Sebald Rudolph Steinmetz
Geslacht: | Man | |
Vader: | Johannes Rudolph Steinmetz | |
Moeder: | Christina Wilhelmina van den Boogaart | |
Geboren: | 6 Dec 1862 | Breda |
Overleden: | 5 Dec 1940 | Amsterdam |
Aantekeningen: | Steinmetz' familie was reeds ten tijde van de Republiek uit Duitsland naar Nederland geëmigreerd. Zijn vader was een kerkelijk en cultureel geïnteresseerd man, die o.a. relaties onderhield met A.F. de Savornin Lohman. Hoewel vader en zoon naar persoonlijkheid en opvattingen sterk verschilden -Steinmetz was agnosticus en als wetenschapsbeoefenaar positivist - sprak Steinmetz, ook op latere leeftijd, dikwijls en met waardering over zijn vader. Na zijn eindexamen gymnasium te 's-Gravenhage werd hij op 1 oktober 1880 ingeschreven als student in de rechten te Leiden. Zijn belangstelling ging toen echter reeds uit naar de sociale wetenschappen, al had hij waardering voor verschillende van zijn docenten, zowel in verplichte als niet-verplichte vakken. Uit het eerste jaar van zijn studie stamt zijn levenslange vriendschap met de latere hoogleraar in de filosofie en de psychologie in Groningen, G. Heymans. In 1883 legde Steinmetz het kandidaatsexamen en in 1886 het doctoraal examen in de rechten af. Zijn bedoeling zich op de sociale wetenschappen te richten, bleek duidelijk uit zijn verdere studie. Tot 1888 studeerde hij aan de universiteit van Leipzig, waar hij o.a. de colleges in de experimentele psychologie bij W. Wundt, psychiatrie bij P.E. Flechsig, en geografie bij F. Ratzel volgde. Gebrek aan financiële middelen bracht hem in 1888 in Leiden terug, waar hij als repetitor optrad. Steinmetz begon ondertussen aan zijn dissertatie, die hem op het terrein van de etnologie bracht. In dit verband noemt W.A. Bonger hem als beoefenaar van de sociale wetenschappen een autodidact die o.a. sterk werd beïnvloed door H. Spencer, The study of sociology (London, 1873), en E.B. Tylor, Primitive culture (London, 1871). 'Steinmetz' geestelijke stamboom staat in Engeland' (Bonger). Steinmetz heeft echter in deze Leidse tijd ook relaties onderhouden met de etnoloog G.A. Wilken, die in 1885 in Leiden tot hoogleraar was benoemd. Hij zou dan ook Wilken met grote waardering herdenken in een in 1891 geschreven artikel. Deze Leidse jaren moeten voor Steinmetz niet gemakkelijk zijn geweest. Nadat hij het eerste deel van zijn Ethnologische Studien zur ersten Entwicklung der Strafe had geschreven, voldeed het hem niet en vernietigde hij het. Ongeveer in deze tijd viel ook zijn eerste, duidelijk mislukte huwelijk. Desondanks promoveerde hij in 1892 cum laude op het tweede deel van zijn Strafe. Zijn promotor, W. van der Vlugt, stuurde het proefschrift, omdat hij het vak niet voldoende beheerste, naar de eerdergenoemde Tylor, die het zeer gunstig beoordeelde. Naast wetenschappelijk en repetitorenwerk heeft Steinmetz zich in deze jaren intensief beziggehouden met het zg. Toynbee-werk (vormingswerk) onder Leidse arbeiders. Deze belangstelling voor volwasseneneducatie vond men later terug in zijn betrokkenheid bij de volksuniversiteiten. In 1894 huwde Steinmetz opnieuw en hij kon zich sindsdien zonder directe zorgen aan zijn wetenschappelijk werk wijden. In de jaren 1893 tot zijn benoeming in Amsterdam schreef Steinmetz, naast kleiner werk, een aantal grote artikelen, vooral van etnologische aard. De werkwijze die hij daarbij toepaste, berustte op een zo volledig mogelijke verzameling van etnografische gegevens over het te onderzoeken verschijnsel zelf en over andere daarvoor mogelijke relevante feiten, om zodoende tot een verklaring te komen die het verschijnsel zo exact en zo duidelijk mogelijk in zijn relatie tot het sociale leven van de desbetreffende groep deed zien. Steinmetz was sociaal-darwinist en het vraagstuk van de selectie heeft hem in deze jaren sterk beziggehouden. Zijn ideeën hierover liggen mede ten grondslag aan zijn in 1907 gepubliceerde Die Philosophie des Krieges. Ondertussen had Steinmetz in 1895 toelating verkregen als privaatdocent aan de universiteit van Utrecht. Hij aanvaardde deze functie met een openbare les over Het goed recht van sociologie en etnologie als universiteitsvakken. Het meest zichtbare effect van zijn docentschap was de dissertatie van H.J. Nieboer, Slavery as an industrial system ('s-Gravenhage, 1900), die onder leiding van Steinmetz werd bewerkt en die ook nu nog een eervolle plaats in de etnologische literatuur inneemt. Van 1900 tot 1905 trad Steinmetz, op verzoek van het Leidsch Universiteits Fonds, op als privaatdocent te Leiden. Zijn openbare les op 19 oktober 1900 Wat is sociologie? gaf aanleiding tot een felle discussie, waaraan o.a. Nieboer deelnam. Pogingen om Steinmetz, die reeds een grote bekendheid had verkregen, als hoogleraar of lector in Leiden te doen benoemen, mislukten en zo kwam bij gebrek aan middelen in 1905 een einde aan zijn activiteit te Leiden. In 1907 volgde Steinmetz' benoeming te Amsterdam tot 'hoogleraar in de politische aardrijkskunde, de volkenkunde en de land- en volkenkunde van den Oost-Indischen Archipel'. In januari 1908 hield hij zijn inaugurele rede over De beteekenis der volkenkunde voor de studie van mensch en maatschappij. Het vak volkenkunde in zijn leeropdracht bracht Steinmetz weinig problemen, maar moeilijker lag het met de 'politische aardrijkskunde', in feite de geografie van de mens. Deze geografie was in die tijd nog sterk in de ban van het geografisch determinisme, het streven de uiteenlopende verschijningsvormen van het menselijk leven op aarde te verklaren uit het fysisch-geografische milieu. Voor Steinmetz was dit eenzijdige standpunt onaanvaardbaar. Dit bracht hem tot de uitwerking van de conceptie van een sociografie door hem omschreven als de 'studie der volkeren en hun onderdelen in hun verscheidenheid'. In deze opvatting werd de studie van concrete sociale groepen tot een onderdeel van de sociale wetenschappen, in haar positie t.o.v. de sociologie enigszins vergelijkbaar met die van de etnografie t.o.v. de etnologie. In zijn buitengewoon boeiende en inspirerende colleges en werkcolleges kreeg naast de volkenkunde de sociografie de volle aandacht. Ze trok misschien wel de meeste belangstelling van de studenten, tot 1920 vooral studerenden voor de middelbare akte aardrijkskunde. Publikaties die men sociografisch kan noemen, zijn van Steinmetz' hand echter niet verschenen, tenzij men zijn De nationaliteiten in Europa (1920) als zodanig wil beschouwen. Steinmetz' wetenschappelijke aandacht bleef, ook na zijn komst naar Amsterdam, in de eerste plaats op de volkenkunde en daarnaast op de sociologie gericht. Het zijn vooral zijn promovendi geweest die naar buiten aan de sociografie een concrete vorm hebben gegeven. Steinmetz wist te bereiken dat, toen in 1921 de studie in de aardrijkskunde in het Academisch Statuut werd opgenomen, de sociale aardrijkskunde en de fysische aardrijkskunde als afzonderlijke studierichtingen werden vermeld. Het grote enthousiasme dat Steinmetz bij zijn leerlingen wist te wekken, leidde ertoe dat een relatief zeer hoog percentage van zijn afgestudeerden promoveerde en velen ook daarna wetenschappelijk werkzaam bleven. Toen na de Tweede Wereldoorlog aan vrijwel alle universiteiten en hogescholen de sociologie als studievak werd ingevoerd, werd het overgrote deel van de nieuwe leerstoelen door leerlingen van Steinmetz bezet. Het is begrijpelijk dat iemand met een strijdvaardige natuur als Steinmetz zich - en soms met grote felheid - mengde in de discussie over actuele vraagstukken. Hij was politiek niet gebonden, maar een tegenstander van het marxisme en hij heeft daarvan bij verschillende gelegenheden blijk gegeven. Tijdens de strijd van de Boeren trok hij als zovele Nederlanders fel partij tegen de Engelsen. Hij was diep verontwaardigd over de pogroms in Rusland en getuigde daarvan in geschrifte. Bekend is vooral zijn actieve pro-Duitse, of beter misschien, anti-Engelse houding gedurende de Eerste Wereldoorlog. In de laatste tientallen jaren van zijn leven, tussen beide wereldoorlogen, heeft Steinmetz nauwelijks meer aan de openbare discussie deelgenomen, al ontbrak het in zijn colleges niet aan scherpe opmerkingen over vragen van de dag. Zo heeft hij zich niet in het openbaar verzet tegen het nationaal-socialisme, al verklaarde hij bij het begin van de Tweede Wereldoorlog uitdrukkelijk tegenover schrijver dezes: 'Ik ben niet pro-Duits, ik ben pro-Joods.' Het ligt voor de hand dat Steinmetz weerstanden heeft opgeroepen. Hij heeft velen fel gekritiseerd omdat, naar zijn mening, hun uitgangspunten, werkwijzen en conclusies niet voldeden aan de wetenschappelijke eisen, zoals hij die meende te moeten stellen. Zijn eigen opvattingen omtrent wetenschap, mens en samenleving, zoals hij die onomwonden naar voren bracht, botsten met de levensovertuiging van anderen in Nederland, zoals de confessionele groepen enerzijds en de humanistisch getinten anderzijds. Ook zijn houding in de Eerste Wereldoorlog heeft hem veel tegenstanders bezorgd. Daar stond de waardering en in vele gevallen de bewondering van anderen tegenover. Waarover men het thans wel eens is, is dat Steinmetz als de voornaamste grondlegger van de studie van de sociale wetenschappen in Nederland moet worden beschouwd. P: Bibliografie samengest. door E.W. Hofstee, in het hieronder genoemde Steinmetz-nummer van Mensch en Maatschappij, 33-40. L: Steinmetz, zooals zijn leerlingen hem zagen. [Uitg. ter gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum als hoogleraar door de "Amsterdamsche Studenten-vereeniging voor sociale geografie". Amsterdam, 1932]; Steinmetz-nummer van Mensch en Maatschappij 9 (1933) 1-32. Hierin bijdragen van W.A. Bonger, J.J. Fahrenfort, H.N. ter Veen, M.A. van Herwerden en J.D. Bierens de Haan; J.J. Fahrenfort, 'S.R. Steinmetz als volkenkundige', in Mens en Maatschappij 38 (1963) 24-32; J.P. Kruijt, 'De betekenis van Steinmetz voor de sociografie en de sociologie', ibidem, 32-40; Sebald Rudolf Steinmetz (1862-1940). Een tweegesprek tussen E.W. Hofstee en Q.J. Munters over de grondlegger van de Nederlandse sociologie [Wageningen: vakgroep sociologie van de Landbouwhogeschool, 1979]. I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 14 (Verbeterblad). E.W. Hofstee Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985) Laatst gewijzigd op 12-11-2013 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Wilhelmina Beekhuis | geb. 18 MRT 1869 |
Huwelijk: | 3 OKT 1894 | Den Haag |
Gezin 2
Huwelijkspartner: | Martha Johanna Fiesel | |
Huwelijk: | XXXX | onbekend |
Scheiding: | 23 Juni 1893 | Den Haag |