George Lodewijk Gonggrijp
Geslacht: | Man | |
Vader: | George Lodewijk Gonggrijp | |
Moeder: | Agnes Charlotte van der Valk | |
Geboren: | 17 OKT 1885 | Njalindoeng, afd. Soekaboemi, Ned.-Indië |
Overleden: | 26 Feb 1969 | Aerdenhout, gem. Bloemendaal |
Beroep: | ambtenaar, economist en letterkundige | |
Aantekeningen: | Gonggrijp stamde uit een oud boerengeslacht uit Goïngarijp (Doniawerstal), waarvan 18e-eeuwse nakomelingen magistraatsfuncties bekleedden in Harlingen en Sneek. Zijn grootvader J.R.P.F. Gonggrijp (1827-1909) was hoogleraar in het Maleis aan de Indische Instelling te Delft. Zijn vader, sinds 1907 resident van Rembang, was een kritische aanhanger van de ethische koers in de koloniale politiek en onder het pseudoniem van Opheffer de auteur van de veelgelezen Honderd brieven aan de redactie van het Bataviaasch Handelsblad (Batavia, 1913; nieuwe en herz. uitg. 4e dr. Maastricht, 1947, onder de titel Brieven van Opheffer aan de redactie van het Bataviaasch Handelsblad), waarin gemoedelijkheid en ironie elkaar afwisselden. Gonggrijp jr. kwam in 1894 naar Nederland en doorliep de 5-jarige HBS te Delft om vervolgens vanaf 1905 indologie te gaan studeren in Leiden, waar hij op 9 december 1908 het grootambtenaarsexamen aflegde. Het jaar daarop volgde zijn aanstelling tot burgerlijk ambtenaar bij het Binnenlands Bestuur op Java: van 1912 tot 1916 op diverse standplaatsen in de residentie Kedoe, afd. Magelang als controleur en in Poerworedjo als waarnemend assistent-resident. In 1916 vertrok hij met groot verlof naar Nederland, waar hij eerst colleges volgde te Leiden en te Rotterdam en daarna lessen aan de Ned.-Indische Bestuursacademie in Den Haag. Na eervol ontslag als ambtenaar B.B. werd Gonggrijp in 1919 benoemd tot lector in de koloniale economie aan de in 1913 opgerichte Nederlandsche Handels-Hoogeschool te Rotterdam, vanaf 1939 Nederlandsche Economische Hoogeschool geheten. In 1926 werd hij buitengewoon hoogleraar in de koloniale economie en in 1935 werd de economische geschiedenis van Nederlands-Indië toegevoegd aan zijn leeropdracht. Gonggrijps onderwijsarbeid is veelomvattend geweest. Al in 1922, bij de oprichting van de faculteit der Handelswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam, werd hij aldaar eveneens lector in de koloniale economie en in 1930 buitengewoon hoogleraar in dat vak. Voorts gaf hij vóór 1945 cursussen adatrecht aan de Marine-Hoogere Krijgsschool in Den Haag. Tijdens het collegejaar 1942/1943 - alsook in het tweede semester van 1946 - was hij belast met het geven van onderwijs in de koloniale landhuishoudkunde en het Indisch agrarisch recht aan de Landbouwhogeschool te Wageningen, waar hij zijn vriend J.W. Meyer Ranneft (1887-1968) verving, die aldaar vanaf 1940 in de genoemde vakken had gedoceerd. Gedurende de Tweede Wereldoorlog, en wel in de periode van 1940 tot 1943, was George Gonggrijp rector magnificus van de Rotterdamse hogeschool. Wegens zijn duidelijk 'deutschfeindliche' houding kwam hij al spoedig in botsing met de bezetter en moest hij vele slopende verhoren ondergaan door Duitse autoriteiten. In 1948 ontving hij de penning van de hogeschool 'voor betoonde standvastigheid en moed'. Naar het woord van president-curator K.P. van der Mandele uit 1963 had hij de hogeschool 'moedig en meesterlijk geleid'. Inmiddels waren na de bevrijding zijn beide leeropdrachten gewijzigd in die van Oosterse economie. Toen Gonggrijp in 1956 met emeritaat ging werd hij in Amsterdam door G.H. van der Kolff en in Rotterdam door Jan Tinbergen opgevolgd; de laatste kreeg de ontwikkelingsprogrammering als nieuwe leeropdracht. In de naamsveranderingen van de leeropdrachten zijn de zich wijzigende internationale verhoudingen af te lezen: van koloniale economie via Oosterse economie naar ontwikkelingseconomie. Gonggrijp noemde zich graag leerling en bewonderaar van de geniale Cornelis van Vollenhoven (1874-1933), de Leidse grondlegger van de bestudering van het Nederlands-Indische adatrecht. Zelf heeft Gonggrijp, als auteur en als docent, meer dan veertig jaren gewerkt aan de opbouw van de niet-Westerse economie als wetenschappelijke discipline. Samen met J.C. Kielstra (1878-1951), die te Wageningen en Utrecht de tropische staathuishoudkunde doceerde, behoorde hij tot de eersten die dit studievak introduceerden bij het Nederlands hoger onderwijs. Hij heeft zijn vakgebied altijd gezien als een onderdeel van de economische wetenschap. Gonggrijps veelzijdigheid kwam tot uiting in talloze artikelen en recensies, vooral in het Koloniaal Tijdschrift, waarvan hij jarenlang redacteur is geweest. Daarnaast behandelde hij ook in de Economisch-Statistische Berichten en in De Economist uiteenlopende onderwerpen van praktische en theoretische aard. Het volkskredietwezen op Java had zijn warme belangstelling, evenals het vraagstuk van de industrialisatie in Nederlands-Indië. 'Pioniersarbeid verrichtte hij met zijn Schets eener economische geschiedenis van Nederlandsch-Indië. Dit werk beleefde vier drukken (Haarlem, 1928; 4e dr. 1957) en wordt heden ten dage nog steeds gebruikt als studieboek. Gonggrijp schuwde ook de wetenschappelijke polemiek niet. Zo trad hij in het krijt tegen de opvattingen over het cultuurstelsel van F.C. Gerretson, de voorman van de Utrechtse indologische faculteit. Gonggrijp is, naar eigen zeggen, op latere leeftijd tot de economie gekomen, vooral onder invloed van de Amsterdamse economist Herman Frijda (1887-1944). In diens voetspoor verdiepte hij zich in het bijzonder in monetaire theorieën, die hij toepaste op de tropische economie. Al in het begin van de jaren dertig zag hij de betekenis in van de monetaire denkbeelden van John Maynard Keynes. Gonggrijp was betrokken bij de oprichting van de Nederlandsche Vereeniging voor Waardevast Geld in 1934 en toonde zich met de Rotterdamse hoogleraren J. Goudriaan, N.J. Polak en G.M. Verrijn Stuart een voorstander van de devaluatie van de gulden. In de jaren vijftig voelde hij zich aangesproken door de opvattingen van de Duits-Zwitserse socioloog en economist, de neoliberaal Wilhelm Röpke (1899-1966), die de 'soziale Marktwirtschaft' propageerde. Gonggrijps wetenschappelijke verdiensten werden geëerd met een eredoctoraat in de economische wetenschappen dat hem op 3 juni 1957 door de Universiteit van Amsterdam werd verleend. Van zijn adolescentie af heeft Gonggrijp zich op literair gebied bewogen. In de periode van 1912 tot 1917 publiceerde hij toneelwerk en gedichten in het tijdschrift De Beweging van Albert Verwey. Gonggrijps verzen waren geïnspireerd op de vroege poëzie van Gorter. Hij bewonderde de romantische voordrachtskunst van Albert Vogel sr. (1874-1933), aan wie hij zijn treurspel Belsazar (1913) opdroeg. Als zijn voornaamste literaire werk mag gelden het Indiase koningsdrama Açoka (Amsterdam, 1921), waarin de thema's rechtvaardigheid en vrede centraal staan. In 1946 ontving hij de Toneelprijs van de Stad Amsterdam voor zijn stuk 'Hier is Londen', dat speelde in de kring van de Rotterdamse hogeschool tijdens de Tweede Wereldoorlog. Gonggrijp was een echte intellectueel van de oude stempel, een geleerde in de beste zin des woords, met een veelzijdige eruditie. Ook zijn wetenschappelijk werk toont filosofische en literaire kwaliteiten. Als indoloog is hij altijd trouw gebleven aan de beginselen van de Leidse school. Als monetair econoom was hij progressief, en daarenboven een goed theoreticus. Als dichter en toneelschrijver heeft hij in zijn tijd erkenning en waardering ontvangen. Hij was een begenadigd docent; zijn colleges en voordrachten waren glashelder, boeiend en diepzinnig. Als remonstrant waardeerde hij in latere levensjaren humanistische idealen. A: Manuscripten in Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage. Archief-Albert Verwey met brieven van G.L. Gonggrijp aan Albert Verwey in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam en brieven in collectie-J.W. Meyer Ranneft in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage. P: Behalve de in de tekst genoemde werken: Het eerste levensdal. Een lyrisch drama (Amsterdam, 1909); 'Voor den dood. Drie eenakters', in De Beweging. Algemeen maandschrift voor letteren, kunst... 8 (1912) II, 50-84; 113-143; Winstdeeling bij de suikerindustrie op Java (Amsterdam, 1921); Het arbeidsvraagstuk in Nederlands-Indië ('s-Gravenhage, 1925); De blanke tijger ('s-Gravenhage, 1935); De sociaal-economische betekenis van Nederlands-Indië voor Nederland, in De Nederlandse volkshuishouding tussen twee wereldoorlogen (Utrecht [etc.], 1952) nr. 15; De sociale betekenis der Tien Geboden ('s-Gravenhage, [1952]); 'Nederlands-Indië onder de Staat en als deel van het Koninkrijk', in Nederlanders over de zeeën. 350 jaar geschiedenis van Nederland buitengaats. Onder red. van H.J. de Graaf. Met medew. van G. Gonggrijp. 2e herz. dr. (Utrecht, 1955) 156-207; 'Hulp aan de onderontwikkelde landen en het te kleine grondbezit der boeren', in De Economist 108 (I960) 817-842 . L: H. Middendorp, 'Van kunst en kunstenaars. G. Gonggrijp', in Oedaya 2 (1925) 10 (maart) 210-211; NRC, 15-3-1926; Gedenkboek van het Athenaeum en de Universiteit van Amsterdam 1632-1932 (Amsterdam, 1932) 589-590; G.H. van der Kolff, in Jaarboek der Universiteit van Amsterdam 1956-1957, II, 63-64; NRC, 27-2-1969. I: Oedaya 2 (1925) 10 (maart) 210 [Tekening: Johan Fabricius]. W.M. Zappey Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985) Laatst gewijzigd op 13-03-2008 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Ernestina Maria Alberdina Lichtenbelt | geb. 4 Aug 1881 overl. 23 Feb 1959 |
Huwelijk: | 22 MRT 1910 | Den Haag |
Scheiding: | 1 MRT 1923 |
Gezin 2
Huwelijkspartner: | Paulina Sophia Louisa Nennstiehl | geb. 1 Jan 1885 |
Huwelijk: | 15 Aug 1923 | Den Haag ?? |