Saul de Groot
Geslacht: | Man | |
Vader: | Jacob de Groot | |
Moeder: | Rachel Sealtiel | |
Geboren: | 19 Juli 1899 | Amsterdam |
Overleden: | 3 Aug 1986 | Bussum |
Beroep: | journalist, CPN, ambtenaar Voedselvoorziening | |
Aantekeningen: | Kort na de geboorte van De Groot trokken zijn ouders, net als duizenden anderen in die jaren, vanuit Amsterdam, waar in de diamantindustrie moeilijk werk te krijgen was, naar Antwerpen. Na de lagere school werkte De Groot in deze stad als leerling-diamantslijper. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog ontvluchtte het gezin De Groot het door de Duitse troepen bedreigde Antwerpen en vestigde zich tijdelijk weer in Amsterdam. De Groot kreeg werk bij een sigarenmaker die hem de beginselen van het socialisme bijbracht. Al in 1916 keerde het ouderlijk gezin terug naar Antwerpen. De Groot werd diamantbewerker en sloot zich aan bij de Belgische diamantbewerkersbond. Hij werd actief in de Socialistische Jonge Wacht. Vol geestdrift over de Russische Oktoberrevolutie nam De Groot onder de naam Paul van der Schilde deel aan de richtingenstrijd in de Belgische sociaal-democratie en in de groepen die zich afsplitsten en communistisch noemden. Hij keerde zich tegen het gauchisme maar ook tegen de extreme flaminganten, al had hij alle begrip voor het verzet tegen de onderdrukking van Vlaanderen. Hij was als gedelegeerde aanwezig op het fusiecongres (3 en 4 september 1921), waar onder zware druk van de Executieve der Comintern de Vereenigde Kommunistische Partij van België tot stand kwam. De Groot werd gekozen in de partijleiding. Vanwege zijn deelname aan de agitatie tegen de bezetting van het Roergebied, waar behalve Franse ook Belgische troepen bij betrokken waren, werd De Groot na enige maanden in de gevangenis te hebben gezeten, op 30 maart 1923 uitgewezen. Hij vond werk in de Duitse stad Hanau aan de Main. De opstand van de gewapende communistische arbeiders daar werd in oktober 1923 neergeslagen en De Groot moest uitwijken. Hij vestigde zich met zijn gezin in St. Claude, gelegen in de Franse Jura, dat een diamantindustrie bezat. Vanuit St. Claude keerde hij in het najaar van 1925 terug naar Amsterdam waar hij een baan kreeg op de diamantfabriek van Boas. De Groot liet zich overschrijven van de Franse partij naar de Communistische Partij in Nederland (CPN). Hij was echter in de eerste plaats actief in de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond (ANDB). De Groot werkte mee aan het blad Eenheid (1926-1928) dat onder redactie van Edo Fimmen en P.J. Schmidt stond. Het blad beoogde in de strijd tegen het opkomende fascisme een eensgezind optreden van het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) en het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen ( NVV) en in het verlengde daarvan van sociaal-democraten en communisten. De Groot raakte klem tussen enerzijds de NAS-bestuurders in de CPN, die de Eenheidsbeweging tegenwerkten, en anderzijds de nieuwe partij van David Wijnkoop (Communistische Partij Holland-Centraal Comité), die zich uitsluitend richtte op het NVV. Na een hevige ruzie op 26 februari 1927 bedankte De Groot voor de CPN. Ondanks de breuk tussen CPN en NAS enkele maanden later keerde De Groot niet direct terug aar de CPN. Integendeel, in Eenheid lanceerde hij scherpe aanvallen op de CPN. De SDAP verbood in april 1928 deelname aan Eenheid en dit betekende het einde van het blad. Op 5 juni 1928 meldde De Groot zich opnieuw aan als lid van de CPN. Hij legde daarbij een zelfkritische verklaring af op grond waarvan het partijbestuur hem op 13 juni berichtte dat hij weer was toegelaten als lid. Op het partijcongres in februari 1930 zetten de instructeurs van de Comintern de oude leiding voor een groot deel af en stelden een nieuwe samen met Cees Schalker als politiek secretaris. Politiek onderlegde arbeiders dienden volgens de marxistische leer te domineren in de leiding. Hiertoe behoorde De Groot. Het nieuwe partijbestuur koos hem in het Politiek Bureau en belastte hem met het vakbondswerk. Na achttien jaar loondienst werd hij 'vrijgesteld' bestuurder. Hij beschikte over grote kwaliteiten en bovendien over buitenlandse ervaring. Geen van de CPN-bestuurders kon op een dergelijke politieke staat van dienst bogen. De Groot was een belezen man die zich behalve in Karl Marx ook in Heinrich Heine en Multatuli verdiept had. Hij bezat journalistieke gaven en schreef veel, zowel brochures als artikelen. Daarbij waren zijn sarcasme en grappen geduchte wapenen. Het kostte hem alleen moeite om zijn driftbuien en heftige emoties in bedwang te houden. Deze eigenschappen versterkten zijn neiging tot het snel wisselen van standpunt. Hij was een grillig en eigengereid man die koerswijzigingen tot in het extreme doorvoerde. De Groot begon aan zijn nieuwe taak op een tijdstip dat men in Moskou de revolutie zag rijpen en op grond daarvan de sociaal-democratie brandmerkte als sociaal-fascisme. Derhalve moesten ook de met hen verbonden 'vakbonzen' als klasseverraders met alle middelen bestreden worden. Dit gebeurde in 1931 door het vormen van een Roode Vakbondsoppositie (RVO) bestaande uit georganiseerde en ongeorganiseerde arbeiders. De Groot kreeg de leiding van de RVO. Nieuwe aanhang verwierf de CPN onder de werkenden nauwelijks, maar in bepaalde delen van het land wel onder de werklozen. Een van de weinige door De Groot aangedikte successen vormde de langdurige Twentse textielstaking van 1931-1932, waarbij de RVO vooral in het begin een rol speelde zonder greep te krijgen op het verloop. Uit de communistische werklozencomités kwamen echter nieuwe bestuurders voort, onder wie Lou Jansen en Jan Dieters. Deze beiden versterkten na verloop van tijd de positie van De Groot in de partijleiding, want deze was aanvankelijk allerminst onomstreden. Een onderbreking van zijn vakbondswerk vormde voor De Groot zijn verblijf in Moskou. Om de beurt namen leden van het partijbestuur deze taak voor een jaar op zich. In maart 1934 ging De Groot er heen. Maar in juli was hij alweer terug in Amsterdam, bevreesd dat men achter zijn rug om plannen beraamde om hem beentje te lichten. Op het Comintern-congres in 1935 verklaarde De Groot als CPN-afgevaardigde, het mogelijk te achten dat de RVO hele vakbonden zou veroveren, net toen de RVO op instigatie van Moskou op het punt stond in het kader van de Volksfront-politiek geruisloos ontbonden te worden. In 1938 werd De Groot politiek secretaris van de CPN. Hij breidde het partijsecretariaat uit met Jansen en Dieters. Alle openlijke verzet tegen zijn leiderschap had hij nu gebroken, al maakten zijn oude rivalen nog wel deel uit van de partijleiding. Een van de Groots eerste daden als politiek secretaris was Schalker naar Rotterdam sturen, het voorzitterschap dat Ko Beuzemaker bekleedde afschaffen, A.S. de Leeuw afzetten als hoofdredacteur van Het Volksdagblad en zelf diens plaats innemen. Even vergiste De Groot zich in de beoordeling van de overeenkomst van 'München', waarbij Engeland en Frankrijk Tsjecho-Slowakije uitleverden aan Hitler-Duitsland. De Groot schreef in Het Volksdagblad: 'Hitler is teruggeweken, en dit is een groot succes van de vredeskrachten, die in de laatste weken in snel tempo zijn versterkt en uitgebreid'. Een dag later meldde Moskou dat de oorlogskrachten een gruwelijke overwinning hadden behaald. De Groot herzag zijn mening uiteraard totaal. Met het Hitler-Stalinpact en de oorlog van de Sovjet-Unie tegen Finland had De Groot geen moeite. De oorlog stond nu voor de deur. Vlak voor de Duitse legers binnenvielen, stelde De Groot telegrafisch aan Moskou voor hem te laten overkomen naar de Sovjet-Unie. Aanvankelijk ging Moskou hiermee accoord, maar op 21 mei 1940 droeg G. Dimitrof de CPN-leiding op in Nederland te blijven en het verzet te organiseren. De Groot reduceerde de CPN-leiding tot een driemanschap dat bestond uit hemzelf, Jansen en Dieters. Aanvankelijk meende De Groot dat het Hitler-Stalinpact een politiek gereserveerde houding tegenover de bezetter vergde en de mogelijkheid schiep ook nog gedeeltelijk legaal op te treden. Hij liet hierover met de bezetter onderhandelen. Er verscheen nog een legaal nummer van Het Volksdagblad en van het maandblad Politiek en Cultuur. De Groot schreef voor beide bladen het hoofdartikel. In Het Volksdagblad zag hij het Engelse imperialisme en de Nederlandse bourgeoisie met Koos Vorrink voorop als de machten die de Duitse agressie hadden uitgelokt. In Politiek en Cultuur ging hij nog een stap verder en riep op zich tegenover de bezetter correct te gedragen. Het baatte De Groot niet, de bezetter verbood de CPN en haar publikaties. De Groot beperkte aanvankelijk de partij-activiteiten tot sociaal-economische acties. Het verbindingsapparaat van Daan Goulooze, dat het illegale zendcontact met Moskou onderhield, bracht de opdracht over op korte termijn meer illegale acties te organiseren. Het duurde tot november 1940 voor het eerste nummer van De Waarheid, het illegale blad van de CPN, verscheen. De Groot schreef de hoofdartikelen en bestreed hierin behalve de Duitse bezetter ook het Anglo-Amerikaanse imperialisme, de Nederlandse regering in Londen en de SDAP. Voor hem stond de strijd tegen de Nederlandse heersende klasse op de agenda en hij verwoordde dit in een illegale brochure Vrede door revolutie (augustus 1940). Jansen, en niet De Groot zoals de partijmythe wilde, schreef aan de vooravond van de Februari-staking van 1941 - hoogtepunt van het communistische verzet - het manifest Staakt, staakt, staakt. Met de inval van het Duitse leger in de Sovjet-Unie ging het politieke roer radicaal om. Niet meer de proletarische revolutie maar het smeden van de nationale eenheid en het verzet van alle bevolkingslagen van hoog tot laag en van rechts tot links, werd nu de lijn. De Duitse bezetter, op zoek naar joodse onderduikers, kwam De Groot in oktober 1942 toevallig in Gorssel op het spoor. De Groot wist door de achterdeur, die niet op slot was, in de bossen te ontkomen. Zijn vrouw en dochter werden weggevoerd en direct na aankomst in Auschwitz-Birkenau vergast. In februari 1943 werd zijn nieuwe schuilplaats in Lochem omsingeld en weer wist hij te ontkomen. Door een nieuwe arrestatiegolf besloot het driemanschap zich terug te trekken en een nieuw driemanschap (Piet Vosveld, Jaap Brandenburg, Gerrit van den Bosch) met de leiding te belasten. Vosveld werd gearresteerd nog voor het nieuwe driemanschap met zijn werk begonnen was. Hij gaf zijn afspraak met Dieters prijs. De Groot, die op een afstand op Dieters stond te wachten, zag hem geboeid weggevoerd worden en maakte zich uit de voeten. Hij verbrak elk contact met de illegale partij. Na deze partij drie jaar geleid te hebben en daarbij herhaaldelijk op het nippertje het er levend afgebracht te hebben, haakte De Groot voor de duur van de bezetting definitief af. Hij dook op verschillende niet-communistische adressen onder en tenslotte bij Eke de Jong, die in Zwolle een kantoorboekhandel dreef. Deze weduwe, van beroep apothekersassistente en verpleegster, was vier jaar jonger dan De Groot. Na de oorlog ging De Groot met haar samenwonen en in 1951 trouwden zij. Na de bevrijding van het Oosten van Nederland dook De Groot weer op en nam op 27 april 1945 het hoofdredacteurschap op zich van De Waarheid in Twente. In het hoofdartikel van 30 april verdedigde hij het standpunt dat de CPN moest worden ontbonden ten gunste van een Vereniging van Vrienden van de Waarheid - om zo de in de oorlog verworven aanhang vast te houden - en ter voorbereiding van een brede progressieve volkspartij waarin de sociaal-democratische en communistische partij zouden moeten opgaan. Op 9 mei keerde De Groot terug in Amsterdam. Daar trof hij de leidig aan die Jaap Brandenburg eind 1943 geformeerd had en die zonder verdere verliezen de oorlog doorgekomen was. Brandenburg stond volledig achter het hernieuwen van het leiderschap van De Groot. De Groot dreef de omzetting van de partij in een Waarheidsbeweging door. Maar de felle kritiek in eigen gelederen - tientallen jaren grootgebracht in de leer van het marxisme-leninisme - en de negatieve reacties van de Franse partij en van instructeurs van de ondertussen opgeheven Comintern, deden hem op zijn standpunt terugkomen. Op de conferentie van 21-23 juli 1945 te Amsterdam was het besluit tot heroprichting van de CPN al gevallen en ging het uitsluitend om het al of niet handhaven van De Groot als politiek secretaris. De tegenkandidaat was Wim van Exter. Met een krappe meerderheid - dankzij de steun van de in het verzet naar voren gekomen jonge partijbestuurders - werd besloten De Groot te handhaven. Het Leerboek van de arbeidersbeweging (Amsterdam 1949-1954; 4 afleveringen) gebruikte De Groot om de 'juli-oppositie' te kwalificeren als vijand van de arbeidersklasse en agentuur van de Britse geheime dienst. Aannemelijk is dat hij hier zelf in geloofde. Het in de illegaliteit versterkte gevoel door agenten en spionnen belaagd te worden nam na de oorlog niet zonder grond een paranoïde vorm aan. Direct na de bevrijding werd De Groot op voorstel van de Grote Raad van de Illegaliteit benoemd in de Nationale Adviescommissie die het voorlopige parlement samenstelde. Na in dit noodparlement zitting gehad te hebben, liet hij zich door de CPN kandidaat stellen voor de Tweede Kamer. Aanvankelijk verwachtte hij stellig voor een ministerszetel in aanmerking te komen. Toen dit niet het geval bleek, besteedde hij aan het Kamerwerk weinig tijd. Vaak was hij afwezig. Met grote inzet kwam hij op voor de erkenning van de Republiek Indonesia en gaf hij binnen de CPN opdracht een massale dienstweigering te organiseren onder de troepen die uitgezonden werden om oorlog te voeren in Indonesië. Even later nam hij het standpunt in dat communisten zich moesten laten uitzenden om onder de uitgezonden soldaten voor het recht op nationale onafhankelijkheid op te komen. Dit leidde tot verwarring en onvrede in de CPN. Het geloof in de Sovjet-Unie van De Groot was evenals dat van de gehele CPN onbegrensd. De zoon van zijn vrouw liet hij in Moskou studeren. Naarmate de Koude Oorlog doorzette, verdedigde De Groot met des te meer fanatisme de Sovjet-Unie en verklaarde dat het scheldwoord stalinist een eretitel was. Ingeval van een derde wereldoorlog zou de CPN de Sovjet-legers als bevrijders ontvangen. Vol optimisme verklaarde hij in 1948 dat de communisten binnen tien jaar aan de macht zouden zijn. In 1948 rekende De Groot af met A.J. Koejemans, hoofdredacteur van De Waarheid, die hij als de exponent beschouwde van de in de illegaliteit gegroeide samenwerking met progressieve en links-socialistische personen. Met hen moesten alle banden verbroken worden. De Groot nam tijdelijk de leiding van De Waarheid in handen. Hij bestreed de PvdA met alle middelen en schuwde daarbij de meest infame verdachtmakingen niet. De Groot hield strikt vast aan de proletarische lijn en hij stond zozeer buiten de politieke werkelijkheid dat hij de watersnoodramp in 1953 gebruikte om te proberen een beweging van volkshulpcomités te stichten en de regering als de schuldige aan te wijzen. Zijn campagne mislukte ook doordat de Sovjet-regering hem niet bijviel. Het kostte de CPN veel sympathie en aanhang. In 1956 was De Groot als afgevaardigde op het twintigste congres van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (CPSU) in Moskou aanwezig, maar keerde onkundig van de in een besloten zitting door N. Chroesjtsjov uitgesproken rede over de misdaden van J. Stalin naar Nederland terug. Binnen de CPN wist hij voorlopig het gevaar af te weren dat zijn eigen stalinistische beleid, inclusief het aanmoedigen van de verheerlijking van zijn persoon, onder vuur zou komen te liggen. Op wat langere termijn lukte hem dit niet meer. De positie van De Groot was niet langer boven alle kritiek verheven. De Groot was vooral gebeten op Chroesjtsjov en hier gaf hij binnenskamers op felle wijze uiting aan. Naar zijn mening was er sprake van verraad aan de beginselen van he leninisme. Hij schreef De levende waarheid van het leninisme (Amsterdam 1957). Er ontstond eind 1957 een tegen De Groot gerichte oppositie die ernst wilde maken met de destalinisatie en democratisering van de CPN en met de autonomie en het voortbestaan van de uit de illegaliteit voortgekomen Eenheids Vakcentrale (EVC). De oppositie schaarde zich rond het blad De Brug. De partijbestuurders en Kamerleden Gerben Wagenaar en Henk Gortzak kozen de zijde van de EVC-bestuurders Bertus Brandsen en Frits Reuter. De oppositie werd geroyeerd of trad zelf uit. Op instigatie van De Groot schreef Marcus Bakker een rapport, bekend als 'het rode boekje'. Dit brandmerkte de opposanten, die deel hadden uitgemaakt van de laatste illegale partijleiding, als verraders en Engelse agenten. Het CPN-congres in 1959 keurde het rode boekje goed. De positie van De Groot was sterker dan ooit, maar de CPN had opnieuw veel leden verloren en zich verder geïsoleerd. Aanvankelijk haalde De Groot de banden met de Sovjet-Unie nog nauwer aan. Hij kon de steun van de Sovjet-leiders in de strijd tegen de Brug-groep goed gebruiken. Door de breuk tussen de Sovjet-Unie en de Volksrepubliek China bekoelde de verhouding tussen de CPN en de CPSU. In 1963 verbrak De Groot abrupt de contacten met de Sovjet-Unie zonder partij te kiezen voor de Chinese Communistische Partij. Tot in het absurde werd deze breuk doorgevoerd. Bezoeken aan de Sovjet-Unie werden verboden en leidden zelfs tot royementen. Vanuit de Sovjet-Unie werd De Groot nu heftig aangevallen. Zelf kritiseerde De Groot in zijn memoires De dertiger jaren (1963, 1967) de Sovjet-leiders en stelde het antisemitisme aan de kaak. Na de uitstoting van De Brug-oppositie zag De Groot zich door het verloren gaan van enkele Kamerzetels gedwongen meer tijd aan het parlementaire werk te besteden. In 1962 trad hij af als politiek secretaris en liet zich tot partijvoorzitter benoemen. In 1966 beëindigde hij zijn Kamerlidmaatschap. Annie Averink volgde hem op. In 1967 trok De Groot zich terug als partijvoorzitter, Henk Hoekstra volgde hem op. Het partijbestuur benoemde De Groot tot erelid van het partijbestuur voor het leven. Hij vatte het erelidmaatschap niet op als een sinecure en op beslissende momenten bleef zijn stem doorslaggevend. Vanuit het wetenschappelijk instituut der CPN, het Instituut voor Politieke en Sociale Ontwikkeling (IPSO), waarvan hij de leiding in handen had genomen, bleef hij buiten het partijbestuur om politiek bedrijven door het laten publiceren van rapporten. Typerend voor zijn denken is het rapport Stalin contra Hitler (Amsterdam 1971) waarin hij van zijn bewondering voor Stalin getuigde. Hij maakte het 'pygmeeën-denken met zijn hekel aan grote mensen' belachelijk. In de jaren zeventig keerde hij zich fel tegen het eurocommunisme. In 1975 gaf hij op het partijcongres in een besloten zitting aan dat hij zijn voelhorens weer naar de CPSU en de Sovjet-Unie had uitgestoken. In april 1977 sprak De Groot met M.A. Soeslov in Moskou over de betrekkingen tussen de CPSU en de CPN. Het communiqué dat na afloop werd uitgegeven veroordeelde de acties ten gunste van de 'dissidenten' en wees iedere Westerse inmenging in de binnenlandse politiek van de Oostblok-landen af. Daarmee was het contact tussen CPSU en de CPN door De Groot hersteld. De vernietigende nederlaag van 1977 - vijf van de zeven zetels gingen verloren - weet De Groot, behalve aan de samenzwering rond de treinkaping van dat moment, aan de gehele partijleiding. Hij wilde die vervangen zien door in de strijd gestaalde arbeiders maar hij overspeelde zijn hand. Het partijbestuur sloot zich, aanvankelijk wat angstig, aaneen en De Groot moest vertrekken. Zijn erelidmaatschap voor het leven werd hem op het CPN-congres van 1978 ontnomen. De vanuit het IPSO, buiten het partijbestuur om, opgestelde nieuwe partijstatuten vormden zijn laatste politieke geschrift. Ze laten zien hoezeer hem de maatschappelijke ontwikkeling ontgaan was. Jonge academici hadden in de jaren zeventig binnen de CPN de plaatsen van de arbeiders ingenomen en deze ontwikkeling viel niet meer ongedaan te maken. De Groot hield echter vast aan de centrale plaats van het proletariaat in de CPN. De band met de landen van het 'rëel bestaande socialisme' wilde hij als een verplichting statutair vastgelegd zien. Hoezeer de jaren van de illegaliteit hem bleven obsederen, blijkt uit een bepaling in de ontwerpstatuten dat hij - 32 jaar na de oorlog - de rol van leden in het CPN-verzet nog wilde laten controleren. De Groot leidde de laatste tien jaar een teruggetrokken leven en weigerde nog iemand te woord te staan. Hij verhuisde met zijn vrouw naar een verzorgingsflat in Zeist. Na haar overlijden op 16 september 1985 werd hij opgenomen in het joods verpleeghuis te Bussum. Hij overleed nog geen jaar na haar. Auteur: Ger Harmsen Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 7 (1998), p. 69-76 Laatst gewijzigd: 10-02-2003 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Szandlja Borzykowski | geb. 23 Juli 1897 overl. 13 Nov 1942 |
Huwelijk: | 28 Dec 1920 | Antwerpen |
Kinderen: | ||
Rosa de Groot | geb. 31 Aug 1921 overl. 3 Nov 1942 |
Gezin 2
Huwelijkspartner: | Eke Bouchina Wilhelmina de Jong | geb. 18 Juni 1903 |
Huwelijk: | 6 Nov 1951 | Amsterdam |