David van Embden
Geslacht: | Man | |
Vader: | Arnold Moritz van Embden | |
Moeder: | Antje Fortuin | |
Geboren: | 22 OKT 1875 | Den Haag |
Overleden: | 14 Feb 1962 | Amsterdam |
Beroep: | hoogleraar en politicus | |
Aantekeningen: | Amsterdam. Lid van de Eerste Kamer. Lid Commissie S.O.S. (1939). Voorzitter Nationale Vredes Centrale (1932). Lid Nederlands comité R.U.P.-congres (1936). Raad van Toezicht Centraal Vredes Bureau. Maakt dienstweigeraars voor klaplopers uit. Na de Nutsschool en het gymnasium in zijn geboorteplaats te hebben bezocht, werd Van Embden in 1894 ingeschreven aan de Universiteit van Amsterdam als student in de rechtsgeleerdheid. In 1901 promoveerde hij in de staatswetenschap bij M.W F. Treub op het proefschrift Darwinisme en democratie. Maatschappelijke vooruitgang en de hulp aan het zwakke ('s-Gravenhage, 1901). Gedurende enige jaren was Van Embden werkzaam als bezoldigd medewerker van de vrijzinnig-democratische kamerclub, terwijl hij sinds 1 oktober 1905 tevens optrad als redacteur van het Sociaal Weekblad. Aan deze activiteiten kwam een einde toen hij op 29 november 1905 werd benoemd tot hoogleraar in de staathuishoudkunde en statistiek aan de Universiteit van Amsterdam. Het passeren van de door curatoren als nummer één geplaatste dr. C.A. Verrijn Stuart gaf aanleiding tot twistgeschrijf over het al of niet politieke karakter van deze benoeming. Van Embden, die een intreerede hield over De werkkring van den groot-ondernemer (Amsterdam, 1906), zou zich als econoom een volgeling betonen van de Freiburgse hoogleraar Robert Liefmann. Op diens ideeën voortbouwend toonde hij zich afkerig van algehele socialisering der produktie en distributie. Van 1906 tot 1911 bekleedde hij het voorzitterschap van het Gemeentelijk Scheidsgerecht van Amsterdam, terwijl hij in 1920 lid werd van de Hoge Raad van Arbeid (tot 1940). Ook is hij voorzitter geweest van een der scheidsgerechten der Nederlandse Spoorwegen. Evenals zijn ambtsvoorgangers P.W.A. Cort van der Linden en Treub heeft Van Embden een actieve rol in de politiek gespeeld. Van 1910 tot 1916 vertegenwoordigde hij de Vrijzinnig-Democratische Bond in de Provinciale Staten van Noord-Holland. In 1918 werd hij benoemd tot lid van de Eerste Kamer, waar hij reeds na korte tijd optrad als voorzitter van de VDB-fractie. Als economisch deskundige van de VDB is Embden slechts weinig op de voorgrond getreden. Vermeldenswaard is alleen zijn kritische opstelling tegenover het SDAP-rapport over het socialisatievraagstuk (1920) en het Plan van de Arbeid (1936). Zijn betekenis voor het politieke leven ligt vooral in zijn ijveren voor nationale (d.w.z. eenzijdige) ontwapening. In 1923 pleitte hij in de Eerste Kamer voor een sterke vermindering van de militaire uitgaven, aangezien hij grote offers voor een weermacht die toch permanent onvoldoende zou zijn, financieel niet verantwoord achtte. Om dezelfde reden was hij fel gekant tegen de Vlootwetplannen van de regering. Op 23 april 1924 plaatste hij zich in een bewogen Kamerrede op het standpunt der nationale ontwapening. Had hij een jaar eerder nog gewaarschuwd tegen 'volmaakte weerloosheid', nu stelde hij in zijn betoog dat bewapening het oorlogsgevaar niet afwendde, maar juist in de hand werkte. Uitvoerig ging hij in op het veranderde aspect van de oorlog, met name als gevolg van de chemische krijgsvoering. In september 1924 trok hij opnieuw de aandacht door een openbaar debat met gen. b.d. C.J. Snijders, een geharnast tegenstander van zijn opvattingen. Twee maanden later nam de VDB een door Van Embden ontworpen nieuwe militaire paragraaf aan (zij het in enigszins geamendeerde vorm), waarmee deze partij, vier jaar na de SDAP, de nationale ontwapening officieel aanvaardde. In de verkiezingsstrijd van 1925, waarbij de nationale ontwapening de hoofdinzet vormde, trad Van Embden sterk op de voorgrond. Toen de VDB in 1933 regeringspartij werd, moest met het tot dan toe gehandhaafde programmapunt der nationale ontwapening worden geschipperd. Van Embden was de enige VDB-parlementariër die principieel tegen de defensiebegroting van 1934 stemde. Nog meer geïsoleerd kwam hij te staan toen in 1936 onder invloed van de ontwikkelingen in het buitenland de nationale ontwapening uit het programma van de VDB werd geschrapt. Het zou tot maart 1940 duren voordat hij zijn morele en financiële bezwaren tegen bewapening opzij zette en zijn stem aan de defensiebegroting gaf. In mei 1940 wist Van Embden uit te wijken naar Groot-Brittannië, waar hij in Nederlandse kringen geen rol van betekenis heeft gespeeld. Na afloop der bezetting werd hij formeel hersteld als hoogleraar (in 1941 was hem ontslag aangezegd) en nam hij opnieuw zitting in de Kamer (beide tot 1946). Tot zijn dood zou hij daarna nog deel uitmaken van de Partij van de Arbeid. Van Embden, geboren uit joodse ouders, is na zijn huwelijk toegetreden tot de Remonstrantse Broederschap. Hij en zijn vrouw waren vooraanstaande vertegenwoordigers van het religieuze element in de VDB. Het sterk ethische karakter van zijn godsdienstige overtuigingen heeft voor een niet onbelangrijk deel zijn ontwapeningsstreven beïnvloed. Tot dit standpunt is hij overigens ook gebracht door een al te groot vertrouwen in de kracht van de Volkenbond en de internationale publieke opinie. P: Behalve zijn reeds genoemde dissertatie en intreerede. De oorlog en het kapitalisme (Amsterdam, 1914); Het socialisatie-rapport van de S.D.A.P. ([Den Haag], 1921); Bezuiniging, vlootwet en moraliteit (Amsterdam, [1923]); Nationale ontwapening of volksverdelging. . .(Rotterdam, [1924]); Onze bewapening trekt den oorlog aan (Rotterdam, 1928); De immoraliteit der landsverdediging (Rotterdam, 1930); De overschatting van de staat in de welvaartssfeer (Amsterdam, 1930); Waarom nationale ontwapening geboden is ('s-Gravenhage, 1932); Het plan van de arbeid. Een zinsbegoocheling ... (Haarlem, 1936). Hiernaast nog vele brochures en artikelen in tijdschriften en kranten. L: M.W.F. Treub, 'Logica of zelfverblinding', in Vragen des Tijds 1906, 1, 297-311; C.J. Snijders, De Ontwapening- en Weerloosheidspropaganda van Prof.Dr. D. van Embden (Den Haag, 1924); A.J. Maas, Nationale Ontwapening? De lucht- en gas-oorlog en Prof.Dr. D. van Embden (Den Haag, 1924); W.A. van der Donk, 'Prof.dr. D. van Embden, rector magnificus der Universiteit van Amsterdam', in Katholiek Sociaal Weekblad 28 (1929) 561-562; P.J. Oud, Het jongste verleden. Parlementaire geschiedenis van Nederland (Assen. 1948-1951, 6 dln.) passim; Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 ('s-Gravenhage, 1949) 2c, 388-390; G. van den Bergh, in Het Vrije Volk, 19-2-1962. I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 434. O. Vries Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979) Laatst gewijzigd op 12-11-2013 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Henriette Maria Helena de Ridder | geb. 31 Juli 1882 overl. 28 Jan 1958 |
Huwelijk: | 7 Sept 1905 | Den Haag |