Henri Adrien Naber
Geslacht: | Man | |
Vader: | Samuel Adrianus Naber | |
Moeder: | Anna Elizabeth L'Honoré | |
Geboren: | 11 Sept 1867 | Zwolle |
Overleden: | 27 Juni 1944 | Soest |
Beroep: | natuurkundige en wetenschapshistoricus | |
Aantekeningen: | Gaf in het begin van De Werkplaats wis- en natuurkundeles Al op zeer jeugdige leeftijd verhuisde Henri Naber van Zwolle naar Amsterdam, waar zijn vader in 1870 hoogleraar aan het Athenaeum Illustre was geworden. Hier groeide hij op in een typisch geleerdengezin: een broer, Jean Charles, zou een vooraanstaand rechtsgeleerde worden en een zuster, Johanna, een produktief geschiedschrijfster. Henri doorliep de HBS en het gymnasium en begon in 1886 met de studie wis- en natuurkunde aan wat inmiddels de Universiteit van Amsterdam was geworden. Als een echte Naber liet hij zich daar kennen als een eigengereide student. Uit de artikelen die hij voor het studentenblad Propria Cures sch reef - in 1891 was hij zelf enige maanden redacteur - blijkt sympathie voor het anarchisme van Tolstoj en Kropotkin. Zijn kritiek op het al te theoretische karakter van de studie en de afstand die tot de maatschappij werd bewaard, bezorgde hem een moeizame verhouding met zijn leermeesters, de natuurkundige prof. J.D. van der Waals en de wiskundige prof. D.J. Korteweg. De gespannen verhouding met het gezag van de 'officiële' wetenschap zou als een rode draad door zijn leven lopen. Vanaf 1892 deed Naber proeven op het gebied van de elektriciteitsmeting. Al spoedig raakte hij ervan overtuigd dat de zogeheten waterstofvoltameter - een weinig bekend, oorspronkelijk door Faraday uitgevonden instrument, waarin de stroomsterkte wordt gemeten met behulp van de hoeveelheid waterstof en zuurstof die bij elektrolyse van water vrijkomt - veel beter voldeed dan de gebruikelijke apparaten, die een nauwkeurige en omslachtige weging vereisten. Aangezien met de verkeerde toestellen werd gewerkt, deugde volgens Naber ook het juist in deze tijd (1893) ingevoerde absolute stelsel van elektrische eenheden niet en begon hij een niet aflatende campagne tègen dit systeem en vóór de waterstofvoltameter. Naber deed echter ook andere ontdekkingen. Zo dacht hij een veel inzichtelijker bewijs te hebben gevonden voor de stelling van Pythagoras en verkeerde hij zelfs in de overtuiging dat deze Griekse wijsgeer en wiskundige oorspronkelijk ook langs die weg tot zijn meetkundig theorema was gekomen. Noch voor de waterstofvoltameter noch voor zijn bewijs van de stelling van Pythagoras vond Naber gehoor bij zijn Amsterdamse docenten, en in 1894 vertrok hij naar Londen om daar op eigen kosten verder te werken aan zijn vindingen en ontdekkingen. Nog dat zelfde jaar publiceerde hij hierover Standard methods in physics and electricity criticised , een boek dat overigens geen reacties uitlokte. Bij nader onderzoek stuitte Naber evenwel op de figuur van Cornelis Jacobsz. Drebbel (1572-1633), een vernufteling uit Alkmaar, die aan het begin van de 17e eeuw afwisselend aan de hoven van Londen en Praag had gewerkt en daar met ettelijke ingenieuze instrumenten opzien had gebaard. Drebbel, zo meende Naber, had vindingen op zijn naam staan die later door de wetenschap òf volkomen waren genegeerd - zoals zijn duikboot en zijn perpetuum mobile - òf aan anderen waren toegeschreven - zoals de microscoop en de ontdekking van zuurstof. In de daaropvolgende jaren begon de miskende Naber zich steeds meer met deze, in zijn ogen eveneens ondergewaardeerde 'Nederlandsche Archimedes' te identificeren. In 1897 keerde Naber terug naar Nederland om te promoveren. Noch in Amsterdam noch elders stond men hem echter toe een proefschrift te verdedigen over zijn waterstofvoltameter. Hij moest daarom uitwijken naar een dissertatie over De stereometer , een instrument ter bepaling van het volume van een lichaam, waarmee hij op 25 juni 1901 bij Van der Waals de doctorstitel behaalde. Naber was vervolgens korte tijd leraar wis- en natuurkunde te Haarlem, aanvaardde nog in 1901 een zelfde functie te Zierikzee en vestigde zich ten slotte in 1905 als leraar aan de rijks-HBS te Hoorn. Als leraar vond Naber tijd en gelegenheid zijn ideeën uit te werken. Zijn eerste grote artikel was 'Cornelis Jacobsz. Drebbel, 1572-1634' in het tijdschrift Oud-Holland (22 (1904) 195-237), door hem in 1906 omgewerkt tot een populair boekje met als titel ''De ster van 1572'' (''Cornelis Jacobsz. Drebbel'') (1572-1634) . Zijn opvattingen over Pythagoras vonden hun neerslag in het meer omvangrijke Das Theorem des Pythagoras, wiederhergestellt in seiner ursprünglichen Form und betrachtet als Grundlage der ganzen pythagoreischen Philosophie uit 1908. Zoals de ondertitel al aangeeft, liet Naber het niet bij een nieuw bewijs voor de stelling van Pythagoras; hij was ook geïnteresseerd geraakt in de wiskundige grondslagen van de mystiek. Hij gaf lezingen over onder andere de Egyptische piramiden, de roosvensters van gothische kathedralen en de kabbalistiek van de Duitse humanist Johann Reuchlin. Drie voordrachten werden in 1915 gebundeld in het boek Meetkunde en mystiek . Meer respons dan op zijn boeken kreeg Naber met zijn tot een muziekinstrument omgebouwde sirene, naar zijn mening 'het muziek-instrument van de 20ste eeuw' ('Een Asschepoetster op muzikaal gebied', in Weekblad voor Muziek 8 (1901) 9-13). Met deze vinding - wederom overigens een herontdekking en verbetering van een vroeger genegeerde uitvinding - gaf hij her en der demonstraties, en sommige muziekkenners wist hij tot het instrument te bekeren. Door zijn toedoen werd er zelfs een 'Sirene-comité' in het leven geroepen. Veel aandacht trok Naber met zijn 'tooverfluit' toen hij op de Tweede Nederlandsche Jaarbeurs te Utrecht in 1918 op zijn stand van één vierkante meter naast zijn publikaties en vindingen tevens de sirene toonde. Elders in Utrecht gaf hij er proefconcerten mee. Nabers campagne voor de introductie van de sirene in de concertzaal werd doorkruist door een nieuwe fase in de strijd voor de rehabilitatie van Drebbel. In 1922 publiceerde de Groningse chemicus en wetenschapshistoricus prof. F.M. Jaeger het boek Cornelis Drebbel en zijne tijdgenooten , waarin Drebbel werd afgeschilderd als slechts een handig kunstenmaker en beslist geen natuurvorser die de natuurwetenschap nieuwe wegen zou hebben gewezen. Naber reageerde in verschillende periodieken op deze 'depreciatie' van zijn held. Tegelijkertijd ondernam hij ook pogingen om aan de hand van modellen en nagebouwde 'duikboten' aan te tonen dat Drebbel wel degelijk in staat was geweest gedurende enige uren onder water te varen. Om de bouw van de duikboten te kunnen bekostigen, zette hij met behulp van plaatselijke notabelen een geldinzameling op touw. In 1925 ontstond daaruit het Drebbelgenootschap, dat zich de rehabilitatie van Drebbel en de nationale erkenning van zijn verdiensten ten doel stelde. In de jaren twintig werden in de haven van Hoorn regelmatig proeftochtjes gemaakt met de eenpersoonsduikboot die Naber op school had laten maken. Na zijn pensionering in 1932 verliet Naber Hoorn. Telkens opnieuw verhuizend woonde hij achtereenvolgens in Baarn, Den Haag en Stompwijk, daarna opnieuw in Den Haag en Baarn, en ten slotte, sedert 1938, te Soestdijk. Zijn strijdbaarheid had hij niet verloren. Zo mengde hij zich in 1936 in de discussie over de dreigende opheffing van het Haagse Museum van Onderwijs. In 1939 bracht Naber zijn belangrijkste inzichten nog eens bij elkaar in Van theorema naar sectio divina . Ook bleef hij op de bres staan voor Drebbel. Nog tijdens de Duitse bezetting bestookte hij de Nederlandse Akademie van Wetenschappen, die al eerder had geweigerd een negatief oordeel over Drebbel uit 1853 te herzien, met open brieven. Naber hoopte in deze tijd het zieltogende Drebbelgenootschap met steun van de Duitse machthebbers nieuw leven in te blazen. Nog in 1943 zag hij het begin van eerherstel voor Drebbel in een postzegel met diens beeltenis: 'een echt nationaal zegel', zo liet hij de Akademie weten, 'dat naar wij beslist rekenen door een heele serie zal worden gevolgd'. Deze hoop bleek ijdel, zoals ook eerdere plannen op niets waren uitgelopen. Geen van Nabers uitvindingen of ontdekkingen is door de officiële wetenschap geaccepteerd, en in de wetenschapsgeschiedenis is zijn ijveren voor Drebbels eerherstel een eenmansaangelegenheid gebleven. Zijn overmatig vertrouwen in eigen gelijk en zijn onvermogen zich in het standpunt van anderen in te leven zijn daar in niet geringe mate debet aan geweest. Naber houdt echter zijn betekenis als een van de weinigen die in de eerste helft van de 20e eeuw durfden in te gaan tegen wat hij beschouwde als het paternalisme en de zelfvoldaanheid van de gevestigde academische natuurwetenschap in zijn land. A: Een kleine collectie handschriften en gedrukte stukken betreffende H.A. Naber berust bij de Archiefdienst Westfriese Gemeenten te Hoorn. P: Behalve de in de tekst genoemde werken publiceerde Naber vele artikelen, waarvan hij een beredeneerd overzicht heeft gegeven in Van Theorema naar sectio divina ('s-Gravenhage, 1939) 205-216. L: Behalve necrologieën o.a. in: Nieuwe Rotterdamsche Courant , 29-6-1944 en De Telegraaf , 30-6-1944: [J. Koning,] 'Dr. H.A. Naber', in De Hollandsche Revue 28 (1923) 188-193, 221-229. K. van Berkel Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994) Laatst gewijzigd op 10-02-2012 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Petronella Jacoba Boelen | geb. 12 Nov 1870 overl. 28 Apr 1953 |
Huwelijk: | 7 Aug 1902 | Haarlem |