Petrus Voogd
Geslacht: | Man | |
Vader: | Barend Voogd | |
Moeder: | Maria Haarsma | |
Geboren: | 16 Sept 1873 | Meppel |
Overleden: | 14 Juni 1939 | Haarlem |
Religie: | geen | |
Beroep: | leraar bij het middelbaar onderwijs taal- en letterkunde | |
Aantekeningen: | Toen Voogd drie jaar was, overleed zijn vader. Het gezin maakte een moeilijke tijd door. Toch kon hij in 1888 naar de kweekschool in Nijmegen en later in Den Bosch. Vanaf 1892 zwierf Voogd als onderwijzer van Nunspeet naar Hoek van Holland, Meppel - zijn vroegere school -, Gorinchem en Terborg. Hij was al die tijd lid van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers en koesterde als menig volksonderwijzer sympathie voor het socialisme. In 1898 kwam hij bij de bijzonder neutrale school van de Nieuwe Schoolvereeniging - gewoonlijk de Vrijschool genoemd - in Amsterdam, waar Voogd zijn latere echtgenote leerde kennen. Zij was vrijdenker en lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), en had eerder een baan opgegeven omdat zij zich 'geen vrijheidsbeperking inzake deelneming aan de beweging liet welgevallen'. In 1900 werd Voogd lid van de Arbeiderskiesvereeniging in het district Amsterdam IX, die later opging in de SDAP. Hij nam ijverig deel aan het partijleven en gaf als socialistisch onderwijzer gratis algemeen vormend onderwijs aan de Amsterdamse leden van de socialistische jongerenvereniging De Zaaier. Voogd werd in 1904 lid van De Weezenkas, een vrijdenkersvereniging voor de niet-godsdienstige opvoeding van weeskinderen, waarin zijn vrouw actief was. Voogd leverde verscheidene bijdragen aan het verenigingsblad Opvoeding en Moraal. Hij behaalde in de tussentijd de Middelbare Akte Duits en werd in 1902 leraar aan het Vossiusgymnasium in Amsterdam en in november 1905 aan de Hoogere Burger School en het gymnasium in Tiel, waar hij in 1907 vicevoorzitter van de SDAP-afdeling werd. Een jaar later was hij voorzitter en oefende een sterke linkse invloed uit. Na het Deventer Congres in februari 1909 wilde Voogd vanwege het royement van de Tribune-redacteuren de Tielse afdeling naar de afgesplitste Sociaal-Democratische Partij (SDP) over laten gaan. De afdeling wees dit echter af, waarop Voogd en zijn echtgenote het partijlidmaatschap opzegden. Voogd sloot zich aan bij de SDP maar wilde het liefst de eenheid onder de socialisten bewaren. Daarom steunde hij het herenigingsvoorstel van het Internationaal Socialistisch Bureau dat op het buitengewoon congres van de SDP in maart 1909 tot zijn grote teleurstelling werd verworpen. In dat jaar nam hij ontslag als leraar en keerde in september terug naar Amsterdam en naar de SDAP, waarvoor hij actief werd in het linkse district V. Hij werd tevens penningmeester van de Sociaal-Democratische Studie Club. Al had hij zijn baan opgegeven, het onderwijs bleef hij trouw. Hij wijdde zich nu volledig aan de socialistische jeugd- en arbeidersontwikkeling. Zijn kennis van het Duits verschafte hem toegang tot de Duitse sociaal-democratie, die hem de rest van zijn leven als lichtend voorbeeld diende. Voogd ontleende zijn opvattingen rechtstreeks aan Duitse geestverwanten. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Voogd werd benaderd als reisleider voor jonge diamantbewerkers. Deze oriënteeren zich in juli 1910 een week in Duitsland op de sociaal-democratie. In Het Weekblad en De Nieuwe Tijd verkondigde Voogd het marxistische standpunt dat de arbeiders- en jeugdontwikkeling in dienst moesten staan van de klassenstrijd. Voogd bepleitte naar Duits voorbeeld kaderscholing in het wetenschappelijk socialisme. Na zijn pleidooi werd hij in september 1910 secretaris van de Centrale Commissie voor Arbeidersontwikkeling, ingesteld door de Federatie Amsterdam van de SDAP en de Amsterdamsche Bestuurders Bond. Hij bleef dit tot het najaar van 1915. Deze Amsterdamse Commissie, een initiatief van de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond, had als doel het klassebewustzijn te vergroten, kaderscholing te geven en de kunstzin der arbeiders te bevorderen. De Commissie stichtte de Amsterdamsche Propagandaschool (december 1911 tot april 1913), waarvoor Voogd een cursus Duits gaf. Hij zette zich in voor kaderscholing en trad als spreker op over historisch-materialisme en kinderbescherming. In 1911 probeerde Voogd via zijn district V op het SDAP-congres aandacht te vragen voor het instellen van een landelijke Commissie voor Ontwikkelingswerk en voor een partijschool. Het congres ging echter niet tot bespreking van dit punt over. In mei 1912 vroeg het partijbestuur de Amsterdamse Commissie het idee van een partijschool nader uit te werken. Voogd bezocht daartoe een internationale conferentie over socialistische arbeidersontwikkeling in Brussel en pleitte voor navolging van de Duitse partijschool. Hij publiceerde zijn voorstellen eerst in De Nieuwe Tijd, waarover het partijbestuur ontstemd was. Over Voogds advies waren de meningen in het partijbestuur verdeeld en door het uitbreken van de oorlog kwam er lange tijd niets van terecht. Na de breuk tussen De Zaaier en de SDAP was er in 1910 een nieuw SDAP-plan voor de jeugdontwikkeling gekomen, waarvoor Voogd werd ingeschakeld. Hij maakte deel uit van het in januari 1914 opgerichte Centraal Comité ter bevordering van de Jeugdorganisatie in Nederland. Dit Comité kwam in februari 1914 met een eigen blad, Het Jonge Volk, onder redactie van Voogd, aanvankelijk terzijde gestaan door onder anderen Theo Thijssen. De SDAP wilde de jongerenorganisaties met steun van Voogd in het gareel houden en botste met de radicale Amsterdamse jongeren, die de houding van de partij inzake de landsverdediging in 1914 van de hand wezen. Dit leidde tot conflicten in het Centraal Comité dat, evenals de redactie van Het Jonge Volk, uiteenviel. Voogd bleef op zijn post, redigeerde het blad vanaf november 1915 lange tijd alleen en zocht nieuwe leden voor het Centraal Comité. Het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV) werd erbij betrokken en in maart 1918 kwam de overkoepelende organisatie van sociaal-democratische jeugdorganisaties, de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) tot stand. Voogd formuleerde als secretaris het doel als 'de geestelijke verheffing' en overtuigde NVV-voorzitter R. Stenhuis ervan de AJC zelfstandiger te maken, waarop hij een reorganisatie doorvoerde. Voogd zat bovendien in de Centrale Jeugdraad uit 1920, die de overheid adviseerde omtrent subsidiëring van het jeugdwerk. Daarnaast maakte hij van 1919 tot zijn dood deel uit van de Onderwijsraad, die eveneens de overheid adviseerde. Voogd beijverde zich voor het herstellen van de door de wereldoorlog verloren gegane internationale contacten. In augustus 1920 kreeg hij daarom op een internationale jeugdconferentie te Kiel de opdracht om als antwoord op de communistische jeugdbeweging een program en statuten voor een te stichten socialistische arbeiders jeugdinternationale op te stellen. In mei 1921 kwam op basis daarvan de Arbeiders Jeugd Internationale tot stand. Voogd werd voorzitter. In 1923 fuseerde deze organisatie met de jeugdinternationale van Middeneuropese jeugorganisaties en werd omgedoopt tot Socialistische Jeugd-Internationale. Hiervan was Voogd tot 1926 voorzitter. Terwijl Voogd internationaal een leidende rol vervulde, kwam hij bij de AJC na 1920 in de schaduw van Koos Vorrink te staan. Op voorspraak van Voogd kwam Vorrink in november 1920 als bezoldigd bestuurder bij de AJC. Aangezien Voogd sterk onder de indruk van de bloeiende Duitse socialistische jeugdbeweging was, nam hij Vorrink, die nog nooit in het buitenland was geweest, in 1921 mee naar Hamburg, Berlijn en later Bielefeld, waar de stijl van de Duitse jeugdbeweging een overweldigende indruk op Vorrink maakte. Na deze inwijding overvleugelde de jongere, ambitieuze Vorrink hem weldra en richtte Voogd zijn aandacht weer meer op de volwassenen dan op de jeugd. Voogd maakte zich ook buiten de socialistische kring verdienstelijk voor de arbeidersontwikkeling en schreef in verschillende bladen zoals Volksontwikkeling. Van 1920 tot 1925 was hij hoofdbestuurslid van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Binnen de SDAP streefde hij, onder meer in De Socialistische Gids, opnieuw naar de oprichting van een 'centraal comité voor arbeidersontwikkeling', dat behalve verstandelijke ontwikkeling nu ook het ethisch besef onder de arbeiders moest bevorderen. Voogd stond welwillend tegenover het opkomende gezindheidssocialisme. Hij beriep zich wel op de Austro-marxisten. Hij zag bovendien als vrijdenker mogelijkheden voor een ethisch gefundeerd socialisme als levensleer ter vervanging van de godsdienst. Maar als man van de oudere generatie in de SDAP verbond hij het gezindheidssocialisme met de marxistische opvattingen over het versterken van het klassebewustzijn als doel van de arbeidersontwikkeling. In april 1923 werd Voogd lid van de Commissie inzake de Arbeidersontwikkeling. Deze bereidde de oprichting van het Instituut voor Arbeiders-Ontwikkeling (IvAO) voor en moest alle scholings- en vormingsactiviteiten van NVV en SDAP onder haar hoede krijgen. In november 1924 startte het IvAO met zowel Voogd als Vorrink als bezoldigden. Voogds benoeming was omstreden. De sollicitatiecommissie vond hem eigenlijk te oud, te zwaar op de hand, fantasie- en initiatiefloos en te langzaam. Alleen W.H. Vliegen prees zijn deskundigheid. Maar Voogd kon niet worden gepasseerd en IvAO-voorzitter R. Stenhuis typeerde de verhoudingen: Vorrink voor de propaganda, Voogd voor het bureauwerk. Beiden waren verantwoordelijk voor de opbouw van de organisatie. Vorrink oefende een sterke invloed uit, totdat hij in 1927 na een conflict met Stenhuis het Instituut de rug moest toekeren. Voogd werkte zeer gedegen. Vanaf september 1925 verscheen het instituutsblad De Toorts, waarvan hij redacteur was. Voogd voerde in 1926 fusiebesprekingen met de Nederlandsche Arbeiders Reis-Vereeniging, die toeristische reizen organiseerde. In 1929 kwam de fusie tot stand. Hij trad meerdere malen als reisleider op. Voogd botste weleens met de SDAP-leiding. Zo verdedigde hij eind jaren twintig de deelname van sprekers uit de linkse oppositie in de SDAP aan het IvAO. Ook achtte hij in 1928 tot ongenoegen van de SDAP het vormen van een Volksfront met de communisten niet uitgesloten in een revolutionaire situatie. Voogd zag veel in het nieuwe medium radio en verzorgde een cursus Duits voor de Vereeniging van Arbeiders Radio Amateurs (VARA) in 1930-1931. Van 1931 tot 1935 ontwikkelde hij met G.J. Zwertbroek en R. Kuyper in de Commissie Instituut-Vara een aantal radioleergangen. In die jaren profileerde het IvAO zich - in de ogen van de SDAP te veel - als derde, culturele tak van de arbeidersbeweging naast partij en vakbond. In maart 1933 werd de Culturele Raad van Sociaal-Democratische Organisaties gevormd, waarvan Voogd namens het IvAO nog kort lid was. Arbeiderssport en geheelonthouding hoorden volgens Voogd bij de socialistische cultuur. Hij was bestuurslid van de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken, waarvoor hij in de jaren twintig enkele brochures schreef. Voogd schreef bovendien in het blad Arbeiderssport. Met ingang van 1934 beëindigde Voogd zijn functie bij het IvAO. In juli van dat jaar trad hij ook af als redacteur van De Toorts. Naast zijn landelijke activiteiten was Voogd van 1919 tot 1923 gemeenteraadslid in Laren en van 1928 tot 1935 lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland, waarin hij vooral met onderwijszaken was belast. De onvermoeibare Voogd werd in juli 1935 gekozen in de gemeenteraad van Haarlem, waar hij sinds 1924 woonde. Toen de landelijke politieke activiteiten naar de achtergrond verdwenen, vond Voogd de rust om enkele literaire vertalingen bij De Arbeiderspers te publiceren. In 1937 kwam hij ook nog met een vertaling van Der achtzehnte Brumaire des Louis Bonaparte van Karl Marx. In mei 1938 bedankte hij om gezondheidsredenen als raadslid. Ruim een jaar later was 'de apostel van de inwendige zending' overleden. Archief: Documentatiemap P. Voogd in IISG (Amsterdam). Publicaties: Volksontwikkeling' in: Het Weekblad, 12.8.1910; 'Burgerlijke ontwikkelingsarbeid' in: Het Weekblad, 9.9.1910; 'Arbeiders en wetenschap' in: Het Weekblad, 16.9.1910; Verslag der negendaagsche studiereis naar Duitschland, van 30 Juli - 7 Augustus 1910 (z.pl. z.j.); 'Socialistische ontwikkelingsarbeid in Duitsland' in: De Nieuwe Tijd, 1911, 157-173; 'Arbeidersontwikkeling en Jeugdorganisatie' in: De Nieuwe Tijd, 1912, 74-80; 'Ontwikkeling en organisatie der jonge arbeiders' in: De Socialistische Gids, 1916, 800-813; De opvoedkundige betekenis van jeugdorganisatie (Amersfoort z.j.); 'Arbeiders en jeugdbeweging' in: Gedenkboek ter gelegenheid van het vijf en twintig-jarig bestaan van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij in Nederland (Amsterdam 1919) 182-184; bijdrage in: Nie wieder Krieg (z.pl. z.j.); De stand der beweging voor arbeidersontwikkeling (Amsterdam 1920); Het rapport der Staatskommissie over de ontwikkeling der jeugdige personen (Amsterdam 1920); 'Ontwikkelingsraden' in: De Socialistische Gids, 1922, 893-911; Drankbestrijding en arbeidersbeweging (Utrecht 1922); De arbeidersbeweging en de aktie voor plaatselike keuze (Utrecht ca. 1922); Een en ander uit de ontwikkelingsgeschiedenis onzer maatschappij (Amsterdam 1923); Het onderwijs en de alcohol (z.pl ca. 1924); Onze Socialistische Jeugd-Internationale (z.pl. z.j.); 'Het Instituut voor Arbeidersontwikkeling' in: Volksontwikkeling, 1926-1927, 310-319; 'De arbeiders en de W.B.' in: Boekennieuws, 1927, nr. 6, 3-10; De arbeiders en de W.B. (z.pl. 1927); Fakkelloop. Herdenkingsrede bij het 10-jarig bestaan der AJC (Amsterdam 1928); Het Instituut (z.pl. z.j.); Het instituut in stad en land: beschouwingen, mede ten dienste van het samenstellen der programma's door de afdeelingen (Amsterdam 1930); 'Het Instituut voor Arbeidersontwikkeling' in: M.J.A. Moltzer e.a., Maatschappelijk Werk. Opstellen, aangeboden aan Emilie Knappert (Amsterdam 1930) 132-140; 'Werkloosheid en Volksontwikkeling' in: Volksontwikkeling, 1931-1932, 42-56; 'Arbeidersavondscholen van het IVAO' in: Volksontwikkeling, 1932-1933, 74-85; Overheidssteun aan arbeidersontwikkeling (Amsterdam ca.1932); K. Andersson, De vrouw in het Derde Rijk (Amsterdam 1934; vertaling); H. Liepmann, Het vaderland (een documentatieroman uit het Duitschland van nu) (Amsterdam 1934; vertaling); B. Traven, De ossenkar (Amsterdam 1935; vertaling); O. Strasser, Witboek over de Duitse Bartholomeusnacht (Amsterdam 1935; vertaling met anderen); W. Hornung, De hel van Dachau. Een kroniek (Amsterdam 1936; vertaling); Lessing's 'Nathan de Wijze' (Amsterdam 1936); K. Marx, Van republiek tot dictatuur. De 18e Brumaire van Louis Bonaparte (Amsterdam 1937; vertaling). Literatuur: Vliegen, Kracht II, 561-562; SDAP NVV Arbeidersjaarboekje, 1934; Gedenkboek Maatschappij tot Nut van 't Algemeen 1784-1934 (Amsterdam 1935); Het Volk, 15.6.1939; Het Jonge Volk, 7.7.1939; Opvoeding en Moraal. Orgaan van de Weezenkas, 1939-1940, 51; P. Klinkenberg, Socialistiese Opvoedings- en Onderwijsdenkbeelden (Nijmegen 1973); G. Harmsen, Blauwe en rode jeugd (Nijmegen 1975); H.C.M. Michielse, Socialistiese vorming (Nijmegen 1980); H. Dona, Sport en socialisme (Amsterdam 1981); L. Hartveld, F. de Jong Edz., D. Kuperus, De Arbeiders Jeugd Centrale AJC 1918-1940/1945-1959 (Amsterdam 1982); C.H. Wiedijk, Koos Vorrink (Groningen 1986); B. Mulder, Andries Sternheim (Zeist 1991); W. Gradisen, 'Radicalisme in de Tielse afdeling van de SDAP 1905-1909' in: De drie steden. Regionaal-historisch tijdschrift voor Tiel, Buen en Culemborg, 1992, nr. 2; G. Harmsen, Natuurbeleving en arbeidersbeweging (Amsterdam 1992); J. van Miert, Wars van clubgeest en partijzucht. Liberalen, natie en verzuiling, Tiel en Winschoten 1850-1920 (Amsterdam 1994); P. Hoekman, J. Houkes, De Weezenkas. Vereniging op de grondslag van het beginsel 'Opvoeding zonder geloofsdogma' 1896-1996 (Amsterdam 1996); H.G. Coumou, Sociale pedagogiek in Nederland 1900-19150 (Leiden 1998). Auteur: Piet Hoekman Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 7 (1998), p. 242-246 Laatst gewijzigd: 14-04-2011 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Elisabeth Antonia Pull | geb. 3 Jan 1877 overl. 29 MRT 1948 |
Huwelijk: | 30 JULI 1903 | Amsterdam |