Jan Hendrik Oort
Geslacht: | Man | |
Vader: | Abraham Hermanus Oort | |
Moeder: | Ruth Hannah Faber | |
Geboren: | 28 Apr 1900 | Franeker |
Overleden: | 5 Nov 1992 | Leiden |
Beroep: | directeur Sterrewacht Leiden | |
Aantekeningen: | Jan Oort groeide op als tweede zoon in een gezin met vijf kinderen, waarin de belangstelling voor de natuurwetenschappen heel gewoon was. Zijn vader was drie jaar na Jans geboorte van Franeker naar Oegstgeest verhuisd en daar geneesheer-directeur van de psychiatrische inrichting 'Rhijngeest' geworden. In zijn vrije tijd deed hij eenvoudige medische en psychologische proeven, en die liefde voor de experimentele wetenschap droeg hij, zonder er veel moeite voor te doen, over op zijn drie zoons. Jan doorliep de HBS in Leiden, maar na in 1917 eindexamen te hebben gedaan ging hij wiskunde en natuurwetenschappen studeren in het verre Groningen. De faam van de daar werkzame astronoom J.C. Kapteyn was doorslaggevend geweest bij de keuze voor die stad. Toen Oort naar Groningen vertrok, was hij nog niet zeker of hij natuur- dan wel sterrenkunde als hoofdvak zou kiezen, maar dankzij de inspirerende colleges en de stimulerende persoonlijkheid van Kapteyn wist hij al gauw dat het sterrenkunde zou worden. Na zijn kandidaatsexamen op 2 juli 1919 raakte Oort betrokken bij het onderzoek van de Groningse astronoom. Als eigen onderwerp koos hij voor de zogeheten hogesnelheidssterren, een categorie sterren met hoge snelheden ten opzichte van de grote meerderheid van de sterren in de zonsomgeving. Het verschijnsel paste niet in het model dat Kapteyn rond 1920 van het melkwegstelsel had opgesteld en trok daarom zijn belangstelling. Na op 5 november 1921 cum laude zijn doctoraal te hebben afgelegd werd Oort assistent bij P.J. van Rhijn, die in datzelfde jaar Kapteyn in Groningen was opgevolgd en diens onderzoek voortzette. Om buitenlandse ervaring op te doen vertrok Oort in 1922 naar de Verenigde Staten, waar hij twee jaar doorbracht op de sterrenwacht van Yale University. Hoewel hij zich, in lijn met het Groningse onderzoeksprogramma, meer interesseerde voor de structuur en de wording van het melkwegstelsel, werkte hij hier hoofdzakelijk aan het bepalen van de positie van talloze sterren. In 1924 keerde Oort niet terug naar Groningen. De Leidse hoogleraar Willem de Sitter, een andere leerling van Kapteyn, bood hem een positie aan als assistent aan zijn sterrenwacht. Daar zette Oort zijn in Groningen begonnen promotieonderzoek voort, en op 1 mei 1926 promoveerde hij cum laude bij Van Rhijn op The stars of high velocity . Zelf was Oort niet zo tevreden over dit proefschrift, omdat hij geen bevredigende verklaring voor de beweging van de bestudeerde sterren had gevonden. Kort na zijn promotie drong het echter tot hem door - de Zweedse astronoom Bertil Lindblad had begin 1926 al, op theoretische gronden, een hypothese in die richting geformuleerd - dat de beweging van de sterren in het melkwegstelsel heel goed te verklaren was als aangenomen werd dat het stelsel geen rustend systeem is, maar een roterende schijf, met de zon tamelijk ver verwijderd van het centrum. Oort bevestigde Lindblads theoretische bevindingen en ontdekte het verschijnsel van de differentiële rotatie van de sterren: deze hebben een kortere omloopsnelheid rond het centrum, naarmate ze zich daar dichterbij bevinden. Op basis hiervan kon hij in twee artikelen in 1927 en 1928 het empirisch bewijs leveren voor de rotatie van het melkwegstelsel. Beide artikelen vestigden in korte tijd zijn naam als astronoom. Een belangrijk artikel over de bepaling van de component van het krachtveld loodrecht op het vlak van het melkwegstelsel, nodig ter bepaling van de massaverdeling in het melkwegstelsel, versterkte in 1932 zijn reputatie. In Leiden was de erkenning die Oorts onderzoek kreeg inmiddels tot uitdrukking gebracht in zijn benoeming tot conservator in 1926 - gecombineerd met een privaatdocentschap - en tot lector in 1930. Aanbiedingen uit de Verenigde Staten, van Harvard University en Columbia University, wees hij van de hand. Het onverwachte overlijden van De Sitter, eind 1934, leidde tot belangrijke verschuivingen op de Leidse sterrenwacht. De Sitter werd opgevolgd door de Deen Ejnar Hertzsprung, die op zijn beurt als adjunct-directeur en buitengewoon hoogleraar werd opgevolgd door Oort. In Oorts op 15 november 1935 uitgesproken oratie, De bouw der sterrenstelsels , schetste hij een onderzoeksprogramma dat hem voor de rest van zijn leven zou bezighouden. Eveneens in 1935 werd Oort gekozen tot algemeen secretaris van de International Astronomical Union (IAU), en in 1937 volgde een benoeming tot lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. De Duitse bezetting liet het sterrenkundig onderzoek van Oort niet onberoerd. In mei 1942 diende hij zijn ontslag in als hoogleraar en adjunct-directeur, en om gijzeling te voorkomen trok hij zich terug in Hulshorst op de Veluwe. Ver van de sterrenwacht - waar Hertzsprung op zijn post bleef - zette Oort zich aan het schrijven van een samenvattend boek over het melkwegstelsel. Hij was echter niet de persoon om een werk te schrijven dat bestaande kennis samenvatte; veel beter was hij op dreef als hij artikelen kon schrijven die het onbekende exploreerden. Het boek is er daarom nooit gekomen, maar het voorbereidende werk leidde wel tot een kritische doorlichting van bestaande stercatalogi en het hoofdstuk 'Stellar dynamics' in het handboek Galactic structure uit 1965. Eind jaren dertig en begin jaren veertig waren er in de Verenigde Staten publicaties verschenen waarin melding werd gemaakt van radiostraling vanuit het heelal. Oort zag hier nieuwe mogelijkheden voor astronomisch onderzoek, vooral als het niet alleen - zoals tot dan toe - om waarnemingen van continuümstraling zou gaan, maar ook om de waarneming van de emissielijn van een bepaald bestanddeel van de interstellaire materie. Aangespoord door Oort verdiepte de Utrechtse student in de theoretische sterrenkunde H.C. van de Hulst zich in dit probleem, en tijdens een clandestien colloquium, dat in 1944 op de Leidse sterrenwacht werd gehouden, deed hij de voorspelling dat men in de radiostraling de 21-cm lijn waterstof zou vinden, een van de meest voorkomende elementen in de interstellaire ruimte. Aangezien deze straling niet gehinderd wordt door de wolken en de nevel, die de optische waarneming hier te lande vaak onmogelijk maken, kon Nederland nu ook een centrum van sterrenkundig waarnemen worden. Oort heeft na de bevrijding als geen ander geijverd voor de uitbreiding van de radiosterrenkunde in Nederland. Hij was daarvoor door positie en karakter de aangewezen persoon: in 1945 was hij Hertzsprung opgevolgd als gewoon hoogleraar en directeur van de Leidse sterrenwacht. Oort nam daarop met zijn gezin zijn intrek in de directeurswoning, die deel uitmaakte van de sterrenwacht. Vanuit de studeerkamer in dat huis, waarin verder zijn vrouw Mieke de klassieke rol van hoogleraarsvrouw vervulde, bestierde hij de Leidse en de Nederlandse sterrenkunde, met strakke maar niet monomane hand. Oort was een fanatiek schaatser en gaf zodra het ijs sterk genoeg was de staf van de sterrenwacht vrijaf om zelf grote schaatstochten te kunnen maken. Onder leiding van Oort kwam in 1949 een samenwerkingsverband tot stand tussen de Leidse en de Utrechtse astronomen, de PTT en het Natuurkundig Laboratorium van NV Philips Gloeilampenfabrieken: de Stichting Radiostraling van Zon en Melkweg. De PTT stelde een door de Duitsers achtergelaten 7,5 m radarspiegel ter beschikking, die tot radiotelescoop werd omgebouwd en waarmee men in Kootwijk op de Veluwe de eerste verkenningen uitvoerde. In 1951 slaagden technici er voor het eerst in de 21-cm lijn van waterstof waar te nemen. Zo verkreeg men een hoogst belangrijke aanvulling op de optische waarnemingen en ontvouwde zich in de daaropvolgende jaren beetje bij beetje de plattegrond van het melkwegstelsel. Uit de publicaties van Oort en zijn medewerkers bleek duidelijk de spiraalstructuur van het stelsel. De ontwikkeling van de radiosterrenkunde veranderde het karakter van de astronomie in Nederland ingrijpend. Maar ook het werk van Oort zelf veranderde. Vóór de Tweede Wereldoorlog had hij bij uitstek eenmanswerk verricht: in de stijl van Kapteyn leverde hij nieuwe fysische interpretaties van waarnemingsgegevens die door anderen waren verzameld. De mathematische aankleding hield hij zo beperkt mogelijk, en aan zuiver theoretische speculaties waagde hij zich niet. Na de bevrijding verdween deze stijl van werken niet geheel. Zo kwam Oort in 1951 op basis van gegevens van anderen tot de conclusie dat de oorsprong van de kometen gezocht moest worden in een wolk komeetkernen die als een schil om de zon ligt, op 10.000 tot 100.000 astronomische eenheden van de zon verwijderd, later de 'Oort-wolk' genoemd. Wel trad hij nadrukkelijker dan voorheen op als leider van een onderzoeksteam dat met radiotelescopen ook zelf waarnemingsgegevens verzamelde. Oort bleek beter dan wie ook in staat te zijn voor het onderzoek nieuwe fondsen te werven. Hoewel hij klein en fragiel van gestalte was, verleenden zijn brede kijk op de astronomie, zijn beminnelijke aard en zijn oprechte belangstelling voor het werk van anderen hem een natuurlijk gezag, dat hij graag voor de sterrenkunde als geheel inzette. Aan bestuurlijke taken buiten de astronomie heeft hij zich altijd weten te onttrekken - zo weigerde hij in 1960 rector magnificus te worden -, maar voor de astronomie kon men altijd een beroep op hem doen. Hij had een fijne neus voor nieuwe onderzoeksmogelijkheden, was diplomatiek en volhardend in onderhandelingen met geldschieters en beschikte over uitstekende contacten met invloedrijke politici en bestuurders, zoals de leider van het eerste naoorlogse kabinet, W. Schermerhorn, en de eerste directeur van ZWO, J.H. Bannier, een gepromoveerd natuurkundige. Oort wist schijnbaar moeiteloos te bereiken wat anderen nooit zou zijn gelukt. 'Oort hoeft maar te fluisteren', zei een rector magnificus van de Leidse universiteit eens, 'en krijgt wat hij wil'. Na de eerste successen met de kleine radiotelescoop in Kootwijk lukte het Oort geld bij elkaar te brengen voor de bouw van een veel grotere radiotelescoop in het Drentse Dwingeloo. Deze 'kippengaas'-telescoop, met een diameter van 25 meter, werd in 1956 officieel in gebruik genomen. Dit nieuwe instrument stelde Oort in staat ook onderzoek te doen naar het centrum van het melkwegstelsel, dat, naar hij ontdekte, veel actiever was dan men dacht. Al kort na de ingebruikneming van Dwingeloo begon Oort echter alweer te denken aan een nog krachtiger instrument om sterrenstelsels buiten het melkwegstelsel te onderzoeken. Na jarenlange inspanning slaagde Oort erin, in samenwerking met Bannier, bij Westerbork een synthese-radiotelescoop van de grond te krijgen. Deze samengestelde telescoop - bestaande uit twaalf afzonderlijke radiotelescopen op een rij - werd in juni 1970 in gebruik genomen. Dezelfde gaven die Oort in Nederland tentoonspreidde, zette hij ook in ter bevordering van de internationale wetenschap. Hij loodste als algemeen secretaris van de IAU (tot 1948) dit gezelschap door de Tweede Wereldoorlog en zorgde ervoor dat al spoedig ook de Duitse astronomen weer werden toegelaten. Verder was hij de drijvende kracht achter de bouw van een gemeenschappelijke Europese optische telescoop in Chili, waarmee Europa de inmiddels op de Verenigde Staten opgelopen achterstand kon inhalen. De eerste plannen voor een dergelijke sterrenwacht op het zuidelijk halfrond dateren uit 1953, en in 1964 werd officieel de European Southern Observatory opgericht. Inmiddels was Oort ook - van 1958 tot 1961 - opgetreden als president van de IAU, juist in de tijd dat het toetreden van Taiwan en het uittreden van de Volksrepubliek China de IAU dreigden lam te leggen. Hoezeer men de Leidse sterrenkundige in het buitenland waardeerde, blijkt uit de vele eredoctoraten en eerbewijzen waarmee hij na de oorlog werd overladen. Na zijn emeritaat in 1970 bleef Oort nauw betrokken bij het sterrenkundig onderzoek; hij publiceerde toen zelfs meer dan in de jaren daarvoor. De gretigheid waarmee hij de ontwikkelingen bleef volgen en eigen bijdragen bleef leveren - bijvoorbeeld door het schrijven van een paar gezaghebbende review-artikelen - kenmerkt een onderzoeker met een weinig beschouwelijke inslag, die liever het nieuwe onderzoekt dan over het verleden na te denken of te schrijven. Toen hij in 1987 de Japanse Kyoto-prijs kreeg, keek hij in zijn dankrede niet terug op zijn loopbaan, maar sprak hij over een onderzoeksgebied dat hem recentelijk was gaan boeien, de superclusters. Oort beschouwde de sterrenkunde als een spannende roman, waarin je graag doorleest om te weten te komen hoe het verder gaat. Tot zijn overlijden op 92-jarige leeftijd is hij blijven doorlezen. A: Archief-J.H. Oort in de Bibliotheek van de Rijksuniversiteit te Leiden. De Niels Bohr Library van het American Institute of Physics (College Park, Maryland) bewaart een interview van David DeVorkin met Oort, 10-11-1977 (onderdeel van de 'Sources for the history of modern astrophysics'). P: Een volledige bibliografie in: J.K. Katgert-Merkelijn, The letters and papers of Jan Hendrik Oort as archived in the University Library, Leiden (Dordrecht [etc.] 1997) 161-172. L: Behalve necrologieën en herdenkingsartikelen o.a. door Adriaan Blaauw, in Zenit (mei 1993) 196-210; A. Blaauw en M. Schmidt, in Publications of the Astronomical Society of the Pacific 105 (1993) 681-685; Govert Schilling, in Ons Erfdeel 37 (1994) 252-257; H.C. van de Hulst, in Quarterly Journal of the Royal Astronomical Society 35 (1994) 237-242: Oort and the universe. A sketch of Oort's research and person . Onder red. van H. van Woerden [e.a.] (Dordrecht [etc.] 1980); De Leidse Sterrewacht. Vier eeuwen wacht bij dag en bij nacht . Onder eindred. van Willem Bijleveld (Zwolle 1983) 64-66, 81-141; Tom Verheul, 'Het heelal van Jan Hendrik Oort', in idem , De profs. Vijf fameuze Nederlandse wetenschappers (Bloemendaal 1988) 62-82; Adriaan Blaauw, ESO 's early history. The European Southern Observatory from concept to reality (Garching bei München 1991); idem, History of the IAU. The birth and first half-century of the International Astronomical Union (Dordrecht [etc.] 1994); J.K. Katgert-Merkelijn, 'A short biography of Jan Hendrik Oort', in de onder P genoemde publicatie The letters and papers of Jan Hendrik Oort , pp. xv-xxx; Bastiaan Willink, 'Oort (1900-1992)', in idem, De Tweede Gouden Eeuw. Nederland en de Nobelprijzen voor natuurwetenschappen, 1870-1940 (Amsterdam 1998) 171-177; K. van Berkel, 'Jan Hendrik Oort, 1900-1992', in A history of science in the Netherlands. Survey, themes and reference . Onder red. van K. van Berkel [e.a.] (Leiden [etc.] 1999) 546-549; Martijn van Calmthout, 'Jan Hendrik Oort. Architect van de Melkweg en omgeving', in Kopstukken van het laagland. Een eeuw Nederland in honderd portretten . Onder red. van Paul Brill ([Amsterdam] 1999) 182-186; Jan Oort, astronomer. Catalogue of an exhibition in Leiden University Library, April 20 May 27, 2000 . Onder red. van Jan Just Witkam (Leiden 2000); A. Blaauw, 'Jan Hendrik Oort, een groot sterrenkundige', in De Academische Boekengids nr. 24 (dec. 2000) 13-14. Op 20 april 1978 zond de NOS-televisie de documentaire Markant: J.H. Oort van Jan Kijser uit. Op 11 september 1988 zond de kap>-televisie de documentaire Het heelal van Oort van Tom Verheul uit. I: Tom Verheul, De profs. Vijf fameuze Nederlandse wetenschappers (Bloemendaal 1988) 62. K. van Berkel Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002) Laatst gewijzigd op 10-02-2012 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Johanna Maria Graadt van Roggen | geb. 7 Jan 1906 |
Huwelijk: | 24 MEI 1927 | Utrecht |