Pieter Merkus Lambertus de Bruijn Prince

Geslacht: Man
Vader: Pieter Merkus Lambertus de Bruijn Prince
Moeder: Pauline Henrietta Johanna Geertruida van der Jagt
Geboren: 13 Juni 1851 Soerabaja, Ned.-Indië
Overleden: 17 Dec 1934 Voorburg
Aantekeningen: De De Bruyn Princes behoorden tot een familie van Indische bestuursambtenaren. Pieter Merkus Lambertus de Bruyn Prince was een van de telgen in de derde generatie. Zijn vader heeft hij nooit gekend. Deze, controleur der derde klasse bij de landelijke inkomsten en cultures op Java, stierf reeds op 26-jarige leeftijd aan de cholera. De moeder hertrouwde een jaar later met G.J. van Thienen, officier van gezondheid, en begaf zich, mogelijk in verband met de opvoeding van haar zoon, omstreeks 1864 naar Nederland. Het lag voor de hand dat deze zoon eveneens belang zou stellen in een loopbaan bij het Europees binnenlands bestuur op Java. Na zijn eindexamen HBS en examen A voor Indisch ambtenaar in 1870, doorliep hij de Indische Instelling te Delft, zijn woonplaats, met goed gevolg en legde hij in 1872 het grootambtenaarsexamen af. In oktober van dat zelfde jaar volgde zijn vertrek naar Indië. Hier werd hij als ambtenaar ter beschikking bij het binnenlands bestuur geplaatst in de residentie Preanger-regentschappen (op een tractement van 225,- per maand). Zijn loopbaan volgde het normale patroon dat een carrière bij de Indische bestuursdienst had, tenminste wanneer men tegen het klimaat van de binnenlanden van Java bestand bleek - De Bruyn Prince heeft uitsluitend op dit eiland gediend - en ook over enige ambtelijke veine beschikte. Al in 1874 werd hij controleur der tweede klasse (op 300,- per maand), in 1881 controleur der eerste klasse (400,- per maand), in 1882 secretaris van de Middenjavaanse residentie Kedoe (500,- per maand), in 1886 assistent-resident, eerst in de residentie Kedoe, daarna te Djokjakarta en Ambarawa en ten slotte, in 1894, te Buitenzorg, de woonplaats van de gouverneur-generaal (600,- per maand).
De Bruyn Prince moet het type zijn geweest van de Indische bestuursambtenaar die, als zovelen in Delft na 1870, sterk de invloed van Multatuli had ondergaan. Zo richtte hij als assistent-resident van Ambarawa in het begin van de jaren negentig eenvoudige dessaschooltjes op voor inheemse kinderen, waarop later - ook al zijn de bedoelde schooltjes vrij snel ter ziele gegaan - gouverneur-generaal J.B. van Heutsz als precedent zou teruggrijpen, toen hij omstreeks 1905 zijn plannen ontwierp voor het dessaschoolonderwijs. Ook toonde De Bruyn Prince zich tegenstander van de hormat, het in Westerse ogen vaak overdreven eerbetoon dat door de bevolking en haar hoofden aan de Europese bestuursambtenaren placht te worden bewezen. Hij behandelde, zo werd van hem gezegd, de minste inlandse ambtenaar als de rijkste planter. Ten slotte heeft De Bruyn Prince naam gemaakt door het uitgeven van diverse bundels bescheiden over de loopbaan van Eduard Douwes Dekker als Indisch bestuursambtenaar - bescheiden die hij o.a. in verschillende residentiearchieven liet opsporen - waaruit eveneens zijn belangstelling voor de schrijver van de Max Havelaar en diens denkbeelden blijkt.
In 1896 volgde zijn aanstelling tot resident van Kedoe (op 1250,- per maand); in die hoedanigheid werd hem in 1900 de tevredenheid van de regering betuigd voor zijn aandeel in de munthervorming op Java. In 1901, toen het einde van zijn loopbaan in zicht leek, werd hij onverwacht voor het lidmaatschap van de Raad van Nederlandsch-Indië voorgedragen, de hoogste sport van de ambtelijke ladder waartoe een Indisch ambtenaar kon stijgen. Het gebruik wilde dat tenminste één van de vijf leden van dit college bij het binnenlands bestuur zijn sporen had verdiend. Als zodanig werd, toen in 1901 een plaats in de Raad open viel, de resident van Bantam, J.A. Hardeman, voorgedragen en benoemd. Om gezondheidsredenen moest deze echter voor de benoeming bedanken, waarop, nadat twee andere kandidaten tevergeefs waren aangezocht, de keuze op De Bruyn Prince viel. Van september 1901 tot september 1905 heeft hij deel uitgemaakt van de Raad, het laatste jaar, na het vertrek van Th.H. de Meester, als dagelijks voorzitter of vice-president (formeel was de gouverneur-generaal met het presidium belast). In de Raad heeft De Bruyn Prince geen opvallende rol vervuld. Na een onafgebroken Indische dienst van ruim 32 jaar - hij was al die tijd nooit met Europees verlof geweest! - werd hij in 1905 gepensioneerd. Hij vestigde zich in Nederland, waar hij nog bijna dertig jaar van zijn 'rustige' rust zou genieten.
A: Een persoonlijk archief van De Bruyn Prince is, voor zover bekend, niet bewaard gebleven.
P: 'Een advies betreffende den rechtstoestand der inlandsche Christenen op Java...', in Tijdschrift voor het Binnenlandsch Bestuur 18 (1900) 155-161; Officiëele bescheiden betreffende den dienst van Multatuli als Oost-Indisch ambtenaar (Jogjakarta, 1900; 2e verm. dr. onder de titel Officiële bescheiden... als Oost-Indies ambtenaar (Amersfoort, 1910).
L: D.D., 'Pieter Merkus Lambertus de Bruyn Prince', in Weekblad voor Indië 1 (1904) 4 (mei) 6-8; NRC, 18-12-1934, ocht. C.I.J. Brugmans, Geschiedenis van het onderwijs in Nederlandsch-Indië (Groningen [etc.], 1938); Het onderwijsbeleid in Nederlands-Indië 1900 -1940. Een bronnenpublikatie. Bew. door S.L. van der Wal (Groningen, 1963).
C. Fasseur
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013
hoofdfuncties en beroepen
-
bestuursambtenaar ter beschikking in de residentie Preanger-regentschappen, van 1872 tot 1874
-
controleur tweede klasse op Java, van 1874 tot 1881
-
controleur eerste klasse op Java, van 1881 tot 1882
-
secretaris residentie Kedoe, van 1882 tot 1886
-
assistent-resident te Kedoe, vanaf 1886
-
assistent-resident te Djokjakarta
-
assistent-resident te Ambarawa, tot 1894
-
assistent-resident te Buitenzorg, van 1894 tot 1896
-
resident van Kedoe, van 1896 tot september 1901
-
lid Raad van Nederlandsch-Indië, van september 1901 tot 1 oktober 1904
-
vicepresident Raad van Nederlandsch-Indië, van 1 oktober 1904 tot september 1905

Gezin 1

Huwelijkspartner: Paulina Brocx geb. 9 Juli 1852 overl. 11 Jan 1943
Huwelijk: 30 Aug 1872 Delft