Hendrikus Ferwerda
Geslacht: | Man | |
Vader: | Auke Ferwerda | |
Moeder: | Maartje Driessen | |
Geboren: | 1 OKT 1885 | Wijmbritseradeel |
Overleden: | 8 Dec 1942 | Wassenaar |
Beroep: | lt. ter Zee 2e kl | |
Aantekeningen: | Ferwerda volgde van 1902 tot 1906 de opleiding aan het Koninklijk Instituut voor de marine te Willemsoord en werd in laatstgenoemd jaar tot officier benoemd. Gedurende de eerste fase van zijn officiersloopbaan diende hij jarenlang aan boord van opnemingsvaartuigen. Na in 1919 bevorderd te zijn tot luitenant ter zee der 1e klasse volgde hij tussen 1920 en 1922 de cursus aan de Hoogere Marine Krijgsschool. In laatstgenoemd jaar werd hij aangewezen als secretaris van de Vlootwetcommissie, die de regering moest adviseren omtrent het tempo waarin de via de aanhangig zijnde Vlootwet te financieren voorzieningen moesten worden uitgevoerd. Ook trad hij enige tijd op als secretaris van de eveneens in 1922 ingestelde Vlootcommissie, die bedoeld was als permanent advieslichaam voor de Staten-Generaal. Van eind 1924 tot medio 1930 was hij door zijn plaatsingen zeer nauw betrokken bij de vervanging van de torpedobootjagers van de 'roofdier'-klasse door die van de 'admiralen'-klasse: hij fungeerde achtereenvolgens als commandant van de 'Hermelijn' en van de 'Jakhals', als officier belast met het toezicht op de bouw van de vier eerste eenheden van de 'admiralen'-klasse en als commandant van de 'De Ruyter'. Gedurende de twee commandoperiodes heeft hij geruime tijd het bevel over een schip gecombineerd met de tactische leiding van een divisie dan wel een groep torpedobootjagers. Tussen 1930 en 1935 commandeerde hij achtereenvolgens de marinevliegkampen Morokrembangan en De Kooy. Al eerder had Ferwerda een opvallende belangstelling getoond voor het marineluchtwapen en nu beijverde hij zich met succes om de Marine Luchtvaart Dienst (MLD) tactisch op een hoger plan te brengen. Tijdens zijn ambtsperiode als commandant van Marokrembangan publiceerde hij onder het pseudoniem Marin in de Indische pers artikelen waarin hij wees op de zijns inziens volstrekt onvoldoende kracht van de maritieme weermiddelen die in de Archipel beschikbaar waren. Het is de marineleiding niet onbekend gebleven dat deze stukken Ferwerda uit de pen waren gevloeid en zij heeft ter zake van haar ongenoegen blijk gegeven. Gevolgen voor zijn carrière heeft dit evenwel niet gehad. In1933 maakte Ferwerda deel uit van de commissie-Schepel, die de minister van Defensie van advies moest dienen bij het nemen van maatregelen 'ter duurzame versterking van den goeden geest in de weermacht en ter duurzame betere handhaving van den krijgstucht'. De instelling van deze commissie was te beschouwen als een reactie op de muiterij op 'De Zeven Provinciën'. In december 1934 werd hij benoemd tot lid van de commissie-Kan, die de mogelijkheid en wenselijkheid moest onderzoeken van afschaffing van de kruisers bij de zeemacht in Indië en versterking van het marineluchtwapen aldaar. Met de overige marineofficieren in de commissie was hij verantwoordelijk voor het minderheidsadvies, waarin handhaving van de kruisers én versterking van de MLD werd bepleit. Per l januari 1936 werd hij, tegelijk met zijn jaargenoot J.Th. Furstner, bevorderd tot schout-bij-nacht en op 3 maart van dat jaar aanvaardde hij de functie van commandant der zeemacht en hoofd van het departement der Marine in Ned.-Oost-Indië. Per 1 januari 1938 volgde zijn bevordering tot vice-admiraal. Als vlootvoogd in Indië moest hij woekeren met de hem ter beschikking staande middelen, niet in de laatste plaats omdat de toenemende belangstelling van Japan voor de Oostelijke archipel het noodzakelijk maakte om dat gebied intensiever te bewaken dan tot dan toe gebruikelijk was geweest. Tegen het einde van zijn ambtsperiode kon hij evenwel met voldoening constateren dat wat niet ten onrechte werd aangeduid als de wederopbouw van de Koninklijke Marine op gang kwam en dat het 'kruiservraagstuk' conform zijn denkbeelden was opgelost. Een en ander was mede het resultaat van in Indië gevoerde propaganda, waarbij Ferwerda achter de schermen een belangrijke rol heeft gespeeld. Het succes van die propaganda was vooral opmerkelijk omdat terzelfdertijd vanuit legerkringen werd bepleit het zwaartepunt van de verdediging van Indië tegen een buitenlandse vijand althans in de eerste fase van de tegenactie te leggen bij het luchtwapen van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger. Gedurende Ferwerda's laatste jaar als vlootvoogd in Indië heeft zich een diepgaande controverse ontwikkeld tussen hem en Furstner, die sedert medio 1936 chef van de Marinestaf was. Hoewel Ferwerda het zogenaamde slagkruiserplan, waarvan Furstner een warm voorstander was, strategisch goed gefundeerd achtte, vond hij de voorgestelde encadrering van de slagkruisers met lichter materieel te zwak en achtte hij het plan in diverse opzichten voor Nederland te hoog gegrepen, ook omdat hij twijfelde of men tijdig voldoende goed gekwalificeerd personeel ter beschikking zou hebben. Daarom gaf hij vooralsnog de voorkeur aan een programma waardoor de vloot op zo kort mogelijke termijn werd uitgebreid met een belangrijk contingent lichte kruisers, torpedobootjagers, onderzeeboten en vliegtuigen. Oorspronkelijk was het de bedoeling geweest dat Ferwerda in oktober 1939 het beheer over het departement der Marine en het bevel over de zeemacht in Indië zou overdragen aan schout-bij-nacht C.E.L. Helfrich. De gouverneur-generaal achtte het evenwel noodzakelijk dat Helfrich zich als chef-staf inwerkte in de problemen die geschapen waren door het uitbreken van de oorlog in Europa en daarom bleef Ferwerda uiteindelijk tot 18 december 1939 aan. Na zijn terugkeer in Nederland werd hij per 8 april 1940 gepensioneerd. In het najaar van 1940 werd hij benoemd tot inspecteur-generaal van het Loodswezen enz., welke functie hij van 21 november 1940 tot 15 februari 1941 vervulde. Dat hij bereid was in de plaats te treden van een vlagofficier die door de bezetter was ontslagen en vervolgens gearresteerd (overigens pas nadat de functie in kwestie eerst door twee anderen ad interim was waargenomen) heeft velen bevreemd. Het lijdt echter geen twijfel dat Ferwerda's voornaamste beweegreden is geweest het verlangen het loodswezen cum annexis zoveel mogelijk aan de controle van de Duitsers te onttrekken en te bewerkstelligen dat het de Kriegsmarine zo min mogelijk assistentie verleende. Spanningen met de Duitse Referent bij de Dienst van het Loodswezen en problemen met zijn gezondheid, die ook in zijn laatste Indische periode al zware zorgen had gebaard, deden hem al na enkele maanden ontslag nemen. Als vlootvoogd vond Ferwerda in het Indische bestuursapparaat, in de Volksraad en bij het publiek in Indië veel waardering. Hij werd door zijn collega's bij de Koninklijke Marine in het algemeen hoog aangeslagen wegens zijn leidersgaven en zijn beheersing van zowel de theoretische als de praktische aspecten van het métier van zeeofficier. Velen stelden hem boven Furstner, die aanmerkelijk minder 'all-round' was en Ferwerda's intense belangstelling miste voor alles wat met de menselijke verhoudingen binnen de Marine te maken had. Toen hij de actieve dienst verliet verleende de Marine Vereeniging waarin hij jarenlang een zeer belangrijke rol had gespeeld hem de zeldzame onderscheiding van het erelidmaatschap. A: Collectie-Ferwerda bestaande uit o.a. brieven en ms. van toespraken onder beheer van A.P. Ferwerda te Rijswijk. P: 'Vrijwilligers- of militievloot? Hoe moet de organisatie der Koninklijke Marine zijn, wat betreft personeel, materieel en financiën', in Marineblad 35 (1920) 117 - 164; 'Overzicht van de maritieme defensie in Indië', in Het Indische boek der zee. Samengest. door D.A. Rinkes, N. van Zalinge en J.W. de Roever. 2e verm. en verb. dr. (Batavia [etc., 1927]) 165-180. L: 'De beteekenisvolle figuur van H. Ferwerda', in De Locomotief, 19-12-1939; 'Overdracht van het commando der zeemacht', in De Indische Courant, 19-12-1939; G. Teitler, De strijd om de slagkruisers 1938-1940 (Dieren, 1984); Ph.M. Bosscher. De Koninklijke Marine in de Tweede Wereldoorlog (Franeker, 1984- 1986. 2 dl.). Ph.M. Bosscher Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989) Laatst gewijzigd op 05-09-2003 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Johanna Maria van de Poll | geb. 29 Juli 1885 |
Huwelijk: | 30 Nov 1910 | Apeldoorn |