Hendrik Pieter Nicolaas Muller
Geslacht: | Man | |
Vader: | Hendrik Muller | |
Moeder: | Marie Cornelie van Rijckevorsel | |
Geboren: | 2 Apr 1859 | Rotterdam |
Overleden: | 11 Aug 1941 | Den Haag |
Religie: | Doopsgezind | |
Beroep: | koopman, publicist en diplomaat | |
Aantekeningen: | Hendrik Muller werd, als telg van een der meest vooraanstaande koopliedenfamilies in het expanderende Rotterdam, opgeleid voor de handel. Hij doorliep vier klassen van de HBS in zijn geboorteplaats, daarna de examenklas aan de Realschule te Frankfurt am Main (1875/1876), gevolgd door stages bij internationale handelskantoren te Rotterdam, Liverpool, Manchester en Marseille. In augustus 1881 plaatste zijn vader hem bij de Handels-Compagnie Mozambique te Rotterdam. In april 1882 ging Muller op inspectiereis voor deze onderneming naar Zanzibar en Mozambique. Aansluitend bereisde hij Zuid-Afrika, waarvoor in Nederland vanwege de Transvaalse opstand en zelfstandigheid van 1880/1881 grote belangstelling was ontstaan. Teruggekeerd werd hij in augustus 1883 aangesteld tot mededirecteur van de Handels-Compagnie Mozambique, die naar zijn adviezen gereorganiseerd en vernoemd werd tot Oost-Afrikaansche Compagnie. Muller wilde duidelijk meer dan alleen dagelijkse leiding geven aan een handelskantoor in Rotterdam. Hij bezocht de Congo-conferentie te Berlijn in december 1884. In 1886 ging hij naar Portugal in een poging tot verlaging van de invoertarieven voor de Oost-Afrikaansche Compagnie in Portugals kolonie Mozambique. Eind 1889 bereisde hij Noord-Afrika en het jaar daarop West-Afrika als vertegenwoordiger van zijn vaders Nieuwe Afrikaansche Handel-Vennootschap, die daar soldaten wilde werven voor het Nederlandsch Oost-Indische Leger. In 1889 had hij intussen zijn vader als consul-generaal van Liberia in Nederland opgevolgd, een functie die hij tot 1913 bekleedde. Mullers betrokkenheid bij de Afrikaanse handel werd echter na terugkeer van zijn West-Afrikaanse reis in augustus 1890 beëindigd, toen ziekte en een conflict met zakelijke en persoonlijke achtergronden leidden tot een breuk met zijn familie en zijn ontslag als directielid van de Oost-Afrikaansche Compagnie. Hij vestigde zich in Den Haag. Muller had zich intussen in de afgelopen jaren duidelijk geprofileerd als Afrikadeskundige. Hij had er lezingen over gegeven en artikelen geschreven. Deze werden in 1889 grotendeels gebundeld in Zuid-Afrika. Reisherinneringen . Financieel onafhankelijk legde Muller zich na zijn afscheid van de handel toe op het verwerven van een wetenschappelijke kwalificatie. Samen met de geograaf J.F. Snelleman publiceerde hij in 1892 een antropologisch plaatwerk, Industrie des Cafres du Sud-Est de l'Afrique . Na voorafgaande studies te Heidelberg en Leipzig verwierf hij in 1894 te Giessen de doctorsgraad op een etnografische studie, Land und Leute zwischen Zambesi und Limpopo . Het was een goede compilatie van alle op dat moment voorhanden gegevens over een gebied dat gedeeltelijk pas recent verkend was. Het boek weerspiegelde zijn persoonlijke kennis van de regio en speelde in op de actuele belangstelling ervoor in het kader van de 'scramble for Africa'. Op voorstel van H.A.L. Hamelberg, die een opvolger zocht, werd Muller in april 1896 benoemd tot consul voor de provincies Noord- en Zuid-Holland van de Oranje Vrijstaat. Die Vrijstaatse aanstelling leidde ertoe dat hij Hamelberg geheel opvolgde als consul-generaal na diens onverwachte overlijden in september 1896. Die (onbetaalde) functie van Vrijstaats consul-generaal was meeromvattend dan de titel aangaf. Enerzijds was Muller in feite de buitenlandse hoofdvertegenwoordiger van de Oranje Vrijstaat. Anderzijds stelde de Vrijstaat kennelijk weinig belang in buitenlandse vertegenwoordiging. Dit in tegenstelling tot de Transvaalse zusterrepubliek, die zich vanaf 1898 in Europa op gezantsniveau liet representeren door haar oud-staatssecretaris W.J. Leyds. Muller vroeg om volle diplomatieke status, die hem echter niet werd verleend: het zou hem zijn leven lang blijven steken. Dit te meer daar de persoonlijke verhouding met Leyds vanaf het begin stroef was. Bovendien trokken Transvaal en Leyds alle aandacht van de diplomatie en media in het oplopende conflict rondom de Boerenrepublieken. Enthousiast ging Muller aan het werk voor de Vrijstaatse belangen en bedacht hij plannen om internationale belangstelling te verwerven. Enkele hadden concrete resultaten: de Vrijstaatse ondertekening van de Roode-Kruisconventie van Genève (1897) en de aansluiting bij de Internationale Postunie (1898) bijvoorbeeld. Mullers activiteiten geschiedden tegen de achtergrond van de toenemende spanning tussen Brit en Boer. Het gaf hem gelegenheid enkele artikelen en een biografische schets van de Transvaalse president 'Oom Paul' Kruger (in: Mannen en vrouwen van beteekenis in onze dagen 6 (1896) 215-264) te publiceren. Diens installatie aan het begin van zijn vierde ambtsperiode in 1898 woonde hij bij tijdens een lang bezoek aan Zuid-Afrika dat jaar. Teruggekeerd spande Muller zich in voor een Vrijstaatse uitnodiging tot deelneming aan de Haagse Vredesconferentie van 1899, zonder overleg met Leyds en feitelijk tegen de wens van de regering te Bloemfontein in. Hij boekte echter geen resultaat. Meer succes hadden Mullers inspanningen de publieke opinie te informeren en te bewerken en de pro-Boer beweging te stimuleren. Dat was ook de belangrijkste bezigheid van Muller en zijn vrijwilligers op het Haagse consulaat-generaal gedurende de in oktober 1899 uitgebroken oorlog. Daarnaast vroegen de communicatie met de Vrijstaatse regering, de in Europa verblijvende Afrikaners, de verzending van enkele Roode-Kruisambulances naar het strijdtoneel en de vele oorlogsvrijwilligers die zich aanmeldden om aandacht. In maart 1900 bezocht Muller Bern en Rome om de mogelijkheden tot interventie na te gaan en om aanwezig te zijn bij de aankomst van een officiële Republikeinse deputatie. In Milaan vond overleg plaats van de deputatie met Muller, Leyds en de Transvaalse gezantschapssecretaris C. van Boeschoten. De deputatie gaf haar vertrouwen aan Leyds en diens diplomatie, Muller werd gedwongen zich te beperken tot zijn consulaire zaken in Den Haag en werd buiten alle diplomatieke activiteiten gehouden. Het conflict verstoorde de persoonlijke verhoudingen tussen Muller en Leyds blijvend en bracht hen nog in 1930 tot een publieke polemiek. Met de bedoeling Amerikaanse interventie te helpen bewerken arriveerde Muller op oudejaarsavond 1901 in New York, tot verontwaardiging van de Republikeinse deputatie en Leyds, die hij onkundig had gelaten van zijn reis. Het werd een lezingenreeks over Zuid-Afrika. Het bericht van de Vrede van Vereeniging van 31 mei 1902 ontving hij in San Francisco. Vandaar reisde Muller enige maanden door Midden-Amerika. In Mexico verwierf hij voor eventuele Afrikaner immigranten vestigingsrechten. Op 16 september 1902 sloot hij het consulaat-generaal in Den Haag. Muller bleef ook na 1902 trouw aan de voormalige Republieken. 'Mijn Vrijstaat was mij vrouw, kind, vader en moeder', schreef hij in 1903 (geciteerd in: Du T. Spies, 'n Nederlander , 233). Voorlopig was er de afronding van allerlei concrete zaken: consulaire bemoeienissen, hulpacties voor getroffen Afrikaners. Persoonlijk verleende hij ook financiële steun aan oud-president M.T. Steyn, die enkele jaren ziek in Europa verbleef. Muller bleef in correspondentie met Steyn - overleden in 1916 - en diens vrouw. Muller bleef schrijven over Zuid-Afrika. In 1907 verscheen Oude tyden in den Oranje-Vrystaat. Naar mr. H.A.L. Hamelberg's nagelaten papieren beschreven . Het was tevens een hommage aan zijn voorganger als consul-generaal. Maar ook actuele kwesties stimuleerden hem herhaaldelijk tot artikelen in dagbladen en tijdschriften. Om verhalen in Britse en Zuid-Afrikaanse publicaties te weerleggen, als zou koning Willem I de Kaap in 1814 aan Groot-Brittannië verkocht hebben, schreef Muller een artikel 'Did Holland sell the Cape?', dat in 1916 - verkort en daardoor, naar zijn idee, verminkt - verscheen in The Geographical Journal (47 (1916) 392-393). Een zelfstandige en uitgewerkte versie, Is de Kaapkolonie verkocht? , zag in 1919 het licht en verscheen nog in 1932 in een Afrikaanse en Engelse vertaling. Deze was in het bijzonder ook bedoeld om blijvende Nederlandse belangstelling voor het Hollands-Afrikaanse Zuid-Afrika te tonen. Muller werd in 1923 erelid van de Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeniging. In 1932 ontving hij een eredoctoraat in de rechten van de Universiteit van Suid-Afrika, en in 1938 werd een borstbeeld van Muller geplaatst in het hoofdgebouw van de Universiteit van de Oranje Vrijstaat te Bloemfontein. Schrijven en reizen waren na 1902 Mullers voornaamste activiteiten. De publieke zaak, de geschiedenis en internationale positie van Nederland riepen Mullers belangstelling op, en hij schreef erover in verscheidene dagbladen, vanaf 1904 vooral in de Haagse Nieuwe Courant . In 1905 verscheen Door het land van Columbus , een verslag van de Amerikaanse reis van 1901/1902, in 1912 Azië gespiegeld (tweede deel in 1918), neerslag van de reis die Muller van 1907 tot 1909 door Voor- en Achter-Indië, Nederlands-Indië en het Verre Oosten maakte; ook de bronnenpublicatie De Oost-Indische Compagnie in Cambodja en Laos. Verzameling van bescheiden van 1636 tot 1670 (1917) stond in verband met die reis. Afgezien van het consulaat voor Liberia en het lidmaatschap van de commissie voor de consulaire examens vervulde Muller geen officiële functies. In 1914 werd hij echter benoemd tot regeringscommissaris van het kamp voor de Belgische vluchtelingen te Nunspeet. Minder dan een jaar later, in augustus 1915, nam hij ontslag; verwijten over zijn autocratische optreden beantwoordde hij met kritische krantenartikelen over het financiële beheer van het vluchtelingenbeleid. Een oud verlangen van Muller werd eindelijk vervuld toen hij opgenomen werd in de Nederlandse diplomatieke dienst en op 18 januari 1919 werd benoemd tot gezant in Boekarest. Zijn handelservaring kwam daar goed van pas. Op 5 december 1923 werd hij overgeplaatst naar Praag. Verzoeken om zwaardere posten werden niet ingewilligd, en in januari 1932, bijna 73 jaar oud, verliet hij de dienst. Hendrik Muller overleed ruim negen jaar later in Den Haag, waar hij op 'Oud Eik en Duinen', onder de tonen van het Wilhelmus, werd begraven. Het was een gepast en uitdagend afscheid, want Muller was levenslang een vurig vaderlander. Trots op Nederlands aard en cultuur, beschreef hij zijn grootse historie, waarvan hij overal ter wereld de overblijfselen bezocht. Hij verlangde herstel van die grootheid - waren de Zuid-Afrikaanse Boeren geen loten van die stam? -, verdedigde Nederlands handelsbelang en koloniale bezit en beschouwde zichzelf als een dienaar daarvan. Zijn zelfbewuste optreden was niet altijd even diplomatiek. Hendrik Muller was een nationalist en conservatief en zich zeer bewust van de koopmanstraditie en liberale doopsgezinde overtuiging van zijn voorgeslacht; een ijdel man met veel zelfvertrouwen en gesteld op zijn eer; een emotionele persoonlijkheid, beweeglijk en heftig en geen man voor samenwerking; maar ook een actieve man, die zich volledig gaf aan zijn idealen en overtuigingen, trouw en belangeloos. Muller bleef ongehuwd en liet zijn vermogen na aan de Stichting Hendrik Muller's Vaderlandsch Fonds, die als doelstelling kreeg het verlenen van studiebeurzen aan getalenteerde protestantse jongeren en steun aan wetenschap en cultuurconservering. Dr. H.P.N. Muller-versameling in de Vrystaatse Argiefbewaarplek te Bloemfontein (Zuid-Afrika). Behalve de in de tekst genoemde publicaties o.a.: 'Voordracht gehouden op 9 Maart 1888 ...', in Bulletin de la Société royale de Géographie d'Anvers 11 (1887/1888) 315-339; De Chartered British South Africa Co. en de Zuid-Afrikaansche Republiek (Haarlem 1896); De Zuid-Afrikaansche Republiek en Rhodesia ('s-Gravenhage 1896); 'Reisbriewe van Dr. Hendrik P.N. Muller: 1898'. Onder red. van F.J. du T. Spies, in Hertzog-Annale van die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns 4 (1955) 8 (dec.) 101-152. Behalve necrologieën o.a. door F. Oudschans Dentz in Neerlandia. Maandblad van het Algemeen Nederlandsch Verbond 45 (1941) 108-109; door P. van Rees, in Ons Leger 27 (1941) 386-389; in Zuid-Afrika. Maandblad voor de cultureele en economische betrekkingen tusschen Nederland en Zuid-Afrika 18 (1941) 79-80; in Die Huisgenoot , 5-12-1941; door F.J. du T. Spies, in Handelingen en levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1942-1943 (Leiden 1944), 96-103: Nieuwe Rotterdamsche Courant , 1-4-1934; Een geschrift van dr. H.P.N. Muller besproken door dr. W.J. Leyds ('s-Gravenhage 1930); F.J. du T. Spies, 'n Nederlander in diens van die Oranje-Vrystaat. Uit die nagelate papiere van dr. Hendrik P.N. Muller, oud-konsul-generaal van die Oranje-Vrystaat (Amsterdam 1946); Hendrik Muller, Muller, een Rotterdams zeehandelaar. Hendrik Muller Szn. (1819-1898) (Schiedam 1977). F.J. du T. Spies, 'n Nederlander in diens van die Oranje-Vrystaat (Amsterdam 1946) tegenover p. 256 [Muller omstreeks 1908]. G.J. Schutte Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002) |