Kornelis Heiko Miskotte

Geslacht: Man
Vader: Hermannus Miskotte
Moeder: Titia Alagonda Haan
Geboren: 23 Sept 1894 Utrecht
Overleden: 31 Aug 1976 Voorst
Beroep: predikant Hervormde Gemeente
Aantekeningen: MISKOTTE, KORNELIS HEIKO, * Utrecht
23 sept. 1894, t Voorst 31 aug. 1976. Zn. van
Hermannus Miskotte, boekhouder, en Titia
Alagonda Haan. Stud. theol. Utrecht 1914; dr.
theol. Groningen 1932 (promotor: W.J.
Aalders). Herv. pred. Kortgene (Noord-Beveland)
1921, Meppel 1925, Haarlem 1930,
Amsterdam 1938. Hoogl. vanw. de Ned. Herv.
Kerk (dogmatiek, chr. ethiek, kerkrecht en
zendingswetenschap) Leiden 1945-1959 (emer.).
Hij huwde: 1. op 10 sept. 1923 te Zandvoort met
Cornelia Johanna Cladder (1897-1946), verpleegster;
2. op 13 nov. 1953 te Renkum met
Janneke van Pienbroek (* 1915), weduwe Van
Empel, chatelaine van het conferentieoord De
Pietersberg te Oosterbeek. Een zoon,
Hermannus Heiko Miskotte (* 1932), werd
eveneens pred. en hoogl.
Na de openbare lagere school en het chr.
gymnasium doorlopen te hebben, studeerde M .
theologie te Utrecht. Als student werd hij beïnvloed
door de filosoof B.J.H. O vink, als catechisant
door de predikant J.R. Slotemaker de
Bruine, bij wie hij in 1916 geloofsbelijdenis
aflegde. In het ouderlijk huis werd hij ingewijd
in de rechtvaardigingsleer van H.F. Kohlbrügge.
Maar hij heeft zich bijzonder aangesproken
geweten door J.H. Gunning jr. De wijze
waarop deze cultuur, kunst en literatuur in zijn
theol. denken integreerde, aldus de moderne
mens ernstig nemend, en de functie van de
geloofservaring in de theologie beklemtoonde,
strekte M . blijkens zijn Johannes Hermanus
Gunning (1929) tot voorbeeld. Toen hij in de
jaren '20 kennismaakte met de theologie van K .
Barth, toonde hij aanvankelijk enige aarzeling,
omdat hij bij de Zwitser de mystiek en de culturele
betrokkenheid van Gunning miste.
Gaandeweg echter kwam hij onder de indruk
van de bijbelse oriëntatie van de Zwitserse theologie.
Hoezeer hij deze theologie waardeerde,
blijkt uit zijn vertaling (zelf sprak M . van een
"bewerking") van Barths te Utrecht gehouden
voordrachten over het Apostolicum, een uitgave
die hij voorzag van zeer uitvoerige aantekeningen
(154 blz.) van theol. en theologiehistorische
aard. Door zijn commentaren op de successieve
delen van de Kirchliche Dogmatik in het na de
oorlog door hem opgerichte en geredigeerde
orgaan In de waagschaal heeft M. veel bijgedragen
aan de invloed van Barth in Nederland.
Er groeide gestadig een warme vriendschap tussen
de twee dogmatici. Maar M . toonde duidelijk
zijn zelfstandigheid tegenover zijn Zwitserse
ambtgenoot, m.n. in zijn denken over de relatie
tussen jodendom en christendom. Herhaaldelijk
drong hij er bij Barth op aan, zich te verdiepen
in F. Rosenzweigs Stern der Erlösung. Echter,
in dezelfde brief waarin deze M . als "der Seher
und Dichter unter meinen Freunden" prees,
wees Barth dat verzoek af {Briejwechsel, 81).
Op diens ironische verzoek aan M . om plaatsvervangend
voor hem Rosenzweig te lezen en
hem daarvan een samenvattend rapport te zenden,
ging hij serieus en uitvoerig in {Briefwechsel,
p. 89-98). Een ander voorbeeld van een
ernstig verschil was M.s felle afwijzing van
Barths doopleer. In een vraaggesprek met
Utrechtse studenten had deze de kinderdoop
afgewezen. Volgens M . sloeg dit antwoord "in
onze kerk in als een bom" en beschouwden
velen deze doopleer als een "corpus alienum" in
Barths theologie {Briejwechsel, 44-49). In Nederland
voelde M . zich zeer verwant met de
Friese theoloog O. Noordmans. In de vermaarde
discussie tussen Noordmans en G. van der
Leeuw over de liturgie stond M . aan de zijde
van Noordmans.
M. was een van de meest veelzijdige Ned.
theologen. Zijn werk is door vertaling ook buitenslands,
vooral in het Duitse taalgebied, bekend
geworden. Reeds in zijn studententijd viel
hij op door een ongeëvenaarde kennis der
wereldliteratuur. Ook de beeldende kunst, m.n.
de schilderkunst, en de muziek boeiden hem.
Zijn kennismaking met Henriëtte Roland Holst,
in wier vroege werk hij een analogie met het bijbels-
messiaanse toekomstperspectief zag en aan
wie hij een uitvoerige studie wijdde, Het lyrisch
werk van mevrouw Roland Holst (1927), later
uitgewerkt tot Messiaans verlangen (1941), deed
hem voor het socialisme kiezen. Lange tijd was
hij pacifist, maar de opkomst van het nationaalsocialisme
in Duitsland deed hem dit standpunt
opgeven. Tot de z.g. 'doorbraak' gaf hij mede
de stoot door kort na de bevrijding met zes andere
Amsterdamse predikanten toe te treden tot de
SDAP.
M. was een gedreven theoloog en een groot
prediker. In zijn bijbels georiënteerde verkondiging
was hij steeds in gesprek met de moderne
mens en klonk zijn cultuurkritische theologie
sterk mee. Het meest originele van zijn theologie
vindt men in zijn publicaties over het O.T.
en het jodendom. In zijn proefschrift, Het wezen
der joodse religie (1932), bekroond met de
Groningse Mallinckrodtprijs, beschreef hij het
denken van joodse godsdienstfilosofen als H.
Cohen, M . Buber en F. Rosenzweig. Langs
fenomenologische weg toonde hij aan dat het
wezen der joodse religie, in principiële afwij-
king van het O.T., bestond in wat hij noemde:
de leer der correlatie, als een verbond van
wederkerigheid tussen God en mens. M . spreekt
hier van een "titanisch humanisme": "De mens
als partner in de correlatie is een heros, niet een
bedelaar in den Geest; hij is in vollen zin medearbeider
en geen kind van God" {Het wezen der
joodse religie, 3e dr., 1982, 473). In zijn prediking
en in zijn theol. werk heeft M . de unieke
betekenis van het O.T., naar zijn mening miskend
in de r.-k. en prot. tradities, in het licht
gesteld. Centraal in het o.t.isch getuigenis is
Gods openbaring in de Naam, JHWH, het z.g.
tetragrammaton. Gaandeweg kwam M . tot de
onderscheiding van drie houdingen t.a.v. de
openbaring, n.1. door drie categorieën van mensen:
heidenen, joden en christenen. Heidendom
is de religie van de natuurlijke, dus van elke
mens. Het impliceert vergoddelijking van het
gegevene, wijding van het natuurlijke.
Jodendom betekent het profetisch protest tegen
alle verheerlijking van het bestaande, met een
heroïsch zich houden aan de Thora. Christendom
is de binding van heiden en jood aan
Christus, in wie alleen God wordt gekend. Met
Barth wees M . een natuurlijke godskennis af.
Toen het heidendom in Europa concrete en
gevaarlijke vormen aannam in de ideologie van
het nationaal-socialisme met haar teruggrijpen
op de Germaanse religie, publiceerde hij zijn
tweede grote werk, Edda en Thora (1939),
waarin hij de tegenstelling tussen Germaanse en
Israëlitische religie fenomenologisch beschreef
en aldus het nazisme principieel bestreed. Het
boek, dat volgens A. Herzberg in zijn Kroniek
der jodenvervolging "tijdens de bezetting voor
zovele joden een bron van kracht in alle kommer
is geweest", werd weldra door de Duitse bezetter
verboden. In 1940 heeft de Duitsgezinde
oudgermanist prof. J. de Vries in twee recensies
van Edda en Thora op wetenschappelijke gronden
"deze vrijbuitende wijsgeer" fel bestreden.
M. reageerde anoniem in een artikel in
Gereformeerd weekblad, verbitterd en niet adequaat.
Zestig jaar later gaf de oudgermanist
A.D. Kylstra beide recensies en het antwoord
opnieuw uit, met een eigen verdediging van De
Vries en kritiek op M .
Gedurende de bezettingstijd nam M . actief
deel aan het kerkelijk verzet in de z.g. Lunterse
Kring, die de Herv. Kerk opwekte tot verzet
tegen antisemitische en andere inhumane maatregelen
der bezetters (1940). Hij schreef het illegale
Betere weerstand (mrt. 1941), en samen
met J. Koopmans en K . H . Kroon Wat wij wel en
wat wij niet gelooven (zomer 1941). Voor de
synode stelde hij het concept op voor het tweede
herderlijke schrijven over chr. geloof en nationaal-
socialisme (1943). Zijn "Doornse stellingen"
(mrt. 1943) wilden de klassieke belijdenis
actueel vertolken ten dienste van het pas begonnen
gesprek tussen de richtingen. H. Berkhof
schreef daarbij anoniem een uitvoerige toelichting.
Onder de titel Wij geloven en belijden verschenen
ze eind nov. 1943 en werden ze dadelijk
voor "Gemeenteopbouw" gebruikt. Binnen
Amsterdam kreeg M . de opdracht zich speciaal
op de 'randkerkelijken' en dan vooral de intellectuelen
onder hen, te richten. Vruchten van dit
pastoraat in deze periode, m.n. van zijn prediking
en bijbelcursussen te Amsterdam, waren
o.a. Bijbels ABC (1941), een verklaring van de
grondwoorden van de Bijbel; een uitlegging van
het laatste bijbelboek, na de oorlog uitgegeven
onder de titel De hoofdsom der Historie (1945);
en Feest in de voorhof. Sermoenen voor randbewoners
(1952). Door middel van vele hoofdredactionele
artikelen in In de waagschaal met zijn
opvattingen over literatuur en politiek, kerk en
maatschappij, chr. geloof en cultuur wist M . een
jongere generatie van predikanten te inspireren.
M.s belangrijkste bijdrage aan het theol. denken
bestaat in zijn hermeneutiek. Reeds in 1934
had hij in een uitvoerig artikel, Opmerkingen
over theologische exegese, zijn opvattingen hierover
kenbaar gemaakt. Hij onderscheidde de
literair-historische ("kijken"), de fenomenologische
("zien") en de theol. ("horen") exegese.
De blijvende invloed van M . is herkenbaar in de
z.g. Amsterdamse school (F.H. Breukelman,
K . A . Deurloo e.a.); in de kringen van jonge theologen
die opnieuw aandacht voor Barth vragen;
in de Olderterperkring in Friesland, waarbij tal
van geestverwanten van M . (K.H. Kroon, J.J.
Buskes, G.H. ter Schegget e.a.) betrokken
waren, die zich vooral concentreren op het
gesprek tussen synagoge en kerk en voor wie
Edda en Thora veel gezag had.
Nadat M.s promotor W.J. Aalders in 1940
door de Duitsgezinde secretaris-generaal van het
Departement van Onderwijs J. van Dam naar
Den Haag ontboden en streng berispt was omdat
hij op college het verboden boek Edda en Thora
aan zijn studenten ter lezing aanbevolen had,
werd wegens een Duitse dreiging (de naam van
M. mocht zelfs niet genoemd worden op straffe
van ernstige maatregelen tegen de faculteit) in
1941 M. ook niet genoemd onder kandidaat-
opvolgers van Aalders die successievelijk door
de Groningse faculteit gepresenteerd werden. In
1945 kwam M . te Leiden op de leerstoel van
F.W.A. Korff, wiens werk hij juist scherp had
bekritiseerd. Het vak 'bijbelse theologie', zijn
specialiteit, behoorde niet tot zijn nieuwe onderwijstaken.
Hij oreerde dogmatisch over De praktische
zin van de eenvoud Gods (26 okt.) en leidde
vier dagen later de bidstond aan de vooravond
van de vergadering van de (herv.) generale
synode te Amsterdam. Met zijn opvattingen over
theol. exegese bleek M . al spoedig haaks te staan
op de Leidse tradities. Vanaf zijn aantreden
maakte de o.t.icus P . A . H . de Boer het hem erg
moeilijk. Allergisch als M . was voor vrijzinnigheid,
ergerde hij zich steeds aan zijn ambtgenoot
godsdienstsociologie P. Smits. Deze echter, hoewel
kritisch, zwaaide M. in een uitvoerige
recensie van Als de goden zwijgen lof toe voor
zijn cultuurhistorische vakmanschap en zijn literaire
deskundigheid. Veel later zou ook de godsdienstfilosoof
van de Leidse theol. faculteit H.J.
Adriaanse op positieve wijze ingaan op M.s theologie.
In de omgang met studenten was M .
enigszins onhandig en werd hij om zijn kritiek
gevreesd, maar zijn colleges werden zeer
gewaardeerd.
Een groot ongeluk trof het gezin van M . in
1946 toen na het bruiloftsmaal van een tijdens de
Duitse bezetting door M. geherbergd joods
meisje en een vroegere Amsterdamse catechisant
zich een voedselvergiftiging voordeed, ten
gevolge waarvan mevrouw M . , de tweede dochter,
Alma, en de bruidegom overleden.
In de eerste jaren van zijn professoraat gaf
M. veel tijd aan het werk voor de herv. synode.
Mede dankzij de Doornse stellingen was het
richtingengesprek voortgegaan, en in 1949 stelde
de generale synode zich achter een "proeve
van hernieuwd reformatorisch belijden" getiteld
Fundamenten en perspectieven van belijden. Het
concept was van Berkhof, M . hoorde bij de
samenstellers en schreef grote toelichtingen in In
de waagschaal. Die werkte hij om tot De kern
van de zaak (1950), een boek dat tot zijn teleurstelling
weinig aandacht kreeg. Zijn laatste grote
bijdrage voor de synode leverde hij als voorzitter
van de opstellers van het herderlijk schrijven
Christen-zijn in de Nederlandse samenleving
(1955). De inhoud van dit stuk was mede een
reactie van de Ned. Herv. Kerk op het mandement
dat de Ned. bisschoppen hadden uitgegeven
onder de titel De katholiek in het openbare
leven van deze tijd (1954). De r.-k. gelovigen
werden op strenge wijze opgeroepen geen lid te
worden van niet-kath. organisaties, zoals politieke
partijen, vakbonden, omroepverenigingen en
scholen. Het herv. stuk wijst "een dergelijke
kortsluitende vereenzelviging van de gehoorzaamheid
aan Christus met een bepaalde politieke
houding" volstrekt af en waarschuwt tegen
"het euvel der vereenzelviging", n.1. tussen de
kerk en een bepaalde politieke stroming. In de
synodevergadering waarin het herderlijk schrijven
werd besproken zei M . : "Het wil een waarschuwende
hand opheffen, als een stopteken
tegen de voortschrijdende verzuiling van ons
volk".
In 1956 verscheen M.s opus magnum, Als de
goden zwijgen. Over de zin van het Oude
Testament. Hierin komen de hoofdelementen
van zijn theologie in een systematische samenhang
aan de orde. Wederom bleek dat M.s
belangrijkste bijdrage aan het theol. denken
bestaat in zijn beginselen der hermeneutiek, de
leer van de regels van de uitlegkunde. Na een
indringende analyse van de cultuursituatie wordt
de betekenis van het O.T. en de eenheid van
O.T. en N.T. beschreven. "Voor een groot deel
houdt kerkelijke prediking op bijbels te zijn in
zover zij nog geen ernst heeft gemaakt met het
Israëlitische idioom van de Schrift, zowel van
het Oude als van het Nieuwe Testament" (113).
Deze conceptie is geheel pastoraal gedacht, n.1.
ten dienste van de verkondiging der kerk tot de
moderne mens in een wereld van atheïsme en
nihilisme.
De grootste bevrediging vond M . in zijn
werk als voorzitter van de door de herv. synode
ingestelde commissie voor een nieuwe psalmberijming.
Zelf theoloog van de woorden aangaande
het Woord en woordkunstenaar van uitzonderlijke
begaafdheid, wist hij bekwame dichters
als M . Nijhoff, Muus Jacobse, J.W. Schulte
Nordholt, Jan Wit, Ad den Besten en Guillaume
van der Graft te inspireren. In 14 jaar tijd
(1953-1967) kwam onder zijn leiding een nieuw
psalter tot stand. In deze periode leerde hij in De
Pietersberg zijn tweede vrouw kennen. Nadien
bleef hij de voorbereiding van het Liedboek voor
de Kerken (1973) met actieve belangstelling
begeleiden.
Om gezondheidsredenen legde M. in 1959
voortijdig zijn professoraat neer. Hij hield zijn
afscheidscollege over De moderne dogmaticus
als dilettant en dirigent (KT, XI (1960), 1-17),
een onderwerp dat haaks stond op de geest der
faculteit, die zijn permanente ergernis opgewekt
had door "een weinig-inspirerende hantering van
de duplex ordo" en door "de achterdocht door
de genius loei gekweekt tegen het hoofdvak".
Van dit laatste gaf M . de volgende definitie:
"Het gaat in de dogmatiek om de heilige Leer in
redelijke verantwoording voorgedragen ten dienste
van de gemeente, ten bate van het gemenebest".
M. trok zich terug in Voorst. Op 8 mei 1960
schreef hij aan Barth, dat hij zich in de
IJsselstreek erg gelukkig voelde "tussen Zutphen
en Deventer", het land van de Broeders des
gemenen levens. Hij noemt m.n. Geert Grote,
Thomas a Kempis en Florens Radewijns
(Briefwechsel, 131). In Voorst kon hij nog enige
jaren studeren en publiceren, o.a. het fijnzinnige
pastorale geschrift De weg van het gebed (1962;
4e dr., 1977), waarin het mystieke element in
zijn denken duidelijk tot uiting komt.
G e s c h r . : Zie H.C. Touw. Bibliografie van K.H.M. In:
Woord en wereld (...), 318-333; voor de periode 1961-1976
aangevuld door H. Berkhof, a.w., 102-105. - Heruitgave van
het belangrijkste werk in K.H.M., Verzameld werk, o.r.v.
J.T. Bakker (e.a.), Kampen 1982-... - Christen-zijn in de
Nederlandse samenleving (1955). In: Documenten
Nederlandse Hen'ormde Kerk 1945-1955, 's-Grav. (z.j.), 441-
468. - Voorts: Uit de dagboeken 1917-1930, o.r.v. E. Kuiper-
Miskotte en H.H. Miskotte. Kampen 1985. - K. Barth, Briefe
1961-1968, Zürich 1975 (Gesamtausgabe, 5), reg. in v. - Met
K. Barth. Briefwechsel 1924-1968, uitg. door H. Stoevesandt,
Zürich 1991. -K.H.M. Een keuze uit zijn dagboeken en andere
teksten, Baarn 1994.
H s s.: Collectie-M.: dagboeken, correspondentie, preken,
lezingen, aantekeningen over en concepten van publicaties,
handexemplaren van werken [UB Leiden]. Zie: Chr.
Berkvens-Stevelinck. Inventaris van het archief van K.H.M.,
Leiden 1998 (Bibliotheca Universitatis Leidensis, codices
manuscripti, 26 [= 28]).
L i t .: J. Ridderbos, M. over het boek Job. In: GTT,
XXXVIII (1937), 57-72. - Touw, Verzet. Herv. Kerk, reg. in
v. - Dez.. K.H.M. Zijn weg in V/oord en wereld. In: Woord
en wereld. Opgedragen aan K.H.M. naar aanleiding van zijn
aftreden als kerkelijk hoogleraar te Leiden op 14 dec. 1959,
Amst. 1961, 9-75 (met foto). - P. Smits, Als de goden zwijgen.
In: Kerk en wereld. Weekblad voor vrijzinnig protestanten,
XLVII/17 (31 aug. 1956). 1-3. - G. Puchinger. Christen
en secularisatie. Delft 1968. 203-260 [interview]. - Dez.,
Ontmoetingen met theologen, Zutphen 1980. 84-93. - Dez.,
M. en de gereformeerden. In: Rondom het Woord, deel 29 nr.
2 (1987). 23-31. - H.C. Touw, Tien jaar verder. Iets overliet
leven en werken van K.H.M. gedurende de jaren 1959-1969,
Nijmegen 1969. - L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden
in de Tweede Wereldoorlog, 14 dln., "s-Grav. 1969-1991. reg.
in v. - Van Roon, Prot. Nederland, reg. in v. - S. Gerssen,
Het grote schisma. Israel in de theologie van K.H.M.,
Kampen 1975 (Verkenning en bezinning, VIII/4). - E. Busch,
Karl Barths Lebenslauf. Nach seinen Briefen und autobiographischen
Texten, 2C dr., München 1976. reg. in v. - Dez.. Die
grosse Leidenschaft. Einßihrung in die Theologie Karl Barths,
2e dr., Gütersloh 1998. reg. in v. - H. Berkhof, levensbericht
in: Jaarboek MNL, jg. 1976-1977, 93-105. - Dez., De hermeneutiek
van M. en het Oude Testament. In: IDW, IX (1980
moderne literatuur. In: Proef en toets. Tlieologie als experiment
(...), o.r.v. W.A.M. Beuken (e.a.), Amersfoort 1977.
127-143. - G.G. de Kruijf, Heiden, jood en christen. Een studie
over de theologie van K.H.M., Baarn 1981. - H.H.
Miskotte, Niet te vergeten M., Kampen 1981. - M.E.
Brinkman, De theologie van K. Barth: dynamiet of dynamo
voor christelijk handelen, Baarn (1983), 150-173. - J.T.
Bakker, Om de Naam I om het leven: K.H.M. In: GTT,
LXXXIV (1984), 198-218. - M.J.G. van der Velden, K.H.M.
als prediker. Een homiletisch onderzoek, 's-Grav. 1984. - W.
Aalders, C. den Boer en A. de Reuver, Barth, Kohlbrugge,
M.: ontwikkeling of breuk? Kampen 1984. - R. Wahl, In de
vrijheid van de Naam. Atheïsme en nihilisme bij K.H.M. In: ...
Aldaar is vrijheid. Amsterdamse opstellen voor E.J. Beker
(...), o.r.v. J. van Heemst, Kampen 1985, 103-113. - M. den
Duik, De taal van het verhaal. Een handreiking voor de
bespreking van het 'Bijbels ABC' van K.H.M., Driebergen
[1985]. - Dez., De strategische functie van de bijbelse theologie.
In: KT, LUI (2002), 182-186. - Rasker, Ned. Herv. Kerk,
reg. in v. - W. Nijenhuis, Tlieologie en kerk te Groningen
(1933-1945). In: NTT, XL (1986), 120 vlg. 126-128. - G.W.
Neven, M. en de Tliora. In: Leven is meer dan ethiek. Kampen
1987, 156-179. - O. Noordmans, Tweeërlei mogelijkheid
[over Het wezen der Joodse religie), in: Verzamelde werken,
IV, Kampen 1988, 170-177. - D. Monshouwer, M. über
Barth. In: Dialektische Tlieologie. IV (1988), 115-122. - H.J.
ter Haar Romeny, De geschiedenis van de eerste
Oecumenische Raad in Nederland, 's-Grav. 1989, reg. in v. -
J. Muis, Openbaring en interpretatie: het verstaan van de
Heilige Schrift volgens K. Barth en K.H.M., 's-Grav. 1989. -
Dez., K.H. Miskotte. De Naam in het midden. In: Zo de ouden
zongen.... o.r.v. J. Beumer (Baarn 1996), 113-129. - Horen
en zien: opstellen over de tlieologie van K.H.M., o.r.v. H.W.
de Knijff en G.W. Neven, Kampen 1991. - A.J. van den
Berg, De Nederlandse Christen-Studenten Vereniging 1896-
1985, 's-Grav. 1991, 162, 170. 200. - D. Boer, Protest tegen
een verkeerde wereld. Voorburg 1991. 211-223. - W. Balke,
M. en Den Ham, in: Heel het Woord en heel de kerk. Kampen
1992, 36-40. - H. Stoevesandt, Gottes Freiheit und die Grenze
der Theologie. Gesammelte Aufsätze, Zürich 1992, 239-271. -
M.: hoofdlijnen van zijn theologie, o.r.v. G.C. den Hertog en
G.W. Neven, Kampen 1993. - Antwoord aan het nihilisme.
Met M. op de weg der verwachting, o.r.v. K. Deurloo en R.
Venema, Baarn 1994. - 1894 M. 1994, Kampen 1994 (Om het
levende Woord, 4). - Wij willen het heidendom eren. M. en de
'nieuwe tijd', o.r.v. C. Doude van Troostwijk (e.a.), Baarn
1994. - De bibliotheek van K.H.M., uitg. K.H.M. Stichting,
1994 (z.p.). - K.H.M. (1894-1976): brug tussen cultuur en
theologie, Kampen 1995. - H.C. van der Sar, Verborgen in
eenvoud. De hermeneutische functie van de godsleer in de theologie
van K.H.M., Kampen 1995. - J.W. Schulte Nordholt,
M. in ons midden, in: Mens tussen hemel en aarde.
Zoetermeer 1996, 158-162. - Th. de Boer, Langs de gewesten
van het zijn. Spiritualiteit van de woestijn en andere opstellen,
Zoetermeer 1996, reg. in v. - M. Kessler, K.M.: a biblical
theology, Selingsgrove-London 1997. - E.J. de Wijer, De
naam op de toverberg. De denkfiguren uit Thomas Manns
'Zauberberg' als transparanten voor de cultuurkritiek van
K.H.M., Kampen 1997. - A.D. Kylstra, Een rechtzetting.
'Onze voorouders' van Jan de Vries, een berucht geschrift ten
onrechte verguisd; 'Edda en Thora' van K.H.M.. een bewonderd
boek ten onrechte geprezen, [Gron.] 1998. - A.
Sevenster. Sabbatsrust voor een zondagskind

Gezin 1

Huwelijkspartner: Cornelia Johanna Cladder geb. 1897
Huwelijk: 10 Sept 1923 Zandvoort