Louis Gabriel James
Geslacht: | Man | |
Vader: | Gabriel James | |
Moeder: | Louise Favre | |
Geboren: | 12 Juli 1795 | Crête bij Genève |
Overleden: | 30 MEI 1867 | Breda |
Beroep: | predikant | |
Aantekeningen: | JAMES, LOUIS GABRIEL (GABRIEL LOUIS), * Crête bij Genève 12 juli 1795, t Breda 30 mei 1867. Zn. van Gabriel Jammes (sedert 1826 James), officier, en Louise Favre. Stud. theol. Genève 1814, proponent 1818. Huisleraar Den Haag 1818. Waals pred. Breda 1820. Hij huwde op 30 okt. 1828 te Klundert met Cornelia van der Made (1805-1874). Zn. Henri Jacques James (1841-1915) werd herv. predikant, evenals diens zoon Suerus Hermanus Johannes James (1877-1960). In het Ned. reveil heeft de Zwitser J. een speciale plaats ingenomen. Men zou hem kunnen karakteriseren als een onvermoeibaar netwerker. Reeds in zijn studententijd was hij met F. Monod contactpersoon die als tolk R. Haldane de mogelijkheid bood, zijn verlichte mede-theologen met het denken van Paulus, m.n. Rom., te confronteren en daarmee aan het romantische reveil een nieuwe wending te geven: calvinisme met een methodistische inslag. Later bezocht hij vele vergaderingen en voerde hij een uitgebreide correspondentie. Daar er na zijn afstuderen nauwelijks kans was op een beroep in Zwitserland, trok J. naar Nederland. Als huisleraar bij de familie Van der Duyn van Maasdam deed hij zijn eerste Nederlands en zijn eerste Ned. relaties op. Na bedankt te hebben voor Den Bosch nam hij de koninklijke benoeming, gevolgd door de kerkelijke beroeping naar Breda aan. Zijn bezoeken aan oefeningen, gehouden door de rentenierende aannemer D. van der Made te Klundert (met wiens dochter hij trouwde) wekten de argwaan der autoriteiten: met A.S. Thelwall en L.H. Bahler, Waals predikant te Zwolle, werd hij voor een dweper in de lijn van I. da Costa gehouden en bespioneerd. Met name de conventikels die hij in zijn pastorie ging houden, werden gewantrouwd. &In de garnizoensstad Breda strekte zijn pastorale zorg zich spoedig uit tot Zwitserse soldaten en vanaf 1828 tevens tot de cadetten van de Koninklijke Militaire Academie; tijdens de Belgische Opstand kwamen daar vele gemobiliseerden bij. In apr. 1832 was de Prins van Oranje mede onder zijn gehoor. Nauw contact kreeg hij met H.P. Scholte en A. Brummelkamp, als Leidse Jagers nabij Breda gelegerd. J. heeft getracht voor de eerste verlof te krijgen om zijn studie af te maken, zonder succes: de tiendaagse veldtocht barstte spoedig los. In de hitte van deze strijd verdampte J.' aanvankelijke pacifisme; het abolitionisme, een ander methodistisch kenmerk, bleef hij trouw. Wat ook spoedig verdween was het gevoel van menselijke, vooral pastorale onmacht, waarover hij zich aanvankelijk tegenover Scholte in conventikeltaal had geuit. Met diens afscheidingsstreven, door hem als "échauffourée" (onverantwoord handelen) beschouwd, ging hij niet mee. Wel was Groen van Prinsterer juist met zijn bijval voor zijn Maatregelen ingenomen, maar deze bijval was, zoals J. 'm De Olijftak onomwonden toonde, geen teken van instemming met de afscheiding. Nationaal en internationaal is J. dan bekend en gerespecteerd. Zijn patriottische preek Het gebed van Asa, de koning van Juda, voor hij slag leverde tegen de Ethiopiërs, haalde in 1832 drie drukken om aan de grote vraag (meer dan 1600 exemplaren) te voldoen. Reeds eerder had hij de aandacht gevestigd op een opwekkingsgolf in Noord-Frankrijk en was hij over het 'sola fide' in de slag geweest met De Ultramontaan (1826). Als correspondent van de Geneefse Société évangélique (samen met W. de Clercq) werd hij een enthousiast propagandist voor de door deze gestichte theol. school; bij het Berigt dat zijn vriend en strijdmakker A. Capadose hierover schreef, leverde hij een voor- en nabeschouwing. Uit deze tijd (1833) dateert de eerste brief van J. aan H.J. Koenen die bewaard is gebleven, en waarop tientallen volgden. Het was voor J.' contactblad De Olijftak (1836-1840), opgezet met de predikanten Le Roy en Engels en bestemd voor de internationale reveil-berichtgeving, dat Koenen zijn serie over de kerkzang schreef. Zowel Koenen als Capadose waren peetvader over een van J.' elf kinderen. Dezen werden uiteraard niet gevaccineerd, wat in 1855 bijna tot een ramp leidde: zij kregen de pokken, Henri Jacques, Koenens petekind, het ergst, maar allen genazen. Hoewel de brieven van J. juist uit deze tijd vervuld zijn met een sterk voorzienigheidsgeloof, was dit niet de grond voor zijn afwijzing van de vaccinatie. Hij toonde, vooral in de preek bij het 25-jarig jubileum van de KMA (1853), oog te hebben voor de vooruitgang van wetenschap en techniek (ook krijgstechniek!) en deze als een zegen te beschouwen. De koepokinenting was evenwel nog onvoldoende ontwikkeld. Dit neemt niet weg dat bij J. een krachtig scheppingsgeloof de basis van zijn levensovertuiging vormde. Daarop rustte de methodistisch verabsoluteerde trits ellende-verlossing-dankbaarheid. Hoewel hij "Koolbrugge" in zijn correspondentie met Scholte noemt, past hij vooral bij de Amsterdamse tak van het reveil; De Clercq zag hem als "een lief christen". Zijn toetreding tot de kring van Ernst en vrede was dan ook een consequent sluitstuk van zijn loopbaan. In dit perspectief dienen J.' polemische brochures geplaatst te worden. Afgezien van bovenvermeld geschrift uit 1826 en een uit 1835 is hij pas tot polemiek gekomen in 1856. Dan gaat hij in op de brandende actualiteit: tegen de Groningers n.a.v. P. Hofstede de Groots jubileum-college, tegen Van Koetsveld en het Ned. Zendelinggenootschap, tegen J.H. Scholten en het Leidse modernisme, en vervolgens, twee jaar later, tegen J.C. Zaalberg en het unitarisme. Ook daarna verschijnen er nog enkele brochures waarin modern-theol. opvattingen weerlegd worden. Toch blijven tijdens deze periode preken en thetische brochures overwegen. In deze strijd is zijn kerkeraad hem niet gevolgd. Gedurende de vacature na zijn overlijden fungeerde de erkend moderne M.-A. Perk, leerling van Scholten, als consulent; deze werd vervolgens ook beroepen. Terugziende op de levensweg van J. kan men stellen dat het hoogtepunt ervan samenviel met de Bredase ambtsperiode (1843-1849) van J.P. Hasebroek/Jonathan in de Nederduitse Herv. gemeente. Dan vernemen wij het meest van bloeiende catechisaties en vooral van joodse broeders en zusters die de doop vragen. In deze periode heeft Capadose hem op het oog als bestuurslid voor de Vrienden van Israël. Brabant is dan even niet "het Galilea der heidenen aan de overzijde van de Jordaan (de Moerdijk)". Niet alleen bij Hasebroek maar ook bij andere predikanten in stad en Baronie leefde toen eenzelfde gevoel. J. heeft betoogd dat een predikant in zijn leven slechts één gemeente zou behoren te dienen. Maakte hij toen van de nood een deugd? Dat is niet de indruk die hij vestigt: zelfs de hem belagende autoriteiten erkenden zijn integriteit. De - onjuiste - verengelsing van de achternaam, later bij de familie in zwang gekomen, biedt bibliografisch geen probleem; de verwisseling van de voornamen door J. zelf doet dit wel. G e s c h r. : Discours sur la corruption profonde, totale et universelle du genre huinain, et sur l'unique moven, par tequel l'homme pécheur peut ét re justifié devant Dieu, ou homélie évangélique sur Rom. 111:9 a 24, préchée dans l'église wallonne de Bréda. Breda 1826; Ned. vert. door A. Capadose. Amst. 1826. - L'anti-ullramontain, ou défense de la doctrine de la justification par la foi, Breda 1826; Ned. ven.. Amsl. 1826. - Belangrijke tijding eener godsdienstige opwekking in eenige gemeenten van de geref. kerk in het noorden van Frankrijk, Amst. 1826. - Sermon sur la naissance du Sauveur du monde, Luc. 11:1-7. Breda 1829. - La prière d'Asa, roi de Juda. avant de livrer bataille aux Ethiopiens. Sermon sur 2 Chron. XIV: 11, prononcé à l'occasion du jour de jeune et de prière du 2 décembre 1832, Breda 1832; Ned. vert.. Maassluis 1833. - Verheugt U met Beeving, Ps. 11:11. leerrede bij gelegenheid der herinneringsviering van de overwinning van Waterloo, den 16 Junij 1833 uitgesproken in de Waalsche Kerk te Breda. Uit hel Fransch, Amsl. 1833. - Lettre à Monsieur Dfaniejl Serrurier, pasteur de l'église wallonne de Dordrecht, au sujet de son sermon sur 'l'attachement aux principes de la réformation, considéré comme le meilleur moyen pour ne se pas laisser entraîner par les erreurs qui déchirent le sein de l'Eglise', Amsl. 1835. - Sermon sur le grand mystère de piété. Dieu manifesté en chair, 1. Timoth. 111:16, Breda 1838. - Dissertation sur l'oeuvre de la Rédemption. Breda-L'tr. 1844. - Sermon pour la célébration du jubilé de sa XXVe année de ministère évangélique. Breda- Bruxelles 1845. - Discours prononcé à l'occasion de la fête célébrée à Bréda le 25. 26 et 27 sept. 1853. pour le jubilé de la 25e année d'existence de l'Académie Royale pour les Armées de mer et de terre du Royaume des Pays-Bas, Breda 1853. - De erfzonde, sleutel van het Evangelie. Een woord tot allen die de waarheid zoeken. Middelb. 1855. - Een blik geworpen op de toespraak van P. Hofstede de Groot aan zijne vroegere en tegenwoordige leerlingen, of de Groninger godgeleerden in hunne eigenaardigheid. Gorinchem 1856. - De zoogenaamde Apostolische overlevering, door CE. van Koetsveld gehandhaafd in zijne opwekkende rede. bij de algemeene vergadering van het Nederlandsch Zendeling-Genootschap, Rotterdam 16 Julij 1856. als onschriftmalig, onhoudbaar en antiprotestantsch afgewezen; tevens Beantwoording der tegenwerpingen \an Rome aan de protestanten omtrent de traditie. Gorinchem 1856. - Mijn protest tegen sommige hoofdstellingen in de Christelijke dogmatiek van J. //. Scholten. voorkomende in 'Dogmaticae christianae initia in auditorum usum, Lugd. Bat. 1854', Gorinchem 1856. - Het laatste bevel en de laatste belofte des Heeren, Mt. XXVIII.18- 20, Gorinchem 1857. - Heeft J.C. Zaalberg den waren sleutel der evangelische verzoeningsleer gevonden of verloren'.', Arnhem 1858. - L'Unitarisme confondu par la Parole de Dieu, ou la Déité éternelle du Seigneur Jésus pleinement démontrée d'après Apocalypse 1:8. Bruxelles-Rott. 1858; Ned. vert.. Rott. (z.j.). - De minachting en snoode verwerping van het Evangelie der genade Gods. in hare schromelijke gevolgen, geschetst. Leerrede over Luc. X: 10-16. Amst. 1858. - Bloemlezing uit de Gedachten van Pascal. Met eene korte schels van zijn leven en eene vlugtige beoordeling van zijne godsdienstige denkwijze. Arnhem 1858. - Mijn antwoord op den open brief tot mij gerigt. over mijne leerrede tegen het unitarisme, in het tijdschrift De Dageraad. 4e ajl., 1 Jan. 1858 (sic: zie onder Lit.]. Amst. 1859. - Mon témoignage à l'Evangile de la Grâce de Dieu, discours sur Actes XX.24, prononcé à l'occasion du jubilé de sa 40e année de ministère évangélique. Breda 1860; Ned. vert.. 1860 (z.p.). - Algemeene verzoening en bijzondere verkiezing: leiddraad tot eene heldere opvatting van de leer der zaligheid naar het Evangelie. Gorinchem 1860. - De zekerheid der christelijke hoop. Leerrede over Rom. V:5a. Nijkerk 1860. - De empirische methode, op de wonderen van hel Evangelie toegepast, onbevoegd en onhoudbaar bevonden. Nijkerk 1861. - Het bovennatuurlijke, een onmisbaar vereischte en hoofdbestand- deel van het Evangelie; de verwerping van die goddelijke eigenschap hel anti-christendom. Amst. 1862. - De oudste overleveringen aangaande de vier Evangeliën. Nijkerk 1864. - Wat moeten wij denken \an het Christendom en het goed regt der moderne theologie?. Rott. 1864. - De verschijning van den Heer aan Thomas. Joh. XX:24-29. Rott. 1864. Zonder plaats en datum: Anekdoten uil het godsdienstig leven van den thans regeerenden Koning \an Hanover, George den Ie. - Blik op het leven in de ladder der geschapen wezens, om de hooge voortreffelijkheid des menschen, als koning der aardsche schepping, er uit te doen blijken. - Eenvoudige proeve over de echtheid, ongeschondenheid en bewaring der Geschr. des N. Verbonds. - Over de gemoedsgezindheid waarmede het ons betaamt onze aalmoezen en onze gebeden te doen. Mt. VI.1-6. - Herinnering aan het Hervormingsfeest. Christus, de Zoon des Levenden Gods, het eenig fundament en de hoeksteen waarop zijne gemeente gebouwd is, Matth. XVL15-19. - Over het inwendig bewijs van de goddelijkheid des Evangelies, Joh. Vil: 17. - Jacobus IV: 13-17. - Praktische verklaring van het eerste hoofddeel van Johannes' Eersten Brief. Bijdragen in: De leer des Bijbels. De Olijftak. VCS. De Nederlander en EV. H s s. : Brieven aan H.J. Koenen. I. da Costa, L.W. Bilderdijk [Reveil-Archief] L i t. : De ultramontaan. I (1826). 284-296. - De Dageraad, VII (1859), 350-360. - K.H. Roessingh. Mod. theologie. 172. - Kluit. Réveil, reg. in v. - Dez., Uit de briefwisseling van CM. \an der Kemp en H.J. Koenen (133-1845). In: BMHGU. LXIII (1942). 84, 87. 102. 148 vlg.. 187. 227. - J.P. Moet. CM. van der Kemp. Vlaardingen 1948. 15. - Bos, Archiefstukken. I. 72. 114-115. 125. 168; II, 299-302. - Volger. Om de vrijheid. 81. - D. Kalmijn. A. Capadose. 's- Grav. 1955, reg. in v. - A.C. Honders, Doen en laten in Ernst en Vrede. 's-Grav. 1963. reg. in v. - A.J. Onstenk. 'Ik behoor bij mijzelf'. CE. van Koetsveld, Assen 1973, reg. in v. - P.L. Schram, Réveil-relaties met Genève en Neuchatel. In: DNK. nr. 4 (1978). 31. 34-36. 38. - B. de Gaay Fortman. Figuren uit het Réveil. Kampen 1980. reg. in v. - F.R.J. Knetsch, L.G.J. (1795-1867). Waals pred. in Breda, eerste réveilpredikanl in Nederland. In: Aspecten van het Réveil, Kampen 1980. 126-148; tevens: 103. - J. Brouwer. Hel binnenste naar builen. Beginselen en activiteiten van J.J.L. van der Brugghen, Zutphen 1981. reg. in v. - Smits, Afscheiding. III. V. VI, VIII. reg. in v. - D. Deddens. Afscheiding in Genève. In: Afscheiding-wederkeer, o.r.v. D. Deddens en J. Kamphuis. Haarlem 1984. 41, 54. 60. - J. Vree. De Nederlandse Hervormde Kerk in de jaren voor de Afscheiding. In: De Afscheiding van 1834 en haar geschiedenis, o.r.v. W. Bakker (e.a). Kampen (1984), 49, 51, 53. - Dez., De uitgever J.H. den Ouden (1786-1864): nomen el omen? In: DNK, nr. 50 (1999). 18. 22. - Aspecten \an de Afscheiding, o.r.v. A. de Groot en P.L. Schram. Fran. 1984. reg. in v. - M. te Velde. A. Brummelkamp. Barneveld 1988. reg. in v. - L.H. Postma. J.P. Hasebroek. Kampen 1989. reg. in v. - C. de Gast, Afscheiding en Doleantie in het Ixmd van Heusden en Altena. Tilb. 1989. 123. - H. Reenders. Alternatieve Zending. O.G. Heldring. Kampen 1991. reg. in v. - A.J. van den Berg. Kerkelijke strijd en zendingsorganisatie. Zoetermeer 1997. reg. in v. - W.A. de Clercq. W. de Clercq (1795-1844). Amst. 1999. reg. in v. - Groen van Prinsterer. Briefwisseling. reg. in v. - NNBW. IX. - BWPGN. |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Cornelia van der Made | geb. 14 MEI 1805 overl. 23 MRT 1874 |
Huwelijk: | 30 OKT 1828 | Klundert |
Kinderen: | ||
Hubertine James | geb. 31 MEI 1840 overl. 21 MEI 1916 | |
Antoine James | geb. 22 MRT 1836 | |
Gabriel Thierrij James | geb. 9 Aug 1829 | |
Louise James | geb. 15 Nov 1830 overl. 1 MRT 1912 | |
Jean Armand James | geb. 2 Aug 1832 overl. 6 Feb 1911 | |
Adrienne James | geb. 15 Juni 1834 | |
Louis Gabriel James | geb. 26 Juni 1837 | |
Ketij James | geb. 10 Nov 1838 | |
Henry Jacques James | geb. 19 Juli 1841 overl. 14 OKT 1915 | |
Cornelia James | geb. 1 Dec 1842 overl. 21 Juli 1874 | |
Abraham James | geb. 3 Apr 1844 overl. 3 Juni 1920 | |
Joseph James | geb. 18 Nov 1845 overl. 5 Dec 1845 |