Bernhard Meijer
Geslacht: | Man | |
Vader: | Hendrik Diderik Bernhard Meijer | |
Moeder: | Anna Gerharda van den Sigtenhorst | |
Geboren: | 17 Juni 1888 | Amsterdam |
Overleden: | 17 Juli 1953 | Den Haag |
Beroep: | componist | |
Aantekeningen: | Bernhard Meijer bezocht in Amsterdam het gymnasium en studeerde van 1910 tot 1912 aan het Amsterdams Conservatorium piano, theorie der muziek en compositie o.a. bij Bernard Zweers. Verscheidene composities uit die jaren waaronder sonates voor viool, resp. piano en een strijkkwartet komen daar reeds op leerlinguitvoeringen tot klinken. Op dit strijkkwartet na zijn al deze werken waarschijnlijk door de componist vernietigd. Een zelfde lot zal ook de begeleidende pianomuziek bij twee declamatoria op tekst van Uhland en Heine getroffen hebben. Tijdens en na afsluiting van deze opleiding maakte hij studiereizen in het buitenland; o.a. volgde hij bij Charles van den Borren in Brussel een Cours d'histoire de la musique de clavier. In 1915 ontmoette Van den Sigtenhorst Meyer (zoals hij zich rond die jaren gaat noemen) de dichter-zanger Rient van Santen (2-4-1882 - 29-5-1943) met wie hij niet alleen van 1916 tot 1927 talloze concerten gaf - hun repertoire omvatte naast het moderne sololied een groot aantal volksliederen, in de oorspronkelijke taal gezongen - maar ook een vriendschap voor het leven sloot. Hun gezamenlijke woning - vanaf 1919 in Den Haag - werd in de loop der jaren als artistiek trefpunt onder vrienden en collega's een begrip. De kennismaking met Van Santens oosters gerichte filosofische en culturele belangstelling en diens literaire begaafdheid gaven definitief richting aan Van den Sigtenhorst Meyers zoeken naar vorm voor zijn muzikale gedachten. In regelmatige opeenvolging ontstonden tot 1923 talrijke reeksen korte composities voor piano en een twintigtal liederen op teksten van Van Santen, Rabindranath Tagore en van de Javaanse dichter Noto Soeroto. Beide genres vormen in deze periode voor hem gelijkwaardige muzikale reacties op literair verbeelde picturale emoties. Het zijn sfeer-tekenende en situatie-karakteriserende composities waarin de verschijningsvorm van het buitenmuzikale object zoals in Van de bloemen (1915), Zes gezichten op de Fuji (1919) of de reactie die het object bij dichter en componist oproept als in Doode Steden (1919) en St. Quentin (1920) getracht wordt in klank te realiseren. De muzikale structuur van deze composities berust op een voortdurende herhaling van een afgeronde ritmische impuls zonder metrische complicaties, een modale melodiek waarin veelvuldig de overmatige kwart is opgenomen en een overwegend op twee maten (of veelvouden daarvan) gebaseerde zinsbouw. In de liederen is de melodie volledig ondergeschikt aan de tekst-declamatie. Zowel in de composities voor piano-solo als in de begeleidingen wordt veel gebruik gemaakt van arpeggio's, syncopen en gebroken drieklanken. De samenklanken berusten op de traditionele drie- en vierklanken, overwegend modaal en in parallelbeweging gerangschikt; kwartakkoorden ontbreken. Slecht zeer sporadisch wordt gebruik gemaakt van imitatie. Hoewel deze composities door tijdgenoten als 'impressionistisch' werden ervaren en reminiscenties aan gamelan-muziek opwekten, zijn echter zowel melodiek als pianistische schrijfwijze sterker door Robert Schumann (soms ook Chopin) dan door Claude Debussy beïnvloed. Verdroomde ingetogenheid binnen een perfect gecontroleerde vormgeving is de muzikale mentaliteit van deze groep werken. Na 1923, het jaar waarin met Rient van Santen een concertreis naar Ned.-Indië werd ondernomen, maakten oriëntaalse thematiek en natuurlyriek als inspiratiebron meer en meer plaats voor traditionele structuren; er ontstaan sonates en variaties voor piano, viool, cello en fluit of hobo; ook polyfone vormen als passacaglia en doorimiterende structuren worden aan zowel vocale als instrumentale composities ten grondslag gelegd. Diepgaande studie der 15de-17de-eeuwse Nederlandse en Italiaanse polyfonie beïnvloedt in toenemende mate zijn schrijfwijze waardoor- ook in composities voor klavier, zowel begeleidend als solistisch - twee - en (in mindere mate) driestemmigheid gaat overheersen; daarbij kunnen de contouren der melodische lijnen door parallelle intervallen worden geaccentueerd. Stereotiepe ritmen uit de voorafgaande stijlperiode verbinden zich thans tot structuren welke aan barokke dansvormen herinneren. Hoogtepunten uit deze periode vormen de composities op de mystiek-religieuze teksten van Jan Luyken (1649-1717) - tussen 1924 en 1937 ontstaan - en het tweede strijkkwartet (1944); het laatste komt tot stand onder de indruk van Rient van Santens overlijden tijdens gedwongen evacuatie. Binnen deze heroriëntatie vallen ook de uitgaven van een achttal klavierwerken van Jan Pietersz. Sweelinck (1562-1621) waarbij op typografisch zeer geslaagde manier een evenwicht werd bereikt tussen een zo authentiek mogelijke overlevering en een, voor de stand der uitvoeringspraktijk rond 1930, noodzakelijke interpretatie der compositiestructuur in verband met de voordracht op het moderne klavier. De grote belangstelling voor deze uitgaven en Van den Sigtenhorsts zich steeds meer uitbreidende historische- en musicologische onderzoekingen betreffende Sweelinck resulteerden uiteindelijk in twee monumentale studies: Jan P. Sweelinck en zijn instrumentale muziek (Den Haag, 1934) en De vocale muziek van Jan P. Sweelinck (Den Haag, 1948), welke direct bij verschijnen als bewonderenswaardige prestaties voor een niet-wetenschappelijk geschoolde werden verwelkomd. Een bestuurslidmaatschap van de Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis (1931-1953) gevolgd door het verzoek tot redigeren van nieuwe uitgaven binnen de onder haar verantwoording verschenen Opera Omnia van Sweelinck (Vol. VI Cantiones Sacrae - postuum verschenen in 1957) en het aangeboden lidmaatschap van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap (1934) onderstreepten de waardering uit wetenschappelijke kring. Tijdens zijn leven werd Van den Sigtenhorst Meyer tot de vooraanstaande Nederlandse componisten gerekend, zij het niet behorend tot de extreme avant-garde. Reeds zijn eerste gepubliceerde composities trekken de aandacht van o.a. Alphons Diepenbrock, de zangpedagoge Cornelie van Zanten en de Franse dirigent-componist Rhené Bâton. Zowel zijn instrumentale kamermuziek als zijn orgel-composities danken grotendeels hun ontstaan aan interesse voor de componist van vooraanstaande Nederlandse kunstenaars als Jaap Stotijn, Sam Swaap en Adriaan Engels. Laatstgenoemde bracht hem o.a. in aanraking met het Orgelwerk van Hendrik Andriessen, wiens stijl mede het karakter van zowel de Passacaglia en Fuga (1935) als de Fantasie ter ere van Jan P. Sweelinck (1940/41) bepaalt. Van Engels stammen ook de registratie-voorschriften bij laatstgenoemde compositie. Van den Sigtenhorst Meyer trad weinig op de voorgrond; een groep componerende leerlingen heeft zich nooit om hem gevormd. Verzoeken tot het aanvaarden van een docentschap (o.a. tweemaal door Willem Andriessen als directeur van het Amsterdams Conservatorium) wees hij af. Slechts één seizoen in 1948 doceerde hij muziektheorie aan de Rijksuniversiteit Utrecht op verzoek van Prof. A.A. Smijers. In zijn onderhoud voorzag hij hoofdzakelijk door het houden van lezingen en het geven van privé-lessen waarmee hij zich als geïnspireerd docent zeer gezien en geliefd maakte. Beschaafd, aristocratisch terughoudend in zijn officiële contacten kon hij goede vrienden echter onomwonden met zijn eigen afwijkende inzichten confronteren en hij deinsde bij vermeend onrecht of onheuse bejegening niet terug voor een ondubbelzinnige stellingname zoals in 1952 in zijn Open Brief... aan de toenmalige staatssecretaris J.M.L.Th. Cals naar aanleiding van de afwikkeling van een compositieopdracht, verstrekt door het ministerie van O.K. & W. Slechts incidenteel verleende hij op idealistische gronden zijn medewerking binnen projecten of organisaties. Zo coördineerde hij in 1933 de muzikale werkzaamheden voor de Willem van Oranje-film. In 1935 is hij één der oprichters van de Vereniging voor Protestantse Kerkmuziek. Na de oorlog is hij nog actief geweest binnen de Nederlandse Federatie van Beroepsverenigingen van Kunstenaars en de Nederlandse Toonkunstenaarsraad. A: Archief-Van den Sigtenhorst Meyer in het Nederlands Muziek Instituut te 's-Gravenhage. P: Volledige lijst van gepubliceerde en nagelaten composities in: Inventarislijst Archief Van den Sigtenhorst Meyer; zie onder A. L: E. Reeser, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1951-1953. Levensberichten 106-112; J.H. van der Meer, in Die Musik in Geschichte und Gegenwart 12 (1965) kol. 689-690. J.B. van Benthem Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979) Laatst gewijzigd op 22-10-2008 |