Aaltje Reddingius
Geslacht: | Vrouw | |
Vader: | Wijbrandus Gerardus Reddingius | |
Moeder: | Louisa Justina Margaretha Sibinga | |
Geboren: | 1 Sept 1868 | Deurne |
Overleden: | 16 Apr 1949 | Hilversum |
Beroep: | zangeres, pianist | |
Aantekeningen: | Voor zangeressen zijn de eerste stappen even moeilijk als voor andere mensen. De mezzo sopraan Julia Culp vertelde dat ze in de klas niet mee mocht zingen "omdat ze een bromstem had". Nog eigenaardiger zal het de oud-leerlingen van het Amsterdams Conservatorium voorkomen, dat de achttienjarige Aaltje Reddingius, die zich op 1 september 1886 - haar verjaardag - als leerling aan het toen nog maar twee jaar bestaande conservatorium kwam aanmelden voor het hoofdvak zang, voorwaardelijk werd toegelaten met een proeftijd van enige maanden. Toen de direkteur, Frans Coenen, en de zangleraar, Johan Messchaert, het dochtertje van de jong gestorven dominee uit Deurne hadden horen voorzingen, twijfelden zij sterk aan de mogelijkheden. Nog nooit hadden zij een dergelijke kleine stem aan het conservatorium aangenomen. Wel was de zuiverheid verrassend en ook meende Messchaert aan de eigenaardig, glanzende klank van een enkele toon iets bijzonders te horen.De kleine stem waarmee Aaltje Reddingius zich in Amsterdam kwam presenteren was aan de omstandigheid te wijten, dat zij vele jaren met een zieke moeder die aan astma leed, samen woonde. De kinderen moesten in huis altijd gedempt spreken en ook als Aaltje voor haar plezier liedjes zong deed zij dat automatisch met halve stem. Maar drie maanden hard werken onder Messchaert bracht daar wel verandering in. Zij werd van haar angst voor het voluit zingen en de angst voor de hoogte bevrijd, zodat haar hoge sopraan, haar "engelenstem" zich kon ontwikkelen tot het hoge niveau, dat zij gedurende lange tijd heeft kunnen handhaven. Haar pianospel, dat zij in de woonplaatsen waarheen het vaderloze gezin zich achtereenvolgens had begeven, in Helmond en in Arnhem (bij de dirigent, organist en violist Meyroos) had ontwikkeld, stond echter op een behoorlijke hoogte, zodat zij direkt bij pianoleraar De Pauw kon komen. Als hoofdleraar piano komt zijn naam in de levensbeschrijvingen van tientallen vooraanstaande Nederlandse musici voor. Aaltje Reddingius is bij hem blijven doorstuderen, ook toen de zangstudie hoofdzaak was geworden. Zij heeft het tot het vierde pianoconcert van Beethoven gebracht. De begeleiding van de liederen die zij zelf of met haar leerlingen instudeerde, heeft zij tot op hoge leeftijd zelf op zich kunnen nemen. Een tijdlang heeft ze er over nagedacht viool te gaan studeren en ook heeft zij een blaasinstrument willen bespelen. Alhoewel zij algemeen als de ideale oratoriumzangeres werd beschouwd, lag eenzijdigheid haar niet. Men kende haar jarenlang vooral als de sopraan in Bachs Matthäus-Passion, in de jaarlijkse uitvoeringen met Mengelberg, waar zij alleen door ziekte een enkele keer ontbrak. Jammer genoeg is van die vertolkingen nooit iets vastgelegd. Groot was ook de invloed van Mengelberg op haar prestaties. Mengelberg heeft met zijn orkest altijd gezocht naar de dezelfde perfectie die zij in haar zingen nasteefde. Hun beider leuze was: nooit tevreden, altijd beter. Van hem heeft zij zonder twijfel enorm veel geleerd. Men heeft haar vaak gevraagd of zij het in alle opzichten met zijn opvattingen eens was. Het was uiteraard voor haar zeer moeilijk om hier een antwoord op te geven. Stellig haddden zij hierover meermalen verschil van opvattingen. Het volgende voorval tijdens een repetitie te Amsterdam is kenmerkend voor de verhouding tussen beide kunstenaars: Mengelberg had een bui waarin hij alles anders van haar wilde hebben. Herhaaldelijk onderbrak hij haar zang en wilde hij het nu eens zus, nu eens zo. Tenslotte begon het Aaltje te vervelen en ten aanhoren van koor en orkest zei zij vriendelijk maar beslist: ,,Willem! Bemoei jij je nu maar met je orkest en laat mij zingen." Niet veel solisten zullen zich dit bij Mengelberg hebben kunnen veroorloven. Haar verhouding met de dirigent was er dan ook een van diep wederzijds respect en grote genegenheid. Het zou misleidend zijn, zich van de kwaliteiten van haar zangkunst een indruk te willen vormen uit de grammofoonplaten die zij in 1926 in Amerika en in 1929 in Londen, kort voor haar 61ste verjaardag, maakte. De techniek van de in New York gefabriceerde platen wist met een stem die een grote ruimte nodig had nog geen raad en ook de werken die zij met Anthon van der Horst als organist, onder gunstiger omstandigheden, kon opnemen, doen de weergave van de - zo dikwijls bovenaards genoemde - eigen aard van het timbre niet voldoende uitkomen. Werkkracht had ze te over. Niet zelden vroeg zij aan mede solisten om eem extra repetitie te houden, de perfectie in de samenzang ging haar zeer ter harte. Met haar leermeester - de bariton Johan Messchaert - zong zij mee in het a cappellakoor van Daniël de Lange, dat nog geen twintig solisten telde. Door het bezoek, dat ze als eerste sopraan van het Nederland vertegenwoordigende ensemble aan een wereldtentoonstelling voor muziek en theater in Wenen bracht, maakte zij kennis met de stad, waar men haar daarna herhaaldelijk uitnodigde. Toen de oude Eusebius Mandyczewsky, als archivaris van de Gesellschaft der Musikfreunde, kort voor zijn dood een paar jonge Hollanders rondleidde, vroeg hij belangstellend hoe het met mevrouw Noorderwier ging. In 1893 was Aaltje Reddingius in het huwelijk getreden met Michiel Noorderwier, kunstschilder en tevens doctor in de klassieke letteren, en als zodanig collega van de componist Alphons Diepenbrock, met wie zij al in een vroeg stadium in contact kwam. In 1929 vestigde mevrouw Noorderwier zich als zangpedagoge in Hilversum, in de Beethovenlaan. Het huis kreeg de naam "Nieuw-Deurne", naar haar geboorteplaats. In de eerste jaren na haar eindexamen trad Aaltje veel op in de concerten van mannenkoren. Zij leerde het land - en het land haar - goed kennen. Complete liederenavonden vond zij niet op haar weg liggen. Liever zong zij bij het sextet van de Concertgebouwblazers. Ook had ze niet de ambitie bij de opera te gaan. Bij een enkele Senta-rol (Wagner) - in concertvorm gegeven - is het gebleven. Wel heeft de familie Wagner haar meermalen gevraagd in Bayreuth te komen zingen. Cosima Wagner had eens een optreden van haar bijgewoond en zei toen, nog nooit een zangeres te hebben gehoord, die haar zo geschikt leek voor de rollen van Elisabeth, Elsa en zelfs Brünnhilde, als zij. Graag zong zij in een ensemble, zoals zij een tijdlang in kwartetten heeft gezongen tesamen met de alt Pauline de Haan-Manifarges, de tenor Johannes Rogmans en haar leermeester, de bariton Johan Messchaert. Op een van die kwartetavonden, in het Paleis van Volksvlijt, trok een hard klappende jongeman de aandacht van het publiek. Deze jonge, in Holland nog onbekende kunstenaar was Richard Strauss. " Ich möchte Berlin die Ueberraschung Ihrer Stimme bereiten", riep hij uit. Jaren later zong Aaltje Noorderwier in Leipzig de sopraanpartij van Liszts oratorium Christus. "Na afloop mij in de directieloge bevindend", vertelde zij in een interview van de Haagse Post, 1 september 1928, "hoorde ik plotseling om mij heen fluisteren: "der Meister". Ik wist eigenlijk niet goed wat er gebeurde toen ik allen ruimte zag maken. Richard Strauss, sinds de ontmoeting in Amsterdam, tot een wereldberoemd kunstenaar geworden, kwam naar mij toe en riep uit, zodat iedereen het horen moest: "Es war prachtvoll, wie damals in Amsterdam " Nooit heb ik van muziek een diepere ontroering ontvangen dan toen. Daarvoor ben ik u nog altijd dankbaar. Toen Meschaert het vocaal kwartet niet langer kon volhouden, hebben Aaltje Noorderwier en Pauline de Haan als duo, samen met de vermaarde organist Anton Verhey, nog vele jaren kerkconcerten gegeven. Van Bachs passiemuziek en cantates had zij een diepgaande studie gemaakt, maar ook componisten als Ravel, Roussel, Milhaud, Caplet en Diepenbrock interesseerden haar. Zoals Pauline de Haan, die van Diepenbrock de meeste soli voor altstem voor het eerst gezongen heeft, zo heeft Aaltje Noorderwier de meeste premieres van Diepenbrocks sopraanpartijen op haar naam staan. Beide traden vele jaren naast elkaar op, een samenwerking die op diep wederzijds respect was gebaseerd. In 1913 werden zij tot hun verbazing samen voor een muziekfestival in Leeds uitgenodigd. Het bleek dat Arthur Nikisch die er het Requiem van Verdi zou dirigeren geen risico's met de moeilijke ensembles wilde nemen en zijn komst van de uitnodiging aan beide zangeressen afhankelijk had gesteld. Door familie omstandigheden kwam hieraan een eind voor Pauline de Haan. Kerkconcerten bleef Aaltje Noorderwier geven samen met Johan Wagenaar, De Wolf, Phons Dutch, George Robert, Anthon van der Horst en anderen. van: www.dutchdivas.net |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Michiel Nassau Noordewier | geb. 23 Jan 1868 overl. 14 Juni 1942 |
Huwelijk: | 11 Juli 1893 | Delft |