Johannes Martinus Messchaert
Geslacht: | Man | |
Vader: | Pieter Klaaszn. Messchaert | |
Moeder: | Maria Schouman | |
Geboren: | 22 Aug 1857 | Hoorn |
Overleden: | 9 Sept 1922 | Küssnacht, Zwitserland |
Beroep: | zanger, dirigent en zangleraar | |
Religie: | Doopsgezind | |
Aantekeningen: | Johan Messchaert werd geboren als telg van de uit Rotterdam stammende, maar sedert ruim een eeuw in Hoorn wonende doopsgezinde familie Messchaert. Zijn vader - in zijn gewone leven winkelier in ijzerwaren - was artistiek begaafd. Zijn moeder was een afstammelinge van de Dordtse schildersfamilie Schouman. Al op jeugdige leeftijd ontving Messchaert vioollessen van H.F.A. Utermöhlen, zonder daarmee vooralsnog beroepsmusicus te willen worden. Aanvankelijk werd toen eerder gedacht aan het beroep van bloemist. Daarom ging hij na zijn HBS-tijd als volontair werken bij een bloemen- en boomkweker in Arnhem. In die stad kwam hij in contact met de eveneens uit Hoorn afkomstige muziekmeester H.A. Meijroos, die hem onderwees in de vakken viool, piano en muziektheorie. Onder Meijroos' leiding speelde hij - nadat hij zijn bloemistenopleiding opgegeven had - als violist in het stedelijk orkest en in diens operaorkest. Bovendien zong hij mee in een koor dat door dezelfde musicus geleid werd. Bij de uitvoering van Schumanns werk Der Rose Pilgerfahrt kreeg Messchaert onverwacht de gelegenheid als invaller de baspartij te zingen. Hij behaalde hiermee zo'n succes dat Meijroos hem adviseerde muziek te gaan studeren. In 1877 vertrok Messchaert naar Keulen, waar hij onder leiding van Carl Schneider een opleiding aan het conservatorium volgde. Na anderhalf jaar ging hij naar Frankfort aan de Main om zijn studie aan het Dr. Hoch's Conservatorium voort te zetten. Hier studeerde hij compositie bij Joachim Raff, viool bij prof. Hugo Heermann, en van de beroemde liederen- en balladenzanger Julius Stockhausen - die vooral als zangpedagoog naam gemaakt had- kreeg hij zangonderricht. Stockhausen had een grote invloed op Messchaert, die hij tot zijn beste leerlingen rekende. Spoedig nadat hij voor een carrière als concertzanger gekozen had, ging hij in 1879 naar München om daar aan de Königliche Musikschule als dramatisch zanger te worden opgeleid, o.a. bij de regisseur Carl Brüllot, de zangleraar Hermann von Schmidt en de concertmeester Ludwig Abel, onder wiens leiding hij de baspartijen uit verschillende opera's instudeerde. Na voltooiing van zijn opleiding bracht Messchaert in de zomer van 1881 een bezoek aan zijn ouders. Het was zijn bedoeling zich daarna te verbinden aan een der Duitse operagezelschappen, maar tijdens zijn verblijf in het vaderland ontving hij van Daniël de Lange een uitnodiging mee te zingen in een koor dat zich specialiseerde in het uitvoeren van composities uit de 15e, 16e en 17e eeuw (Obrecht, Sweelinck e.a.). Al meteen oogstte dit Amsterdamsen a Capella-Koor veel succes, waardoor Messchaert als zanger bekendheid in Nederland kreeg en hij zich in Amsterdam vestigde als zanger en pedagoog. Eind 1881 werd hij benoemd tot leraar aan de muziekschool van de afdeling Amsterdam van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst en vanaf september 1884 tot hoofdleraar solozang aan het Amsterdamse conservatorium, waarvan hij met Daniël de Lange, Julius Röntgen en Frans Coenen medeoprichter was. Tot zijn leerlingen behoorden onder meer de later bekend geworden sopraan Aaltje Reddingius, Alphons Diepenbrock en Johanna Alma, zijn latere vrouw. Ook werd hem in 1883 de directie aangeboden van de Amsterdamse liedertafel 'Euterpe', waar hij Gustav Heinze opvolgde. Onder Messchaerts leiding behoorde 'Euterpe' tot de beste mannenkoren in Nederland. De begeleider was toenmaals de pianist Julius Röntgen, met wie Messchaert ook dikwijls als solist optrad. Op 3 december 1881 debuteerden beiden met een liederenavond in Felix Meritis te Amsterdam. Daarna volgden succesvolle optredens in het gehele land, en later maakten Messchaert en Röntgen - die wel muzikale tweelingbroers genoemd werden - talrijke tournees door de meeste Europese landen, waar zij grote triomfen oogstten. Het hoogtepunt vormden hun concerten in Wenen, waar zij altijd door een uitbundig publiek ontvangen werden en waar Brahms zich dikwijls onder de toehoorders bevond. Tijdens hun jarenlange samenwerking tot 1916 bouwden zij een zeer gevarieerd repertoire op, dat bestond uit het beste wat oude en moderne liederencomponisten hadden voortgebracht. Intussen had Messchaert als oratoriumzanger ook al een uitstekende reputatie opgebouwd. Reeds vanaf 1877 trad hij incidenteel als zodanig op. Wegens zijn prachtige stem, zijn grote zeggingskracht, zijn diep gevoelige voordracht en zijn zuivere uitspraak ontving hij steeds meer verzoeken om bas- en soms ook baritonpartijen in grote oratoria te zingen. Ook in dit genre steeg zijn ster tot grote hoogte. Zijn meest indrukwekkende vertolking was die van de Christuspartij in de Matthäuspassion. In veel Europese steden heeft Messchaert in alle belangrijke oratoria gezonden. Hoewel hij een opleiding voor operazanger had genoten, heeft hij weinig in opera's gezongen, omdat hij meende dat zijn weke, gevoelvolle stem daarvoor niet krachtig genoeg was. De concertreizen namen langzamerhand zo de overhand en waren zulk een succes dat deze op Messchaerts leven een belangrijke invloed kregen. Door zijn deelneming aan oratoria vooral genoot hij voor die tijd vorstelijke honoraria en werd hij o.a. in staat gesteld in Hilversum door de bekende architect K.P.C. de Bazel een landhuis te laten bouwen. Omstreeks 1895 kreeg hij het zo druk dat hij zijn zanglessen nog slechts in de zomermaanden, en dan nog voor een beperkt aantal leerlingen, kon geven. Hierdoor kreeg hij toen weer meer gelegenheid nieuwe zangactiviteiten te ontwikkelen. Zo richtte hij in 1896 het Amsterdamsch Vocaal Kwartet op, waarin hij zelf, naast Aaltje Noordewier-Reddingius (sopraan), Cato Loman (alt) en Joh. J. Rogmans (tenor), de baspartijen vertolkte. Kort voor de eeuwwisseling had hij bovendien nog enige tijd de muzikale leiding van het Amsterdamsch a Capella-Koor. Wegens gezondheidsredenen - hij leed dikwijls aan ernstige verkoudheden en aan een nieraandoening - vestigde Messchaert zich in september 1900 in Wiesbaden, waar hij ook verkeerstechnisch meer in het middelpunt van zijn te bereizen concerten woonde. Drie jaar later verhuisde hij naar Berlijn en in 1905 vertrok hij naar Frankfort aan de Main, omdat hij zich daar als zangpedagoog verbonden had aan het Dr. Hoch's Conservatorium, waar hij zijn vroegere leermeester Stockhausen opvolgde. In 1907 werd hem door de Pruisische regering de titel 'professor' verleend. Het leraarschap bracht Messchaert echter niet wat hij ervan verwacht had en ook hier bleek dat het regelmatig lesgeven en de talrijke concertreizen niet te verenigen waren, waardoor hij zich in 1909 gedwongen voelde zijn betrekking neer te leggen; hij vestigde zich toen in München. Een aantrekkelijk aanbod eerste leraar te worden aan de Königliche Akademische Hochschule für Musik te Charlottenburg lokte hem in 1911 andermaal naar Berlijn. Een van zijn leerlingen was daar Franziska Martienszen-Lohmann, die later verscheidene publikaties over Messchaerts zangkunst het licht deed zien. Eind 1919 verliet hij het economisch ontredderde Duitsland. Hij ging toen in Zürich wonen. Hier gaf hij zanglessen aan particulieren en bovendien werd hij leraar aan het Konservatorium für Musik. Ondanks de goede zorgen van zijn vrouw en zijn tweelingdochters Els en Mieke, en het volgen van een streng dieet, namen zijn lichaamskrachten gaandeweg af. Bovendien kreeg hij steeds vaker last van een keelaandoening, waardoor hij dikwijls plotseling een concert moest afzeggen. Zijn laatste optreden vond plaats op 1 april 1917, toen hij in Amsterdam onder leiding van Willem Mengelberg nog eenmaal de Christuspartij vertolkte in Bachs Matthäuspassion. Kort na zijn 65e verjaardag overleed hij in een sanatorium te Küssnacht bij Zürich ten gevolge van een embolie na een geslaagde blindedarmoperatie. Messchaerts uitzonderlijke prestaties als zangpedagoog en vooral als zanger maakten hem in zijn tijd tot een der beroemdste uitvoerende musici, in het bijzonder in Nederland en Duitsland. Ofschoon hij hiervoor weinig gevoelig was, vielen hem talrijke onderscheidingen ten deel. Tijdens zijn carrière ontmoette hij uiteraard veel andere prominenten uit de muziekwereld. Met Brahms, Grieg en Richard Strauss was hij bevriend, terwijl Mahler als een groot bewonderaar van Messchaerts zangkunst gold. Op 24 mei 1930 werd in zijn geboortestad Hoorn het Messchaert-gedenkteken te zijner nagedachtenis onthuld. A: P: 't Ontslapen Kind aan zijn Vader (voor zang en orkest); Jagdlied aus des Knaben Wunderhorn (voor zang en piano); Es war ein König in Thule (voor mannenkoor). L: A.W.J. de Jonge Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989) Laatst gewijzigd op 05-09-2003 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Johanna Jacoba Alma | geb. 27 Dec 1859 overl. 16 Aug 1935 |
Huwelijk: | 30 Juli 1885 | Amsterdam |
Kinderen: | ||
Elisabeth Messchaert | geb. 10 MEI 1886 overl. 26 Juni 1946 | |
Maria Messchaert | geb. 10 MEI 1886 overl. 21 Feb 1950 |