Kornelis Heiko Miskotte
Geslacht: | Man | |
Vader: | Hermannus Miskotte | |
Moeder: | Titia Alagonda Haan | |
Geboren: | 23 Sept 1894 | Utrecht |
Overleden: | 31 Aug 1976 | Voorst |
Beroep: | predikant Hervormde Gemeente | |
Aantekeningen: | MISKOTTE, KORNELIS HEIKO, * Utrecht 23 sept. 1894, t Voorst 31 aug. 1976. Zn. van Hermannus Miskotte, boekhouder, en Titia Alagonda Haan. Stud. theol. Utrecht 1914; dr. theol. Groningen 1932 (promotor: W.J. Aalders). Herv. pred. Kortgene (Noord-Beveland) 1921, Meppel 1925, Haarlem 1930, Amsterdam 1938. Hoogl. vanw. de Ned. Herv. Kerk (dogmatiek, chr. ethiek, kerkrecht en zendingswetenschap) Leiden 1945-1959 (emer.). Hij huwde: 1. op 10 sept. 1923 te Zandvoort met Cornelia Johanna Cladder (1897-1946), verpleegster; 2. op 13 nov. 1953 te Renkum met Janneke van Pienbroek (* 1915), weduwe Van Empel, chatelaine van het conferentieoord De Pietersberg te Oosterbeek. Een zoon, Hermannus Heiko Miskotte (* 1932), werd eveneens pred. en hoogl. Na de openbare lagere school en het chr. gymnasium doorlopen te hebben, studeerde M . theologie te Utrecht. Als student werd hij beïnvloed door de filosoof B.J.H. O vink, als catechisant door de predikant J.R. Slotemaker de Bruine, bij wie hij in 1916 geloofsbelijdenis aflegde. In het ouderlijk huis werd hij ingewijd in de rechtvaardigingsleer van H.F. Kohlbrügge. Maar hij heeft zich bijzonder aangesproken geweten door J.H. Gunning jr. De wijze waarop deze cultuur, kunst en literatuur in zijn theol. denken integreerde, aldus de moderne mens ernstig nemend, en de functie van de geloofservaring in de theologie beklemtoonde, strekte M . blijkens zijn Johannes Hermanus Gunning (1929) tot voorbeeld. Toen hij in de jaren '20 kennismaakte met de theologie van K . Barth, toonde hij aanvankelijk enige aarzeling, omdat hij bij de Zwitser de mystiek en de culturele betrokkenheid van Gunning miste. Gaandeweg echter kwam hij onder de indruk van de bijbelse oriëntatie van de Zwitserse theologie. Hoezeer hij deze theologie waardeerde, blijkt uit zijn vertaling (zelf sprak M . van een "bewerking") van Barths te Utrecht gehouden voordrachten over het Apostolicum, een uitgave die hij voorzag van zeer uitvoerige aantekeningen (154 blz.) van theol. en theologiehistorische aard. Door zijn commentaren op de successieve delen van de Kirchliche Dogmatik in het na de oorlog door hem opgerichte en geredigeerde orgaan In de waagschaal heeft M. veel bijgedragen aan de invloed van Barth in Nederland. Er groeide gestadig een warme vriendschap tussen de twee dogmatici. Maar M . toonde duidelijk zijn zelfstandigheid tegenover zijn Zwitserse ambtgenoot, m.n. in zijn denken over de relatie tussen jodendom en christendom. Herhaaldelijk drong hij er bij Barth op aan, zich te verdiepen in F. Rosenzweigs Stern der Erlösung. Echter, in dezelfde brief waarin deze M . als "der Seher und Dichter unter meinen Freunden" prees, wees Barth dat verzoek af {Briejwechsel, 81). Op diens ironische verzoek aan M . om plaatsvervangend voor hem Rosenzweig te lezen en hem daarvan een samenvattend rapport te zenden, ging hij serieus en uitvoerig in {Briefwechsel, p. 89-98). Een ander voorbeeld van een ernstig verschil was M.s felle afwijzing van Barths doopleer. In een vraaggesprek met Utrechtse studenten had deze de kinderdoop afgewezen. Volgens M . sloeg dit antwoord "in onze kerk in als een bom" en beschouwden velen deze doopleer als een "corpus alienum" in Barths theologie {Briejwechsel, 44-49). In Nederland voelde M . zich zeer verwant met de Friese theoloog O. Noordmans. In de vermaarde discussie tussen Noordmans en G. van der Leeuw over de liturgie stond M . aan de zijde van Noordmans. M. was een van de meest veelzijdige Ned. theologen. Zijn werk is door vertaling ook buitenslands, vooral in het Duitse taalgebied, bekend geworden. Reeds in zijn studententijd viel hij op door een ongeëvenaarde kennis der wereldliteratuur. Ook de beeldende kunst, m.n. de schilderkunst, en de muziek boeiden hem. Zijn kennismaking met Henriëtte Roland Holst, in wier vroege werk hij een analogie met het bijbels- messiaanse toekomstperspectief zag en aan wie hij een uitvoerige studie wijdde, Het lyrisch werk van mevrouw Roland Holst (1927), later uitgewerkt tot Messiaans verlangen (1941), deed hem voor het socialisme kiezen. Lange tijd was hij pacifist, maar de opkomst van het nationaalsocialisme in Duitsland deed hem dit standpunt opgeven. Tot de z.g. 'doorbraak' gaf hij mede de stoot door kort na de bevrijding met zes andere Amsterdamse predikanten toe te treden tot de SDAP. M. was een gedreven theoloog en een groot prediker. In zijn bijbels georiënteerde verkondiging was hij steeds in gesprek met de moderne mens en klonk zijn cultuurkritische theologie sterk mee. Het meest originele van zijn theologie vindt men in zijn publicaties over het O.T. en het jodendom. In zijn proefschrift, Het wezen der joodse religie (1932), bekroond met de Groningse Mallinckrodtprijs, beschreef hij het denken van joodse godsdienstfilosofen als H. Cohen, M . Buber en F. Rosenzweig. Langs fenomenologische weg toonde hij aan dat het wezen der joodse religie, in principiële afwij- king van het O.T., bestond in wat hij noemde: de leer der correlatie, als een verbond van wederkerigheid tussen God en mens. M . spreekt hier van een "titanisch humanisme": "De mens als partner in de correlatie is een heros, niet een bedelaar in den Geest; hij is in vollen zin medearbeider en geen kind van God" {Het wezen der joodse religie, 3e dr., 1982, 473). In zijn prediking en in zijn theol. werk heeft M . de unieke betekenis van het O.T., naar zijn mening miskend in de r.-k. en prot. tradities, in het licht gesteld. Centraal in het o.t.isch getuigenis is Gods openbaring in de Naam, JHWH, het z.g. tetragrammaton. Gaandeweg kwam M . tot de onderscheiding van drie houdingen t.a.v. de openbaring, n.1. door drie categorieën van mensen: heidenen, joden en christenen. Heidendom is de religie van de natuurlijke, dus van elke mens. Het impliceert vergoddelijking van het gegevene, wijding van het natuurlijke. Jodendom betekent het profetisch protest tegen alle verheerlijking van het bestaande, met een heroïsch zich houden aan de Thora. Christendom is de binding van heiden en jood aan Christus, in wie alleen God wordt gekend. Met Barth wees M . een natuurlijke godskennis af. Toen het heidendom in Europa concrete en gevaarlijke vormen aannam in de ideologie van het nationaal-socialisme met haar teruggrijpen op de Germaanse religie, publiceerde hij zijn tweede grote werk, Edda en Thora (1939), waarin hij de tegenstelling tussen Germaanse en Israëlitische religie fenomenologisch beschreef en aldus het nazisme principieel bestreed. Het boek, dat volgens A. Herzberg in zijn Kroniek der jodenvervolging "tijdens de bezetting voor zovele joden een bron van kracht in alle kommer is geweest", werd weldra door de Duitse bezetter verboden. In 1940 heeft de Duitsgezinde oudgermanist prof. J. de Vries in twee recensies van Edda en Thora op wetenschappelijke gronden "deze vrijbuitende wijsgeer" fel bestreden. M. reageerde anoniem in een artikel in Gereformeerd weekblad, verbitterd en niet adequaat. Zestig jaar later gaf de oudgermanist A.D. Kylstra beide recensies en het antwoord opnieuw uit, met een eigen verdediging van De Vries en kritiek op M . Gedurende de bezettingstijd nam M . actief deel aan het kerkelijk verzet in de z.g. Lunterse Kring, die de Herv. Kerk opwekte tot verzet tegen antisemitische en andere inhumane maatregelen der bezetters (1940). Hij schreef het illegale Betere weerstand (mrt. 1941), en samen met J. Koopmans en K . H . Kroon Wat wij wel en wat wij niet gelooven (zomer 1941). Voor de synode stelde hij het concept op voor het tweede herderlijke schrijven over chr. geloof en nationaal- socialisme (1943). Zijn "Doornse stellingen" (mrt. 1943) wilden de klassieke belijdenis actueel vertolken ten dienste van het pas begonnen gesprek tussen de richtingen. H. Berkhof schreef daarbij anoniem een uitvoerige toelichting. Onder de titel Wij geloven en belijden verschenen ze eind nov. 1943 en werden ze dadelijk voor "Gemeenteopbouw" gebruikt. Binnen Amsterdam kreeg M . de opdracht zich speciaal op de 'randkerkelijken' en dan vooral de intellectuelen onder hen, te richten. Vruchten van dit pastoraat in deze periode, m.n. van zijn prediking en bijbelcursussen te Amsterdam, waren o.a. Bijbels ABC (1941), een verklaring van de grondwoorden van de Bijbel; een uitlegging van het laatste bijbelboek, na de oorlog uitgegeven onder de titel De hoofdsom der Historie (1945); en Feest in de voorhof. Sermoenen voor randbewoners (1952). Door middel van vele hoofdredactionele artikelen in In de waagschaal met zijn opvattingen over literatuur en politiek, kerk en maatschappij, chr. geloof en cultuur wist M . een jongere generatie van predikanten te inspireren. M.s belangrijkste bijdrage aan het theol. denken bestaat in zijn hermeneutiek. Reeds in 1934 had hij in een uitvoerig artikel, Opmerkingen over theologische exegese, zijn opvattingen hierover kenbaar gemaakt. Hij onderscheidde de literair-historische ("kijken"), de fenomenologische ("zien") en de theol. ("horen") exegese. De blijvende invloed van M . is herkenbaar in de z.g. Amsterdamse school (F.H. Breukelman, K . A . Deurloo e.a.); in de kringen van jonge theologen die opnieuw aandacht voor Barth vragen; in de Olderterperkring in Friesland, waarbij tal van geestverwanten van M . (K.H. Kroon, J.J. Buskes, G.H. ter Schegget e.a.) betrokken waren, die zich vooral concentreren op het gesprek tussen synagoge en kerk en voor wie Edda en Thora veel gezag had. Nadat M.s promotor W.J. Aalders in 1940 door de Duitsgezinde secretaris-generaal van het Departement van Onderwijs J. van Dam naar Den Haag ontboden en streng berispt was omdat hij op college het verboden boek Edda en Thora aan zijn studenten ter lezing aanbevolen had, werd wegens een Duitse dreiging (de naam van M. mocht zelfs niet genoemd worden op straffe van ernstige maatregelen tegen de faculteit) in 1941 M. ook niet genoemd onder kandidaat- opvolgers van Aalders die successievelijk door de Groningse faculteit gepresenteerd werden. In 1945 kwam M . te Leiden op de leerstoel van F.W.A. Korff, wiens werk hij juist scherp had bekritiseerd. Het vak 'bijbelse theologie', zijn specialiteit, behoorde niet tot zijn nieuwe onderwijstaken. Hij oreerde dogmatisch over De praktische zin van de eenvoud Gods (26 okt.) en leidde vier dagen later de bidstond aan de vooravond van de vergadering van de (herv.) generale synode te Amsterdam. Met zijn opvattingen over theol. exegese bleek M . al spoedig haaks te staan op de Leidse tradities. Vanaf zijn aantreden maakte de o.t.icus P . A . H . de Boer het hem erg moeilijk. Allergisch als M . was voor vrijzinnigheid, ergerde hij zich steeds aan zijn ambtgenoot godsdienstsociologie P. Smits. Deze echter, hoewel kritisch, zwaaide M. in een uitvoerige recensie van Als de goden zwijgen lof toe voor zijn cultuurhistorische vakmanschap en zijn literaire deskundigheid. Veel later zou ook de godsdienstfilosoof van de Leidse theol. faculteit H.J. Adriaanse op positieve wijze ingaan op M.s theologie. In de omgang met studenten was M . enigszins onhandig en werd hij om zijn kritiek gevreesd, maar zijn colleges werden zeer gewaardeerd. Een groot ongeluk trof het gezin van M . in 1946 toen na het bruiloftsmaal van een tijdens de Duitse bezetting door M. geherbergd joods meisje en een vroegere Amsterdamse catechisant zich een voedselvergiftiging voordeed, ten gevolge waarvan mevrouw M . , de tweede dochter, Alma, en de bruidegom overleden. In de eerste jaren van zijn professoraat gaf M. veel tijd aan het werk voor de herv. synode. Mede dankzij de Doornse stellingen was het richtingengesprek voortgegaan, en in 1949 stelde de generale synode zich achter een "proeve van hernieuwd reformatorisch belijden" getiteld Fundamenten en perspectieven van belijden. Het concept was van Berkhof, M . hoorde bij de samenstellers en schreef grote toelichtingen in In de waagschaal. Die werkte hij om tot De kern van de zaak (1950), een boek dat tot zijn teleurstelling weinig aandacht kreeg. Zijn laatste grote bijdrage voor de synode leverde hij als voorzitter van de opstellers van het herderlijk schrijven Christen-zijn in de Nederlandse samenleving (1955). De inhoud van dit stuk was mede een reactie van de Ned. Herv. Kerk op het mandement dat de Ned. bisschoppen hadden uitgegeven onder de titel De katholiek in het openbare leven van deze tijd (1954). De r.-k. gelovigen werden op strenge wijze opgeroepen geen lid te worden van niet-kath. organisaties, zoals politieke partijen, vakbonden, omroepverenigingen en scholen. Het herv. stuk wijst "een dergelijke kortsluitende vereenzelviging van de gehoorzaamheid aan Christus met een bepaalde politieke houding" volstrekt af en waarschuwt tegen "het euvel der vereenzelviging", n.1. tussen de kerk en een bepaalde politieke stroming. In de synodevergadering waarin het herderlijk schrijven werd besproken zei M . : "Het wil een waarschuwende hand opheffen, als een stopteken tegen de voortschrijdende verzuiling van ons volk". In 1956 verscheen M.s opus magnum, Als de goden zwijgen. Over de zin van het Oude Testament. Hierin komen de hoofdelementen van zijn theologie in een systematische samenhang aan de orde. Wederom bleek dat M.s belangrijkste bijdrage aan het theol. denken bestaat in zijn beginselen der hermeneutiek, de leer van de regels van de uitlegkunde. Na een indringende analyse van de cultuursituatie wordt de betekenis van het O.T. en de eenheid van O.T. en N.T. beschreven. "Voor een groot deel houdt kerkelijke prediking op bijbels te zijn in zover zij nog geen ernst heeft gemaakt met het Israëlitische idioom van de Schrift, zowel van het Oude als van het Nieuwe Testament" (113). Deze conceptie is geheel pastoraal gedacht, n.1. ten dienste van de verkondiging der kerk tot de moderne mens in een wereld van atheïsme en nihilisme. De grootste bevrediging vond M . in zijn werk als voorzitter van de door de herv. synode ingestelde commissie voor een nieuwe psalmberijming. Zelf theoloog van de woorden aangaande het Woord en woordkunstenaar van uitzonderlijke begaafdheid, wist hij bekwame dichters als M . Nijhoff, Muus Jacobse, J.W. Schulte Nordholt, Jan Wit, Ad den Besten en Guillaume van der Graft te inspireren. In 14 jaar tijd (1953-1967) kwam onder zijn leiding een nieuw psalter tot stand. In deze periode leerde hij in De Pietersberg zijn tweede vrouw kennen. Nadien bleef hij de voorbereiding van het Liedboek voor de Kerken (1973) met actieve belangstelling begeleiden. Om gezondheidsredenen legde M. in 1959 voortijdig zijn professoraat neer. Hij hield zijn afscheidscollege over De moderne dogmaticus als dilettant en dirigent (KT, XI (1960), 1-17), een onderwerp dat haaks stond op de geest der faculteit, die zijn permanente ergernis opgewekt had door "een weinig-inspirerende hantering van de duplex ordo" en door "de achterdocht door de genius loei gekweekt tegen het hoofdvak". Van dit laatste gaf M . de volgende definitie: "Het gaat in de dogmatiek om de heilige Leer in redelijke verantwoording voorgedragen ten dienste van de gemeente, ten bate van het gemenebest". M. trok zich terug in Voorst. Op 8 mei 1960 schreef hij aan Barth, dat hij zich in de IJsselstreek erg gelukkig voelde "tussen Zutphen en Deventer", het land van de Broeders des gemenen levens. Hij noemt m.n. Geert Grote, Thomas a Kempis en Florens Radewijns (Briefwechsel, 131). In Voorst kon hij nog enige jaren studeren en publiceren, o.a. het fijnzinnige pastorale geschrift De weg van het gebed (1962; 4e dr., 1977), waarin het mystieke element in zijn denken duidelijk tot uiting komt. G e s c h r . : Zie H.C. Touw. Bibliografie van K.H.M. In: Woord en wereld (...), 318-333; voor de periode 1961-1976 aangevuld door H. Berkhof, a.w., 102-105. - Heruitgave van het belangrijkste werk in K.H.M., Verzameld werk, o.r.v. J.T. Bakker (e.a.), Kampen 1982-... - Christen-zijn in de Nederlandse samenleving (1955). In: Documenten Nederlandse Hen'ormde Kerk 1945-1955, 's-Grav. (z.j.), 441- 468. - Voorts: Uit de dagboeken 1917-1930, o.r.v. E. Kuiper- Miskotte en H.H. Miskotte. Kampen 1985. - K. Barth, Briefe 1961-1968, Zürich 1975 (Gesamtausgabe, 5), reg. in v. - Met K. Barth. Briefwechsel 1924-1968, uitg. door H. Stoevesandt, Zürich 1991. -K.H.M. Een keuze uit zijn dagboeken en andere teksten, Baarn 1994. H s s.: Collectie-M.: dagboeken, correspondentie, preken, lezingen, aantekeningen over en concepten van publicaties, handexemplaren van werken [UB Leiden]. Zie: Chr. Berkvens-Stevelinck. Inventaris van het archief van K.H.M., Leiden 1998 (Bibliotheca Universitatis Leidensis, codices manuscripti, 26 [= 28]). L i t .: J. Ridderbos, M. over het boek Job. In: GTT, XXXVIII (1937), 57-72. - Touw, Verzet. Herv. Kerk, reg. in v. - Dez.. K.H.M. Zijn weg in V/oord en wereld. In: Woord en wereld. Opgedragen aan K.H.M. naar aanleiding van zijn aftreden als kerkelijk hoogleraar te Leiden op 14 dec. 1959, Amst. 1961, 9-75 (met foto). - P. Smits, Als de goden zwijgen. In: Kerk en wereld. Weekblad voor vrijzinnig protestanten, XLVII/17 (31 aug. 1956). 1-3. - G. Puchinger. Christen en secularisatie. Delft 1968. 203-260 [interview]. - Dez., Ontmoetingen met theologen, Zutphen 1980. 84-93. - Dez., M. en de gereformeerden. In: Rondom het Woord, deel 29 nr. 2 (1987). 23-31. - H.C. Touw, Tien jaar verder. Iets overliet leven en werken van K.H.M. gedurende de jaren 1959-1969, Nijmegen 1969. - L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, 14 dln., "s-Grav. 1969-1991. reg. in v. - Van Roon, Prot. Nederland, reg. in v. - S. Gerssen, Het grote schisma. Israel in de theologie van K.H.M., Kampen 1975 (Verkenning en bezinning, VIII/4). - E. Busch, Karl Barths Lebenslauf. Nach seinen Briefen und autobiographischen Texten, 2C dr., München 1976. reg. in v. - Dez.. Die grosse Leidenschaft. Einßihrung in die Theologie Karl Barths, 2e dr., Gütersloh 1998. reg. in v. - H. Berkhof, levensbericht in: Jaarboek MNL, jg. 1976-1977, 93-105. - Dez., De hermeneutiek van M. en het Oude Testament. In: IDW, IX (1980 moderne literatuur. In: Proef en toets. Tlieologie als experiment (...), o.r.v. W.A.M. Beuken (e.a.), Amersfoort 1977. 127-143. - G.G. de Kruijf, Heiden, jood en christen. Een studie over de theologie van K.H.M., Baarn 1981. - H.H. Miskotte, Niet te vergeten M., Kampen 1981. - M.E. Brinkman, De theologie van K. Barth: dynamiet of dynamo voor christelijk handelen, Baarn (1983), 150-173. - J.T. Bakker, Om de Naam I om het leven: K.H.M. In: GTT, LXXXIV (1984), 198-218. - M.J.G. van der Velden, K.H.M. als prediker. Een homiletisch onderzoek, 's-Grav. 1984. - W. Aalders, C. den Boer en A. de Reuver, Barth, Kohlbrugge, M.: ontwikkeling of breuk? Kampen 1984. - R. Wahl, In de vrijheid van de Naam. Atheïsme en nihilisme bij K.H.M. In: ... Aldaar is vrijheid. Amsterdamse opstellen voor E.J. Beker (...), o.r.v. J. van Heemst, Kampen 1985, 103-113. - M. den Duik, De taal van het verhaal. Een handreiking voor de bespreking van het 'Bijbels ABC' van K.H.M., Driebergen [1985]. - Dez., De strategische functie van de bijbelse theologie. In: KT, LUI (2002), 182-186. - Rasker, Ned. Herv. Kerk, reg. in v. - W. Nijenhuis, Tlieologie en kerk te Groningen (1933-1945). In: NTT, XL (1986), 120 vlg. 126-128. - G.W. Neven, M. en de Tliora. In: Leven is meer dan ethiek. Kampen 1987, 156-179. - O. Noordmans, Tweeërlei mogelijkheid [over Het wezen der Joodse religie), in: Verzamelde werken, IV, Kampen 1988, 170-177. - D. Monshouwer, M. über Barth. In: Dialektische Tlieologie. IV (1988), 115-122. - H.J. ter Haar Romeny, De geschiedenis van de eerste Oecumenische Raad in Nederland, 's-Grav. 1989, reg. in v. - J. Muis, Openbaring en interpretatie: het verstaan van de Heilige Schrift volgens K. Barth en K.H.M., 's-Grav. 1989. - Dez., K.H. Miskotte. De Naam in het midden. In: Zo de ouden zongen.... o.r.v. J. Beumer (Baarn 1996), 113-129. - Horen en zien: opstellen over de tlieologie van K.H.M., o.r.v. H.W. de Knijff en G.W. Neven, Kampen 1991. - A.J. van den Berg, De Nederlandse Christen-Studenten Vereniging 1896- 1985, 's-Grav. 1991, 162, 170. 200. - D. Boer, Protest tegen een verkeerde wereld. Voorburg 1991. 211-223. - W. Balke, M. en Den Ham, in: Heel het Woord en heel de kerk. Kampen 1992, 36-40. - H. Stoevesandt, Gottes Freiheit und die Grenze der Theologie. Gesammelte Aufsätze, Zürich 1992, 239-271. - M.: hoofdlijnen van zijn theologie, o.r.v. G.C. den Hertog en G.W. Neven, Kampen 1993. - Antwoord aan het nihilisme. Met M. op de weg der verwachting, o.r.v. K. Deurloo en R. Venema, Baarn 1994. - 1894 M. 1994, Kampen 1994 (Om het levende Woord, 4). - Wij willen het heidendom eren. M. en de 'nieuwe tijd', o.r.v. C. Doude van Troostwijk (e.a.), Baarn 1994. - De bibliotheek van K.H.M., uitg. K.H.M. Stichting, 1994 (z.p.). - K.H.M. (1894-1976): brug tussen cultuur en theologie, Kampen 1995. - H.C. van der Sar, Verborgen in eenvoud. De hermeneutische functie van de godsleer in de theologie van K.H.M., Kampen 1995. - J.W. Schulte Nordholt, M. in ons midden, in: Mens tussen hemel en aarde. Zoetermeer 1996, 158-162. - Th. de Boer, Langs de gewesten van het zijn. Spiritualiteit van de woestijn en andere opstellen, Zoetermeer 1996, reg. in v. - M. Kessler, K.M.: a biblical theology, Selingsgrove-London 1997. - E.J. de Wijer, De naam op de toverberg. De denkfiguren uit Thomas Manns 'Zauberberg' als transparanten voor de cultuurkritiek van K.H.M., Kampen 1997. - A.D. Kylstra, Een rechtzetting. 'Onze voorouders' van Jan de Vries, een berucht geschrift ten onrechte verguisd; 'Edda en Thora' van K.H.M.. een bewonderd boek ten onrechte geprezen, [Gron.] 1998. - A. Sevenster. Sabbatsrust voor een zondagskind |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Cornelia Johanna Cladder | geb. 1897 |
Huwelijk: | 10 Sept 1923 | Zandvoort |