Robert Jasper Grootveld
Geslacht: | Man | |
Vader: | Frederik Johannes Cornelis Grootveld | |
Moeder: | Hendrika Geertje Huisman | |
Geboren: | 19 Juli 1932 | Amsterdam |
Overleden: | 26 Feb 2009 | Amsterdam |
Aantekeningen: | Niet veel mensen weten het nog, maar Robert Jasper Grootveld is een van de gezichtsbepalende figuren in de naoorlogse Nederlandse geschiedenis. Iemand die nergens bij hoorde maar ondertussen wel overal bij was. Een man van de straat die daardoor buiten alle bestaande kaders viel, maar met zijn unieke optredens brak hij ze uiteindelijk een voor een open. Daarmee heeft hij er in belangrijke mate aan bijgedragen dat Nederland een totaal ander aanzien kreeg. RJG wordt op 19 juli 1932 geboren in Amsterdam. Hij is een nakomertje. Zijn moeder had liever een meisje gehad dat ze, naar haar moeder, Jasperina had willen noemen. RJG's opoe was aan het begin van de eeuw met haar familie uit Friesland naar Amsterdam getrokken, nadat haar man, een politieagent in Sneek, na een gewelddadig ongeval om het leven kwam. De familie belandt in Amsterdam-West. RJG groeit op in de Zeeheldenbuurt en woont tot zijn dertigste thuis bij zijn ouders in de Lumeijstraat. Zijn moeder kan slecht met hem overweg, daarom verblijft hij veel bij zijn zeventien jaar oudere zus Jetty. Zij is circusartieste en in RJG's ogen de sterkste vrouw van de wereld. In de nok van het circus houdt ze aan een arm drie mannen in de lucht die allerlei acrobatische toeren uithalen. RJG's schooltijd valt grotendeels samen met de Tweede Wereldoorlog. Het wordt geen succes. Hij blijft twee keer zitten op de lagere school. Met zijn vriend Maarten zit hij geïsoleerd van de anderen in de strafbank. Samen zetten ze een handeltje op in sigaretten en met zijn moeder beraamt hij in de hongerwinter inbraken om aan eten te komen. Na de bevrijding komt er hulp uit de lucht. Met de overgebleven welfarebiscuitblikken, die gevuld waren met het voedsel dat boven westelijk Nederland gedropt werd, bouwt RJG zijn eerste vlotje. Zonder een vak te hebben geleerd begint RJG op zijn vijftiende zijn carrière op straat. Er blijft hem weinig over dan allerlei simpele baantjes. Maar ook hierin kan hij zijn draai niet vinden en hij wordt telkens ontslagen. RJG heeft weinig vrienden, laat staan vriendinnen. Hij zit bij de AJC, maar ook hier vinden de meisjes hem maar een vreemde snuiter, hoewel hij beslist een aantrekkelijke verschijning is. Rond zijn achttiende is hij diep ongelukkig en wordt hij ter observatie in een psychiatrisch ziekenhuis opgenomen. RJG realiseert zich dat een leven langs gebaande paden niet voor hem is weggelegd en dat hij er zelf iets bijzonders van moet maken. In de jaren vijftig onderhoudt hij, op zoek naar aandacht, een hele reeks homoseksuele relaties met mannen die niet alleen een stuk ouder zijn dan hij, maar die het in het leven heel wat beter getroffen lijken te hebben, onder anderen een bankier, een televisieverslaggever, een (gesjeesde) priester, een dichter, een havenbaron, vastgoedhandelaar en een (volks)schrijver. Midden jaren vijftig bevindt hij zich enige tijd in het gevolg van de cabaretier Wim Sonneveld en rond 1960 onderhoudt hij goede contacten met Gerard Reve. Een andere passie van RJG is travestie. Van jongs af aan valt RJG voor de seksuele opwinding die het zich verkleden in vrouwenkleren bij hem teweegbrengt. In 1954 vertrekt hij met een bakfiets naar Parijs. Onderweg realiseert hij zich op een oorlogskerkhof van de Eerste Wereldoorlog, terwijl hij ligt te kronkelen van de pijn vanwege zijn zelf gemaakte hachee, zijn levensvervulling: beroemd worden! In Parijs probeert hij, tevergeefs, aan de bak te komen bij Madame Arthur, een nachtclub met travestieten en transseksuelen. Eenmaal thuis treedt hij in dienst als glazenwasser en schoonmaker bij het chique Hirsch & Cie op het Leidseplein, waar men de meest exclusieve damesmode aan de man brengt. RJG werkt er tot het begin van de middag en vervolgens na sluitingstijd nog een paar uur. Tijd genoeg om 's middags rond te hangen in en om de kroegen op het Leidseplein, met name Eijlders en Reijnders, waar zich medio jaren vijftig een gemêleerd gezelschap van schrijvers, kunstenaars en rondhangende jeugd ophoudt dat in de stoffige stad uit is op wat leven in de brouwerij. Hij ontmoet er Mike Lorsch die hem op het idee brengt met een vlotje van bij het vuilnis vergaard afval de grachten op te gaan. In de zomer van 1955 haalt RJG met zijn vlotje alle Nederlandse kranten. Zelfs de televisie besteedt er aandacht aan en hij verschijnt ook nog eens van coast to coast op de beeldbuis in Amerika. RJG ontdekt de onvermoede krachten van de publiciteit. In de tweede helft van de jaren vijftig organiseert hij een aantal merkwaardige modeshows en andere exhibities, waarmee hij regelmatig de pers haalt. Het zijn happenings avant la lettre, want de term wordt pas als zodanig in de kunstwereld geïntroduceerd in 1959. Tegen die tijd is RJG in de ban geraakt van een goedje dat hij na een jarenlange zoektocht eindelijk te pakken heeft gekregen: marihuana. De eerst blow kost hem zijn baantje bij Hirsch, want hij verslaapt zich prompt en krijgt ruzie met zijn baas. Jan Vrijman, de journalist die een paar jaar eerder in een serie artikelen de nozem in de Nederlandse samenleving introduceerde, ziet wel wat in RJG en neemt hem in dienst als researcher van zijn artikelen voor de Haagse Post. Dat gaat een paar maanden goed, via Jan Vrijman wordt RJG bij een hele reeks aanstormende artistieke talenten geïntroduceerd, maar als RJG zich werpt op een onderzoek naar Rinus van der Lubbe komt hij tot conclusies die haaks staan op die van Vrijman en de Haagse Post. Volgens RJG heeft Rinus de Berlijnse Rijksdag niet in zijn eentje in brand gestoken, maar is hij het slachtoffer geworden van een Nazi-complot. Een compromis is niet mogelijk, RJG wordt weer eens ontslagen, maar de politie moet er aan te pas komen om hem na een urenlange hongerstaking uit Vrijmans huis te verwijderen. In 1960 en 1961 maakt RJG twee zeereizen die beide drie maanden duren. Hij werkt als hutbediende en doet ook Zuid-Afrika aan. Behalve een pakketje marihuana tikt hij er een kistje van een medicijnman op de kop. De magische suggestie die van het kistje uit gaat, fascineert hem en brengt hem ertoe na te denken over een begrip dat hij in de jaren centraal zal stellen: de verslaving. In een zelfgemaakt tijdschrift Rabarber schrijft hij een lang artikel waarin hij waarschuwt voor de gevaren van het gebruik van marihuana. Begin jaren zestig doet de marihuana intrede in zijn leven. Tevens stopt hij met zijn homoseksuele contacten. Het lijkt wel of hij hier iemand anders voor in de plaats zet, die hem de rest van zijn leven niet meer los zal laten: Sinterklaas. Hij herontdekt de goedheiligman in een discussie met aanhangers van Lou de Palingboer, de sekteleider die denkt dat hij onsterfelijk is. De streng atheïstische opvoeding van zijn anarchistisch geëngageerde vader blijkt niet elk religieus gevoel in hem te hebben gesmoord. 'Klaas komt' is de gevleugelde uitspraak waarmee RJG in de jaren zestig zijn gehoor attent maakt op al het goede wat in het verschiet ligt, als het eenmaal zo ver is. RJG treedt slechts op als de wegbereider, de knecht van Klaas, in zijn opwindende pofbroekje en gladde maillot. Diverse ingrediënten in een eigenzinnige mix brengen RJG tot een kruistocht tegen de verslaving in het algemeen en het rokertje. Hij valt de sigarettenindustrie aan die de mensen via de reclame manipuleert en blind maakte voor de gevaren van het roken. In het najaar van 1961 begint hij met het bekladden van sigarettenreclameaffiches met ´kanker´ of met een k. Drie maanden lang brengt hij de firma Publex tot wanhoop, die dagelijks moet uitrukken om de gehavende aanplakbiljetten over te plakken. Na een intensieve klopjacht krijgen ze hem eindelijk te pakken en laten hem voor twee maanden gijzelen, want RJG, die maar al te goed weet hoeveel publiciteit zijn arrestatie hem oplevert, is niet van plan zijn actie op te geven. Als hij wordt vrijgelaten richt hij in een oude werkplaats van Nicolaas Kroese, eigenaar van restaurant d´Vijff Vlieghen, in de Korte Leidsedwarsstraat een rooktempel in waar hij dagelijks zijn eigen verslaving exhibitioneert. Het levert hem al snel in de media de naam 'antirookmagiër' op. Als het nieuwtje eraf is organiseert hij in april 1962 een slotseance waarin er brand uitbreekt in de tempel en hij vervolgens in de dakgoot het toegestroomde publiek toeschreeuwt: Gedenk Van der Lubbe! Zo komt er een mooi slot aan de film die op dat moment over zijn acties gedraaid wordt. Jasper en het rokertje gaat een maand later reeds in première. In juni 1962, op de opening van de tentoonstelling van de foto's die van zijn optreden in de rooktempel gemaakt zijn, krijgt RJG een visioen. In het water van de Herengracht schittert de zon en erboven ziet hij duizenden en duizenden mensen naar de stad komen, vooral Amerikanen. Ze strijken neer in het Vondelpark. Amsterdam verschijnt aan RJG als het Magisch Centrum. Een paar weken later ontmoeten Simon Vinkenoog en RJG Johnny van Doorn in Arnhem en halen hem naar Amsterdam. De tijd van de happenings breekt aan. RJG en Johnny van Doorn happenen in oktober als Sinterklaas en Zwarte Piet een week lang elke dag door de Bijlmermeerpolder naar Weesp. RJG is een groot voorstander van de bouw van de Bijlmer. Waar moeten anders die vele duizenden blijven die afkomen op Magisch Centrum Amsterdam? Weesp ligt vooralsnog dwars en wil de polder niet afstaan aan Amsterdam. De sinterklaashappening is bedoeld om Weesp over de streep te trekken. Samen met Bart Huges, de man die later een gaatje in zijn voorhoofd zal boren, ontwerpt hij het Gnot-teken, het appeltje van het Magisch Centrum Amsterdam. Bij het invallen van de koude winter van 1962-1963 ontmoet RJG Barts bovenbuurvrouw Netty Dagevos. Met deze dochter uit een familie, rijk geworden in de sigarettenhandel, leeft de anti-rookmagiër een jaar of zes samen. Hij laat haar kennismaken met de marihuana zoals hij later nog velen anderen zal inwijden in het blowen. Zijn acties tegen het roken van sigaretten gaan in deze tijd over in verdediging van het roken van marihuana. In een tijd dat de afdeling narcotica van de politie nog speurt naar kruimeltjes weed in de naden van jaszakken om mensen voor weken te kunnen opsluiten, worden de autoriteiten uitgedaagd met raadselachtige spelletjes en misleidende drugstochten naar België. Ook is RJG niet te bang om chef-narcoticabrigade Houweling persoonlijk te laten inzien dat niet de blowers, maar de sigarettenrokers de ware verslaafden zijn: Mariwat, mariwaar, marihu!The real junkies are scared of it. In mei 1964 begint RJG met zijn happenings bij het Lieverdje op het Spui. Wekelijks gaat hij voor in zijn eigen eredienst. Hij is gekleed en opgemaakt als een Zwarte Piet met onmiskenbare vrouwelijke accenten, en beweegt bezwerend om het Lieverdje. Hij heeft het beeldje bestempeld tot de verslaafde consument van morgen, beoogd slachtoffer van de ´mislijk makende middenstand´. Deze plek is niet toevallig uitgekozen. Behalve dat het in brons gieten van het beeldje gefinancierd was door een sigarettenfabriek uit het zuiden des lands, stond het ook aan het einde van de Nieuwezijds Voorburgwal, waar destijds bijna alle kranten van betekenis hun hoofdkantoor hadden. En die kranten hadden ook boter op hun hoofd, want voor niets werd toen in de dagbladen zoveel reclame gemaakt als voor sigaretten. Bovendien is het Spui het uitgangspunt voor de processie die jaarlijks door Amsterdam trekt en waar RJG door wordt gefascineerd: de Stille Omgang. De happenings komen goed op gang als RJG bij het Lieverdje rotaprenten van Aat Veldhoen uit gaat delen. Aatje heeft met een nieuw procédé ineens de beschikking over grote stapels reproducties van zijn tekeningen. RJG weet er wel weg mee, hij deelt ze niet alleen uit, maar trekt ook met een bakfiets door de stad en verkoopt ze voor drie gulden. Maar daar wordt door de autoriteiten een stokje voor gestoken. De bakfiets met de prenten waarvan op sommige openlijk de liefdesdaad staat afgebeeld, wordt in beslaggenomen. Justitie acht het prikkelen van de zinnen in de openbare ruimte niet geoorloofd en RJG wordt uiteindelijk veroordeeld tot 25 gulden boete. Het geruchtmakende proces houdt de gemoederen de tweede helft van 1964 in beweging. Wat de happenings betreft laat de pers het afweten. Een jaar lang slooft hij zich iedere zaterdagavond uit voor een vaak aanzienlijke schare omstanders, wordt zelfs om de haverklap door de politie mee naar het bureau genomen, maar in de krant krijgt hij nauwelijks aandacht. Daar komt verandering in als de provo's in de zomer van 1965 zich op de happenings gaan storten. Het eerste gezamenlijke optreden van RJG en de provo's is de presentatie van het Witte Fietsenplan. De provo's, die aanvankelijk de politie zelf als voornaamste doelwit hadden uitgekozen en met opruiende aankondigingen het establishment te lijf wilden gaan, laten zich door RJG overtuigen het wat speelser aan te pakken. Met dezelfde bakfiets en bijbehorende opbouw als waarmee hij een jaar eerder de rotaprenten van Aat Veldhoen door de stad reed, wordt eind juli 1965 de witte fiets bij het Lieverdje gepresenteerd. In de weken daarna loopt de happening vanwege de komst van de provo's telkens compleet uit de hand. Met sabel en bullepees wordt de jongelui hardhandig te verstaan gegeven dat zulk een verstoring van de openbare orde niet de bedoeling is. RJG ziet zijn greep op de happenings langzaam door de vingers glippen. Een confrontatie met de autoriteiten was niet wat hij met zijn happenings beoogde. RJG, zelf de kleinzoon van een politieagent, is nooit tegen de politie geweest. Met de opkomst van Provo wordt de sfeer in Amsterdam grimmiger. In de aanloop naar het huwelijk van Beatrix en Claus in maart 1966, blijft RJG trachten verder escalatie te voorkomen. Hij bedenkt het Oranje Comité ´De Parel van de Jordaan´ dat er voor ijvert Beatrix tot keizerin van Europa te laten kronen. Tevergeefs, RJG raakt kort na het huwelijk in een acute crisis, hij voelt zich verantwoordelijk voor het uit de hand lopen van de tegenstellingen tussen de provo's en de autoriteiten en is bang dat er doden gaan vallen. Op stel en sprong vertrekt hij voor een paar maanden naar Sicilië om te revalideren. Als hij in september 1966 als herboren terugkomt, heeft de stad een gedaanteverwisseling ondergaan. Provo heeft overal navolging gekregen, en belangrijker nog, ze heeft zich verzekerd van de steun van een nieuwe intellectuele elite, die nu zelf ook het regentendom te lijf gaat. De hoofdcommissaris is al ontslagen en burgemeester Van Hall blijkt niet meer te redden. RJG wordt gezien als de aartsvader van de opstand en gedraagt zich daar ook naar. Hij gaat in op uitnodigingen voor lezingen en conferenties en buitenlandse televisieploegen lopen de deur van zijn woning in de Jordaan plat. Maar RJG is nooit een provo geweest. Zijn weerzin tegen het fenomeen neemt langzaam maar zeker toe. Vooral de opkomst van de provologie stuit hem tegen de borst. Steeds meer buitenstaanders buigen zich over het fenomeen. Hij is ervan overtuigd dat het de hoogste tijd wordt de club op te heffen. Op 13 mei 1967 wordt Provo op een openbare bijeenkomst in het Vondelpark ten grave gedragen. Het visioen komt uit. Magisch Centrum Amsterdam groeit eind jaren zestig, begin jaren zeventig uit tot een van de hippiehoofdsteden van de wereld. Duizenden jongeren strijken in de stad neer en slaan hun bivak op in het Vondelpark. Amsterdam is voorgoed veranderd. Zelf probeert RJG de draad met opzienbarende optredens weer op te pakken. Samen met de kunstenaar Theo Kley raakt hij verzeild in een aantal curieuze creatieve experimenten: de Weggooi automobiel industrie, het Eksooties Kietsj Konservatorium en de Insekten Sekte. Een en ander mondt uit in het in 1970 samen met Max Reneman opgerichte Deskundologisch Laboratorium voor onderzoek dat je met je klompen aan kunt voelen en dat niemand boven de pet gaat. Er vindt onderzoek plaats naar de bronnen van de Amstel en in café-galerie K. Appel in de Oude Hoogstraat vindt intensief bodemonderzoek plaats. Met 50 solexen wordt in 1973 aan de hand van de stelling 'Nederland is bijna Klaar' de toestand van het land in klare taal en heldere beelden vastgelegd. Ondertussen heeft RJG samen met Kees Hoekert op diens boot de Lowlands Weed Compagnie opgericht. Onder de neus van de politie van het bureau aan de Kattenburgergracht starten ze in het voorjaar van 1971 met de openbare verkoop van 15.000 marihuanaplantjes. Ze propageren hiermee niet alleen de verbouw van de nederwiet, maar staan tevens aan de basis van de hele Amsterdamse coffeeshopcultuur die vanaf 1972 van de grond komt. Om in zijn onderhoud te voorzien treedt RJG tussen 1970 en 1972 tevens op als docent aan de Sociale Academie in Eindhoven. Elke week verzorgt hij samen met zijn Maastrichtse vriend Hans Mol de lessen psychologie voor de aankomende vormings- en opbouwwerkers. Onder het motto 'bij het recht op inspraak, hoort de plicht tot uitspraak' wordt de studenten de waarde van het woord bijgebracht. Het einde van zijn docentschap in Eindhoven luidt het begin van een nieuwe wending in zijn leven in. RJG begint zich vanaf de zomer van 1972 toe te leggen op het bouwen van vlotten. Aanvankelijk maakt hij ze van afval dat bij de boot van Kees Hoekert voorbij komt drijven. De ingenieuze constructies worden door middel van touwen en een onmetelijk netwerk van knopen en dwarsverbanden bij elkaar gehouden. Hij is een aantal jaren zo consciëntieus aan het knopen dat het welhaast een therapeutische uitwerking op hem heeft. In 1974 ontwerpt RJG de Bandenboot, een speeltoestel van autobanden voor kinderen op Wittenburg. Het is een boot die tegelijkertijd alles met zijn vlotten te maken heeft: Ban de boot! Vanaf 1979 bouwt RJG alleen nog maar vlotten van blokken piepschuim. Aanleiding is de uitnodiging een managementcursus te geven voor de officiersopleiding van de politieacademie. RJG bestelt een grote hoeveelheid blokken piepschuim en laat de aankomende commissarissen ze netjes inpakken in een beschermend omhulsel dat vastgezet wordt door het strak vastknopen van een stuk visnet. De blokken worden aan elkaar verbonden tot een vlot en in de IJssel te water gelaten. In de jaren tachtig en negentig varieert RJG op zijn vlottenthema. Met hulp van zijn vrouw Thea Keizer, met wie hij vanaf 1969 samenleeft, bouwt hij aan een klein piepschuimimperium. Hij bouwt verschillende grote vlotten en ontpopt zich als een onvermoeibare propagandist van de Soft Building, zoals hij zijn vinding heeft genoemd. Wie zich zorgen maakt over de zondvloed die het vasteland zal overspoelen, kan bij hem terecht voor een vlot op elke gewenste grootte. Erg veel erkenning voor zijn vinding krijgt hij niet. Stadsdeel Zeeburg bestelt eind jaren negentig enkele drijvende tuinen voor de herinrichting van het Oostelijk Havengebied. In 2007 wordt zijn vlottenvloot afgemeerd voor het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. RJG trekt zich terug in een verzorgingshuis in Amsterdam. Tekst: Eric Duivenvoorden |