Menno ter Braak
Geslacht: | Man | |
Vader: | Hendrik Ernst Gerrit ter Braak | |
Moeder: | Geertruida Alida Huizinga | |
Geboren: | 26 Jan 1902 | Eibergen |
Overleden: | 14 MEI 1940 | Den Haag |
Religie: | Ned. Hervormd | |
Aantekeningen: | Na de lagere school in zijn geboorteplaats en de ULO in Winterswijk te hebben bezocht, nam het leven van dit oudste van vijf kinderen een ingrijpende wending in 1915. Hij vertrok naar Tiel, nam zijn intrek bij een oom die arts was en bezocht er het gymnasium. Daar kon hij de vernederingen, die hij in zijn jeugd door een fysieke minderwaardigheid steeds onderging, compenseren door een intellectuele ontwikkeling waar zowel vroegrijpheid als een gevoelige intelligentie uit bleek. Een andere oom, leraar Nederlands, wekte in die tijd zijn belangstelling voor het filosofisch-esthetische denken door hem in aanraking te brengen met het werk van zijn leermeester J.A. der Mouw, die zelf beïnvloed was door Oosterse filosofieën. Privé-catechisatie door de vrijzinnig predikant en leerling van de filosoof Bolland ds. E.J. van den Brugh gegeven, maakte de jonge Ter Braak vertrouwd met Hegel en het door hem geëntameerde antithetische denken, dat dan ook het kenmerk zou blijven van zijn werk als schrijver. Later noemde hij deze predikant 'een van de inspirerendste figuren, die ik in mijn jeugd ontmoet heb' en schreef aan hem 'mijn eerste arrogantie, maar ook mijn eerste vorming' te danken te hebben. In 1921 ging hij geschiedenis studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Ruw geweld in de groentijd deed hem zich terugtrekken als lid van het studentencorps, waarvoor hij zich volgens familie-traditie had aangemeld. Wel werd hij in februari 1924 redacteur van het doorgaans militante studentenblad Propria Cures, wat hij tot oktober 1925 bleef. Daarin nam hij zijn aanloop als een veelzijdig en polemisch ingesteld schrijver. Die activiteit omschreef hij in zijn latere essay Politicus zonder partij als volgt: 'Ik schreef, met locaal succes in studentenkringen, over toneel, litteratuur, schilderkunst, ontwapening, socialisme, dancings, Amerika, modevraagstukken ; daarbij gerhythmeerd proza, aphorismen, op zijn tijd een gedicht.' In het studentenblad publiceerde hij onder diverse pseudoniemen en via zijn voorganger als redacteur Henrik Schölte, die toen al als dichter bekend was, en zijn studiegenoot, de ook dichterlijk aangelegde D.A.M. Binnendijk, kwam hij in aanraking met de kunst en een kring van kunstenaars die relaties onderhielden met het literaire tijdschrift De Vrije Bladen, waarin hij in 1925 debuteerde. Even later publiceerde hij in dit periodiek een studie over de door hem zo bewonderde Der Mouw. Hij had het toen voor het grootste deel nog onuitgegeven werk van deze mystieke dichter leren kennen door diens leerling en pleitbezorger Victor E. van Vriesland. Sterk beïnvloed door Oswald Spenglers Der Untergang des Abendlandes en door Carry van Bruggens erudiete essay over het individualisme in de literatuur Prometheus, promoveerde Ter Braak cum laude in 1928 op een historisch proefschrift over keizer Otto III, nadat hij in 1926 zijn doctoraal examen geschiedenis met Nederlands als bijvak en in Berlijn aan bronnenstudie had gedaan. Inmiddels hadden zijn belangstelling voor de esthetisch gerichte film en zijn afkeer van de om de commercie bedreven bioscooppraktijk hem in 1927, samen met o.a. de cineast Joris Ivens en de filmcritici Henrik Schölte en L.J. Jordaan, de Nederlandse Filmliga doen oprichten. Hij was er enkele jaren secretaris van en redacteur van het blad Filmliga, dat deze voor de kunstfilm strijdende avant-gardebeweging uitgaf. Hij was algauw een om zijn scherpe pen graag gelezen criticus, die geen autoriteit of gevestigde instelling spaarde. Later gaf hij van zichzelf in die tijd de volgende karakteristiek: '_ik eigende mij langzamerhand de trucs toe die men nodig heeft om in de chaos een schijn van scherpzinnigheid op te houden; problemen van fundamentele aard drong ik met de handigheid van de litteraire journalist op het tweede plan .... Het enige belangrijke: mijn chaos verzweeg ik.' Die chaos had overigens niet in de laatste plaats te maken met zijn nu bewust verwerpen van de christelijke geloofstellingen, zelfs van de vrijzinnige die hem in oorsprong waren bijgebracht. Na korte tijd leraar in Amsterdam en Zaltbommel te zijn geweest, werd Ter Braak in 1929 te Rotterdam leraar Nederlands en geschiedenis aan Het Rotterdams Lyceum. In dat jaar publiceerde hij een bundel filmkritische opstellen onder de titel Cinema militans en een jaar later zijn eerste grote cultuurhistorische essay Het carnaval der burgers, dat de dialectische relatie van burger en kunstenaar tot onderwerp had. In 1931 verschenen zijn tweede en geruchtmakende essay met polemische inslag Afscheid van domineesland, de roman met verhuld autobiografische trekken HamptonCourt, een bundel kritieken Man tegen man en nog een esthetisch essay De absolute film. Hij vestigde er zijn naam mee als één van de scherpzinnigste onder de jonge schrijvers, wiens kracht meer op het kritisch-essayistische dan op het puur verbeeldende vlak lag. Aan zijn leven gaven deze jaren een beslissende wending ook door zijn kennismaking met E. du Perron, eind 1930. Beiden herkenden in elkaars werk een gelijke gezindheid en een overeenkomstig stellingnemen tegen de esthetische vormverheerlijking. Het leidde tot een hechte vriendschap en een strijdlustig wapenbroederschap dat vooral tot uiting kwam in het door beiden, samen met de Vlaamse auteur Maurice Roelants, in 1931 opgerichte tijdschrift Forum. Met de eerst in dit blad gepubliceerde programmatische essays Uren met Dirk Coster van Du Perron en Démasqué der schoonheid van Ter Braak (waar Du Perron een woord vooraf bij schreef) werden de stellingen betrokken van waaruit onder de leuze 'vorm of vent' het gehalte van de kunstenaarspersoonlijkheid tot criterium voor de kwaliteit van het kunstwerk geproclameerd werd. Forum werd een begrip voor een anti-esthetische en op de bewustwording van de hele persoon gerichte kunst, waarbij vooral Ter Braak het uit de Renaissance en de Verlichting bekende begrip 'honnête homme' centraal stelde. Het blad veranderde langzamerhand van karakter toen Du Perron in 1934 als redacteur aftrad en werd vervangen door Victor E. van Vriesland, terwijl toen een aparte Vlaamse redactie optrad die naast Roelants bestond uit Marnix Gijsen, Raymond Herreman en Gerard Walschap. Eind 1935 moest de uitgave worden gestaakt wegens onoverbrugbare meningsverschillen tussen de beide redacties. Maar tot de dood van de grote protagonisten bleef de 'geest van Forum' vaardig; zij het ook met de opkomst van de collectivistische stromingen van fascisme, nationaal-socialisme en communisme, meer politiek toegespitst. Ter Braak was inmiddels in 1933, kort nadat hij getrouwd was met Antje Faber, dochter van een vrijzinnig predikant die voor de SDAP in de Tweede Kamer zat, kunstredacteur geworden van het Haagse dagblad Het Vaderland. Hij verzorgde er de rubrieken literatuur en toneel. Zowel zijn literaire kronieken in het zondagsnummer van het blad, zoals zijn puntige en door geen grote reputaties beïnvloede toneelrecensies, maakten hem algauw tot een van Nederlands beste maar ook meest gevreesde kunstjournalisten. Zijn essayistische en meer en meer door het denken van Nietzsche geïnspireerde werk zette hij eveneens voort. Nadat hij in 1933 een tweede roman van beschouwelijke aard. Dr. Dumay verliest, had gepubliceerd, sloot hij zijn ingenomen positie af met het een jaar later verschenen Politicus zonder partij, dat de plaats van de niet gebonden en op zijn 'instinkt' koersende individualist analiseert, en met de cultuurfilosofische beschouwing Van oude en nieuwe Christenen van 1937. De politieke consequenties ontliep hij allerminst en in 1934 was hij medeoprichter van het Comité van Waakzaamheid van antinationaal-socialistische intellectuelen, waar hij tegelijk bestuurslid van werd. Een in 1937 door hem gepubliceerde brochure. Het nationaalsocialisme als rancuneleer, bepaalde mee het gezicht van deze te machteloze groepering, die door het op komst zijnde oorlogsgeweld zou worden overspoeld. Ook Ter Braak zou aan de oorlog ten onder gaan. Met het publiceren van een politiek toneelstuk (De Pantserkrant, 1935), het bundelen van een reeks essays (o.a. in Mephistophelisch, 1938, en In gesprek met de vorigen, 1938) en het schrijven van diverse studies, o.a. over Multatuli (Douwes Dekker en Multatuli, 1937), Luther (De Augustijner monnik en zijn trouwe duivel, 1938) en Vestdijk (De duivelskunstenaar, 1943), was hij tot het laatst actief. De bezetting van Nederland door de Duitsers wilde hij niet meemaken. Na vergeefs te hebben geprobeerd naar Engeland uit te wijken, maakte hij op 15 mei 1940, de dag van de Nederlandse capitulatie en een dag na de dood van zijn vriend Du Perron, een eind aan zijn leven. Eerst na de oorlog bleek door getuigenissen van jongeren en opnieuw door de publikatie van zijn verzameld werk, hoe groot zijn invloed was geweest op zijn lezers. Zij mochten dan eerst hebben behoord tot een kleine elite, allengs dijden zij uit tot een brede kring van cultuurbewuste en kritische zoekers naar een nieuwe moraal. P: Bibliografie in deel 7 van Verzameld werk (Amsterdam, 1949-1951. 7 dln.); Ter Braaks correspondentie met Du Perron is gepubliceerd in Briefwisseling, 1930-1940 (Amsterdam, 1962-1967. 4 dln.). L: M.B. Teipe en Johan van der Woude, Dr. Menno ter Braak, 'Reynaart uit Eibergen' ["Amsterdam, 1936]; H. Marsman, Menno ter Braak (Amsterdam, 1939);H.A. Gomperts 'Menno ter Braak', in Jagen om te leven (Amsterdam, 1949) 107-143; Roger Henrard, Menno ter Braak in het licht van Friedrich Nietzsche [SA., 1956]; idem, Menno ter Braak, Nietzsche en het cultuurprobleem [Brussel, 1958] ; H. A. Gomperts in De schok der herkenning (Amsterdam, 1959) 107-126; Menno ter Braak. Een verzameling artikelen onder red. van Sj. van Faassen ('s-Gravenhage, 1978). [= Bzzlletin 6 (1977-1978) 54 (maart).] en Menno ter Braak. De Propria Curesartikelen 1923-1925. Met een inl. door Carel Peeters ('s-Gravenhage,1978). I: Website: nederlands.nl: http://www.nederlands.nl/biografie.php?naam=Menno+ter+Braak [14-3-2007]. J.H.W. Veenstra Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979) Laatst gewijzigd op 12-11-2013 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Antje Faber | geb. 16 Juli 1905 overl. 28 Aug 1997 |
Huwelijk: | 2 Aug 1933 | Zutphen |