Benno Jules Stokvis
Geslacht: | Man | |
Vader: | Joël Stokvis | |
Moeder: | Margolia Ettlinger | |
Geboren: | 23 Jan 1901 | Amsterdam |
Overleden: | 3 Jan 1977 | Laren, N.-H. |
Beroep: | advocaat, Tweede Kamer | |
Aantekeningen: | Terwijl Benno Stokvis van vaderszijde uit een eenvoudige familie van diamantbewerkers stamde, kwam zijn moeder uit een gegoede, intellectuele familie van uit Wit-Rusland afkomstige rabbijnen. Het gezin was niet orthodox joods. In Amsterdam bezocht Benno, na de openbare lagere school, vanaf 1913 het Barlaeus-Gymnasium, waar hij zes jaar later eindexamen deed. Aangezien vader Stokvis het financieel niet breed had, moesten hij en zijn vijf jaar jongere broer Berthold werken voor hun studie. Door zijn in Duitsland opgegroeide moeder waren de Duitse taal en cultuur Stokvis met de paplepel ingegoten. Daardoor kon hij, toen hij in 1919 rechten ging studeren aan de Universiteit van Amsterdam, zijn studie combineren met een baan als vaste medewerker voor literatuur en toneel bij de Deutsche Wochenzeitung für die Niederlande, waarvan de redactie in Bussum zat. Zeven jaar lang zou Stokvis aan het weekblad verbonden blijven. Daarna, van 1926 tot 1929, voerde hij - vrijwel alleen - de redactie van Boek en Kunst. Een internationaal maandschrift voor literatuur, kunst en theater. Intussen was Stokvis ook zelf literair werk gaan publiceren. Al in 1919 verscheen zijn eerste korte verhaal, 'Wintermiddag op school' in De Nieuwe Amsterdammer. Twee jaar later schreef hij Lodewijk van Deyssel. Een samenvattende studie (1921), een boek waarin hij de kunstenaar als vertegenwoordiger van waarheid en schoonheid portretteert. Stokvis vertaalde werk van deze literator in het Duits, die op hem een onuitwisbare indruk had gemaakt. Van Deyssel schreef het woord vooraf bij zijn eerste bundel Wrange vruchten uit 1924, en via hem raakte Stokvis betrokken bij De Nieuwe Gids, waaraan hij tot in 1938 geregeld bijdragen zou leveren. Als romancier was Stokvis een naturalist, die zich graag beriep op wetenschappelijke inzichten. Hij beschreef vanuit een sterk sociaal engagement de sombere, rauwe werkelijkheid, waardoor zijn hoofdpersonages psychisch beschadigd waren en hun ondergang nauwelijks konden voorkomen. Enkele van Stokvis' boeken hadden het paard als onderwerp. Stokvis, een groot dierenliefhebber, stelde meer vertrouwen in de onbaatzuchtige liefde van het dier dan van de mens, zo schreef hij later in de inleiding van Het paard in de literatuur (1948). Na het doctoraalexamen op 7 april 1924 vestigde Stokvis zich als advocaat en procureur in Amsterdam. In juli van dat jaar huwde hij Thérèse Bierman, een concertzangeres die werd omschreven als 'de Hollandsche vertolkster van het Jiddische lied'. Daarnaast werkte hij aan het proefschrift Rond het misdrijf van frauduleusen invoer, waarop hij op 23 november 1928 bij professor J.V. van Dijck promoveerde. Zijn proefschrift heeft er zeker toe bijgedragen dat Stokvis in 1929 werd aangesteld als adjunct-secretaris van de Commissie tot herziening van het fiscaal strafrecht en strafprocesrecht, een functie die hij tot 1936 zou uitoefenen. Al op jonge leeftijd was Stokvis in aanraking gekomen met het communisme, en in 1934 was hij lid geworden van de Communistische Partij Holland, vanaf 1935 Communistische Partij van Nederland (CPN) geheten. Zijn linkse engagement uitte zich ook in zijn werk als advocaat. Zo verwierf hij bekendheid met de verdediging van Henk Sneevliet in het voorjaar van 1933. Deze revolutionair-socialist kreeg vijf maanden gevangenisstraf wegens opruiing, omdat hij in een manifest had opgeroepen tot solidariteit met de strenggestrafte muitende matrozen van de kruiser Hr.Ms. 'De Zeven Provinciën'. Als advocaat verdedigde Stokvis tussen 1924 en 1940 geregeld homoseksuelen die werden beschuldigd van overtreding van artikel 248bis van het Wetboek van Strafrecht, dat seksuele contacten met personen van hetzelfde geslacht die jonger waren dan 21 jaar, strafbaar stelde . Ook als publicist kwam Stokvis tegen dit onrecht in het geweer. Hij wijdde er enkele juridische artikelen aan in het Nederlandsch Juristenblad en het Algemeen Nederlandsch Politie-Weekblad en schreef hierover twee boeken. Met Homo-sexualiteit en strafrecht uit 1934 probeerde hij het juridische en medische inzicht in homoseksualiteit te vergroten. Behalve voor rechtsgelijkheid door de afschaffing van het artikel 248bis, pleitte hij voor maatschappelijke gelijkstelling en een humane behandeling. Met De homosexueelen. 35 autobiographieën uit 1939 probeerde Stokvis een versmade groep burgers een eigen stem te geven. Deze publicatie riep in de toenmalige verhoudingen een storm van protest op. Stokvis was in de jaren dertig op velerlei wijze maatschappelijk actief. Zo was hij van 1936 tot aan de door de Duitse bezetting afgedwongen opheffing in 1940 bestuurslid van de Nederlandsche Vereeniging voor Sexueele Hervorming, een voortzetting van de Afdeeling Nederland van de Wereldbond voor Sexueele Hervorming. Ook was hij sinds het begin van de jaren dertig tot en met de sluiting in 1942 een van de beschermheren en sinds 1935 juridisch adviseur van het Instituut Coué voor autosuggestieve psychotherapie. Stokvis publiceerde geregeld artikelen in Suggestie en Autosuggestie. Psycho-paedagogisch Tijdschrift, dat het instituut uitgaf. Stokvis - in 1936 gescheiden van Thérèse Bierman - kreeg een relatie met de directrice, de bijna zeventien jaar oudere en eveneens gescheiden Mia Pirée. In april 1945 trok zij bij Stokvis in, en zij trouwden twee jaar later. In november 1948 zouden de echtelieden besluiten gescheiden te gaan wonen. Tijdens de Duitse bezetting werd Stokvis steeds verder in het nauw gebracht. Drie van zijn boeken werden strijdig geacht met de nazi-opvattingen over seksualiteit, huwelijk en het individuele zelfbeschikkingsrecht. Het betrof de roman Een afscheid van dit leven uit 1936, waarin het langzaam tot waanzin gedreven hoofdpersonage zelfmoord pleegt, het eerdergenoemde De homosexueelen - dat zelfs op een expositie over ontaarde literatuur in Den Haag in 1941 werd tentoongesteld - en het daarmee in opzet vergelijkbare Echtscheiden. 35 huwelijkstragedies, dat in 1941 verscheen. Door de Duitse maatregel dat joodse beoefenaars van vrije beroepen met ingang van 1 mei 1941 uitsluitend nog voor joden werkzaam mochten zijn, werd ook Stokvis als advocaat en procureur getroffen. Hij werkte door en behartigde belangen van joden in hun poging uit de handen van de bezetter te blijven. Hij hielp hen bij het veranderen van hun afstammingspapieren door officieel bezwaar aan te tekenen tegen hun joodse komaf bij het Generalkommissariat für Verwaltung und Justiz. Werd het bezwaar toegekend dan kreeg de desbetreffende persoon officieel nieuwe papieren. Zo wist hij ongeveer tweehonderd mensen voor deportatie te behoeden, onder wie in het voorjaar van 1943 zijn eigen familie. Zijn moeder werd 'geariseerd', waardoor zijn vader gemengd gehuwd was en de beide broers waren voortaan G(emischt) I. Hij bleef na de bevrijding zich als 'halfjood' profileren. Stokvis verzette zich als jurist vooral legaal tegen de anti-joodse maatregelen van de bezetter. Daarnaast hielp hij ook mensen uit het verzet. Zijn nieuwe status als G I behoedde hem uiteindelijk voor deportatie. De laatste bezettingsjaren werd hij steeds voorzichtiger, omdat het gevaar waarin hij verkeerde steeds groter werd. Toen de CPN bij de eerste naoorlogse verkiezingen tien van de honderd zetels behaalde, werd Stokvis op 4 juni 1946 lid van de Tweede Kamer. Hij werd fractiesecretaris, woordvoerder voor justitie en kreeg sociale zaken, onderwijs, binnenlandse zaken en verkeer als beleidsonderwerpen in zijn portefeuille. Verder was hij van november 1947 tot juli 1952 lid van de parlementaire enquêtecommissie 'Regeringsbeleid 1940-1945'. In deze naoorlogse jaren sprak Stokvis zich in de Tweede Kamer onomwonden en scherp uit voor een volledig rechtsherstel van de Nederlandse joden. Uit angst voor rechtsongelijkheid paste de overheid het rechtsgelijkheidsbeginsel namelijk strikt toe, vooral inzake de successierechten met betrekking tot al degenen die waren omgekomen. Bij joodse overlevenden van de holocaust stapelden zich deze nalatenschapsbelasting door de tussenovergangen hoog op. Pas in juni 1949 werd bepaald dat deze buitengewone gevallen voor vrijstelling in aanmerking kwamen. Ook het getouwtrek om de joodse oorlogspleegkinderen, waarbij religieuze belangen prevaleerden, werd door Stokvis afgekeurd. Verder kapittelde Stokvis bij herhaling het gratiebeleid van de opeenvolgende kabinetten-Drees ten aanzien van ter dood veroordeelde oorlogsmisdadigers en politieke delinquenten. Hij wees erop dat voor militairen die dienst hadden geweigerd in Nederlands-Indië en voor de Nederlandse vrijwilligers die de in de jaren dertig in de Spaanse Burgeroorlog hadden gevochten - en wier raadsman hij was - deze barmhartigheidspolitiek niet gold. Door kritiek van de partijleiding op zijn te individualistische optreden als Kamerlid belandde Stokvis op een onverkiesbare plaats op de kandidatenlijst van de CPN. Op 15 juli 1952 verliet hij de Tweede Kamer en nam hij zijn advocatenpraktijk weer op. Drie maanden later zegde hij met een eenregelig briefje zijn partijlidmaatschap op, waarna hij binnen de CPN scherp werd veroordeeld en verketterd. Pas enkele jaren later zou Stokvis deze breuk motiveren, eerst in een artikel op 2 juli 1955 in het socialistische dagblad Het Vrije Volk en daarna, in 1956, in de door de Partij van de Arbeid (PvdA) onder zijn naam uitgegeven brochure Democratisch-socialisme en communisme. In 1955 meldde Stokvis zich aan als lid van PvdA. In februari 1957 werd hij gekozen voor de federatieraad, hij schreef in het partijorgaan Paraat en was vanaf 1960 commentator voor de VARA-radio. Hij bleef ageren tegen zowel linkse als rechtse dictaturen, zoals bijvoorbeeld het fascistoïde regime van António de Oliveira Salazar in Portugal, dat hem in 1965 tot persona non grata verklaarde. In 1971 verliet Stokvis de PvdA, omdat deze naar zijn mening in te radicaal vaarwater was terechtgekomen. Hij sloot zich vervolgens aan bij de Democratisch-Socialisten 1970 (DS'70), die uitgesproken anticommunistisch waren. Tussen 1967 en 1975 verzorgde Stokvis de veelbeluisterde radiorubriek Recht en slecht, eerst voor de Nederlandse Radio Unie en vanaf 1969 voor de Nederlandse Omroep Stichting. Deze radiopraatjes, die hooguit tien minuten duurden, handelden meest over juridische, ethische en literaire zaken. Stokvis wilde de luisteraar met zijn beschouwingen met zijn eigen geweten confronteren en deze doen beseffen dat de wereld werd beheerst door haat, zelfzucht en uitbuiting. Zijn raspend en slepend stemgeluid, zijn spreken in gedragen zinnen en zijn vaste slotzin: 'En zo staan wij thans aan de vooravond van de totale ondergang van Nederland. Ik wens u smakelijk eten en een prettig weekend' werden zijn handelsmerk. Toen zijn gezondheid geleidelijk verslechterde, legde Stokvis op 1 januari 1977 zijn advocatenpraktijk neer. Twee dagen later overleed hij op 75-jarige leeftijd aan een hartinfarct in het huis van een kennis te Laren. Met de dood van deze onconventionele, norse en door de Duitse bezetting getraumatiseerde man verloor het sociaal-politieke debat in Nederland een bewogen intellectueel, die onafhankelijkheid en integriteit hoog in zijn vaandel voerde. Wars van zowel rechtse als linkse dictaturen spande Stokvis zich zijn levenlang in woord en daad in voor een betere, democratischer maatschappij, waarin het individu zoveel mogelijk tot zijn recht zou kunnen komen. A: Archief-B.J. Stokvis in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam; archief-B.J. Stokvis in het Stadsarchief Amsterdam; correspondentie van B.J. Stokvis in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. P: Naast de in de tekst genoemde publicaties en artikelen in o.a. Tijdschrift voor Strafrecht, Monatschrift für Kriminalpsychologie und Strafrechtsreform en Verstandig Ouderschap, tijdschrift voor seksuele hervorming: Bibliographie Van Deyssel ('s-Gravenhage 1921); Bibliographie betreffende K. J. L. Alberdingk Thijm (Rotterdam 1922); Prosagedichte von Lodewijk van Deyssel. Einzig autorisierte Übersetzung aus dem Holländischen (Leipzig [etc.] 1923); De moord in de Spuistraat (Baarn 1926); Nasporingen omtrent Vincent van Gogh in Brabant (Amsterdam 1926); Nieuwe nasporingen omtrent Vincent van Gogh in Brabant (Amsterdam 1927); De Rooie. Roman uit het misdadigersleven (Amsterdam 1928); 'Venus van Milo. Spel in drie bedrijven', in De Nieuwe Gids 43 (1928) 2 (febr.) 194-215; Het Proces-Sneevliet (Amsterdam 1933); Dagboekbladen van een krankzinnige (Amsterdam 1934); Van Deijssel en Kloos doctor honoris causa. Tentoonstelling van werken ? (Amsterdam 1935); Een liefde op het midden van den levensweg ('s-Gravenhage 1938); Contracten, modellen en formulieren voor de praktijk (7 dln.; Lochem 1936-1951); Meine Mutter (Amsterdam 1948); Man en paard (Lochem 1950); Ontmoetingen tussen Themis en Aesculaap. Lezingen ? (Leiden 1956); Advocaat in bezettingstijd (Amsterdam 1968); Lijden zonder klagen. Het tragische levenslot van Hubertina van Gogh (Baarn 1969); Recht en slecht. Radiobeschouwingen ('s-Gravenhage 1971). L: Behalve necrologieën o.a. door P.H. de Winde, in Advocatenblad 57 (1977) 4 (apr.) 163-165: Johan Valkhoff, 'Dr. F.M. Wibaut en de sexuele hervorming', in De Socialistische Gids. Maandschrift der Sociaal-Democratische Arbeiderspartij 21 (1936) 7 (juli) 469-480; J.C.H. Blom, De muiterij op de Zeven Provinciën (Bussum 1975); Maurice van Lieshout, 'Een buitenstaander getroffen door schrijnend mensenwee: Benno Jules Stokvis (1901-1977)', in Pijlen van naamloze liefde. Pioniers van de homo-emancipatie. Onder red. van Hans Hafkamp en Maurice van Lieshout (Amsterdam 1988) 185-192; Hans Warmerdam en Henny Brandhorst, 'Een vergeten voorhoede. De Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming, 1932-1939', in Het oog op de lust. 100 jaar seksuologie in Amsterdam. Onder red. van Gert Hekma [e.a.] (Amsterdam [1995]). I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1421. Hans Warmerdam Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6 Laatst gewijzigd op 10-02-2012 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Thérèse Rosette Bierman | geb. 1896 overl. 1991 |
Huwelijk: | 15 Juli 1924 | Amsterdam |
Scheiding: | 18 MEI 1936 |
Gezin 2
Huwelijkspartner: | Maria Paulina Cornelia Pirée | geb. 6 Feb 1884 overl. 17 Juli 1959 |
Huwelijk: | 14 Juni 1947 |