met Johanna Naber en Willemijn Posthumus-van der Goot in het leven riep, nadat zij al vanaf 1930 had gezocht naar een mogelijkheid om het archief en de bibliotheek van Aletta Jacobs een waardig onderkomen te bieden.
Hoewel Manus in de overlevering lange tijd in de schaduw heeft gestaan van met name Aletta Jacobs is zij een van de belangrijkste leidende figuren van de vrouwenbeweging tussen 1910 en 1940 geweest, zij het niet zozeer als inhoudelijk richtinggevend politica, maar als bevlogen organisator, die samenwerking tussen vrouwen en vrouwenorganisaties hoog in haar vaandel had staan en die goed gebruik wist te maken van moderne tactieken als publiciteit en fund-raising. Al vroeg huurde zij, door een legaat van haar grootmoeder daartoe in staat gesteld, een eigen werkruimte, waar zij elke ochtend kantoor hield. Daar werd ook een uitgebreide documentatie opgebouwd. Zo had zij toch haar eigen winkel, waar zij haar grote ondernemingslust kon botvieren. De bedragen die zij bij elkaar wist te brengen (150.000 gulden voor 'De Vrouw 1813-1913' bijvoorbeeld) waren aanzienlijk, en ook haar initiatief om de Amerikaanse presidentsvrouw Eleanor Roosevelt in 1937 te betrekken bij acties tegen het voorontwerp Romme (dat een algeheel verbod op de arbeid van gehuwde vrouwen beoogde), door haar een artikel te laten schrijven over het belang van vrouwenarbeid, getuigt van haar grootschalige actieradius. Toch is zij nooit werkelijk op de voorgrond getreden. Haar functies bleven vrijwel altijd beperkt tot 'secretaresse' of vice-voorzitster, die wel vaak het merendeel van het werk deed maar anderen de eer liet.
Vanaf 1933 bepaalden de joodse afkomst en identiteit, die zij haar hele leven 'als een loden last' met zich meedroeg (Boissevain), het leven van Manus. Na de machtsovername van Hitler kende zij geen rust meer: 'Als een moderne Cassandra voorvoelde zij het ongeluk, dat komen ging' (Meijers). Hierbij moet worden aangetekend dat Manus vanwege haar vele internationale activiteiten en relaties meer wist en wilde weten dan vele tijdgenoten. In 1933 werd zij voorzitster van een Neutraal Vrouwen-Comité voor Vluchtelingen, dat enkele jaren te Amsterdam een clubhuis dreef. Ook fungeerde zij in deze jaren als contactpersoon voor het doorgeven van informatie uit Duitsland aan joodse vrouwenorganisaties in de Verenigde Staten. Hoewel zij in 1938 nog betrokken was bij de oprichting van het Korps Vrouwelijke Vrijwilligers (de latere Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers), was dat al niet meer van harte. In 1940, nog net voor de Duitse inval, bracht zij uit voorzorg haar persoonlijk archief naar het IAV, om enkele maanden later al te moeten toezien hoe de neerslag van haar leven en werk werd afgevoerd naar onbekende bestemming. Een jaar later, op 16 augustus 1941, werd zij gearresteerd vanwege haar 'pacifistische en internationale neigingen', oftewel haar vermeende communisme, waarvoor zij ook al in 1936 tijdens het Rassemblement Universel pour la Paix was gearresteerd door de Belgische autoriteiten, ironisch genoeg op dezelfde dag dat zij door koningin Wilhelmina werd geridderd. Zij werd gevangengezet, eerst drie maanden in het 'Oranje-hotel' in Scheveningen, vanaf november 1941 in het vrouwenkamp te Ravensbrück. Daar overleed zij, vermoedelijk op 28 april 1943. Na de oorlog werd Manus tijdens een bijeenkomst van de Wereldbond van Vrouwen in Amsterdam herdacht. Bij die gelegenheid werd een gedenksteen op het familiegraf op de begraafplaats Zorgvlied geplaatst met het opschrift: 'Rosa Manus / Geboren te Amsterdam in 1881, overleden en begraven in het Duitse concentratiekamp te Ravensbrück 1943, heeft haar organisatietalent en haar mensenkennis, haar energie en haar vermogen aangewend om de vrouwen vooruit te helpen / Weinigen hebben Rosa Manus in toewijding en onbaatzuchtigheid overtroffen'.
Archief:
Collectie Rosa Manus in Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (Amsterdam; vgl. Overzicht van de Archieven in het IIAV, 118-121).
Literatuur:
M. Boissevain, 'Een Amsterdamsche Familie', onuitgegeven herinneringen, manuscript onder meer in Gemeentearchief (Amsterdam); J. van Ammers-Küller, Twaalf interessante vrouwen. Korte biographieën, geschreven na persoonlijke kennismaking (Amsterdam 1933) 136-164; C.M. Meijers, Een moderne vrouw van formaat. Leven en werken van Rosa Manus (Leiden 1946); M. Bosch, A. Kloosterman (red.), Lieve Dr. Jacobs. Brieven uit de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht, 1902-1942 (Amsterdam 1985); M. Bosch, A. Kloosterman (red.), Politics and Friendship. Letters from the International Woman Suffrage Alliance, 1902-1942 (Columbus 1990).
Auteur: Mineke Bosch
Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 6 (1995), p. 139-142
Laatst gewijzigd: 10-02-2003