Jan Jacob Tijl

Geslacht: Man
Vader: Willem Tijl
Moeder: Elisabeth Johanna Buisman
Geboren: 18 Juni 1860 Zwolle
Overleden: 28 Sept 1927 Zwolle
Beroep: uitgever
Aantekeningen: Jan Jacob Tijl werd op 18 juni 1860 te Zwolle geboren als vierde kind van de boekhandelaar en uitgever Willem Tijl (1829-1900) en Elisabeth Johanna Buisman (1829-1909). Tijl overleed te Zwolle op 28 september 1927. Jan Jacob Tijl stamde uit het van oorsprong Liechtensteinse geslacht Tiel. Deze familie vestigde zich via Danzig (1655) en Groningen (1680) rond 1765 in Zwolle, waar Jan Jacobs betovergrootvader reeds als boekdrukker bekend stond.
Van 1866 tot 1868 volgde Jan Jacob Tijl lager onderwijs aan de school van het Departement Zwolle van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Middelbaar onderwijs genoot hij van 1873 tot 1876 aan de Rijks Hogere Burgerschool. Gedurende de jaren 1880 en 1881 was hij enige tijd in Arnhem werkzaam, om vervolgens vanaf 1882 in het familiebedrijf de nodige praktijkervaring op te doen.
Per 1 januari 1889 ging Jan Jacob een vennootschap aan met zijn vader Willem Tijl. Zij besloten om voor gemeenschappelijke rekening en onder de firmanaam 'de Erven J J.Tijl' de boekhandel, de boek- en steendrukkerij, de boekbinderij en de uitgeverszaak voort te zetten. Het paradepaardje van de firma was zonder twijfel het in 1790 door voorvader Martinus Tijl opgerichte Overysselsch Weekblad Tot Nut van 't Algemeen, een nieuwsblad, dat later onder de naam Provinciale Overijssel-sche en Zwolsche Courant grotere bekendheid zou krijgen. In 1924 richtte Jan Jacob Tijl samen met zijn dochter Suzanna Maria Tijl de NV Drukkerij en Uitgeverij van de Erven J.J. Tijl op.
Tijl zag het als zijn levenstaak het oude familiebedrijf aan de Melkmarkt verder uit te bouwen en financieel gezond te houden. Evenals zijn vader begreep hij dat stilstand op den duur liquidatie zou betekenen. Hoewel Tijl hield van de traditie en romantiek van een ouderwetse boekdrukken] moest het bedrijf aan het eind van de negentiende eeuw wel meegroeien met de opkomende industriële mechanisatie. In 1913 kocht Tijl als eerste in Nederland een volautomatische degelpers. Het aantal abonnees en personeelsleden bleef gestaag groeien. Bezat de courant in 1851 460 abonnees en werkten er tien personeelsleden, toen Tijl in 1900 het roer van zijn vader overnam, had de Zwolsche ruim 4000 abonnees en bood het bedrijf werk aan zestig typografen, journalisten, binders en kantoorbedienden.
Inmiddels was het oude bedrijfspand aan de Melkmarkt veel te klein geworden. Om te kunnen uitbreiden had Tijl enige belendende panden opgekocht. In 1906 gaf hij de Amsterdamse architect Ouendag opdracht een nieuw bedrijfspand te bouwen. In de gevel kwam wederom de steen met een lindeboom in reliëf— in het Latijn tilia geheten —, waarin Tijl zoveel overeenkomst met zijn oorspronkelijke familienaam Tiel zag, dat het tot blazoen van het bedrijf werd verheven. Het vernieuwde bedrijfspand werd in 1907 betrokken.
In 1890 werd een staatscommissie ingesteld, die tot taak kreeg onderzoek te doen naar de maatschappelijke positie en werkomstandigheden van arbeiders. Twee jaar later werd door deze commissie de letterzetter Gerrit Ridder, die al ruim vierentwintig jaar bij de firma Tijl werkzaam was, gehoord. Ridder verklaarde dat er geen voorziening voor ongelukken of pensionering bestond en dat bij ziekte het halve loon werd uitgekeerd. Ook wat werktijden en betaling betrof week Tijl niet af van de toen gangbare normen.
In bepaalde opzichten echter was er een vooruitstrevende tendens te onderkennen. Zo had vader Willem Tijl een schooltje voor leerjongens opgericht. Dit 'klasje van Tijl' genoot aan het eind van de negentiende eeuw plaatselijke faam. Het was een schooltje waar jeugdige typografen wat algemene ontwikkeling werd bijgebracht. Ook Jan Jacob Tijl hechtte veel waarde aan goed onderwijs voor jongens én meisjes. Van 1898-1911 was hij mede-oprichter en bestuurslid van de Industrie- en Huishoudschool voor Meisjes, terwijl hij van 1908-1915 als lid de vergaderingen van de Commissie over de School tot Nut van 't Algemeen bijwoonde. Sociale zekerheid was weliswaar nog niet in wetten verankerd, maar in het huis-met-de-lindeboom heerste geen al te grote ongerustheid. Onder de werknemers heette het: "Als je bij Tijl werkt, heb je je boterham gekocht".
Dat dit geen loze kreten waren, bewees Tijl in 1893 toen hij zich inzette voor de oprichting van het Spaar- en Pensioenfonds voor het personeel, waarvan hij de eerste voorzitter werd. Het doel van het fonds was om de leden in staat te stellen om een jaarlijks pensioen te kopen of enig kapitaal te vormen. Tevens had Tijl rond 1900 een belangrijk aandeel in de totstandkoming van de Vereniging het Ziekenfonds Onderlinge Steun. Personeelsleden en oudmedewerkers van Tijl konden rekenen op een dagelijkse uitkering ingeval van ziekte en een vergoeding in de kosten van geneeskundige hulp en medicijnen.
Tijl schonk ook veel aandacht aan een goede huisvesting voor zijn personeel en andere leden van de arbeidende klasse. Hij was sinds 1893 aandeelhouder van de Vereniging tot Verbetering van Arbeiderswoningen en in 1908 was hij de grote man achter de oprichting van de bouwvereniging De Lindeboom, terwijl hij in 1911 tot directeur werd benoemd van de Derk Buismanstichting. Deze stichting beoogde eveneens de volkshuisvesting te verbeteren.
Naast de vele zakelijke beslommeringen — Tijl was voorzitter van de afdeling Zwolle van de Federatie van Werkgeversorganisaties in het Boekdrukkersbedrijf en (bestuurs)lid van de Vereniging De Nederlandsche Dagbladpers en de Vereniging De Locale Pers — vond hij ook nog tijd om belangen te behartigen, die nauw verband hielden met de bloei van en de welvaart in de stad Zwolle. Economische ontwikkeling achtte Tijl daarbij van levensbelang. Die was niet mogelijk zonder een deugdelijke oeververbinding met Gelderland. Sinds mensenheugenis vormde een pontje bij het Katerveer de enige mogelijkheid om met paard en wagen — later per auto — de IJssel over te steken.
De Zwolsche had herhaalde malen als spreekbuis in deze kwestie gefungeerd. Vandaar dat Tijl in 1906 lid werd van de Commissie tot Overbrugging van de IJssel nabij het Katerveer. In 1921 werd hij tot ondervoorzitter van deze commissie gekozen. Bij de pogingen om fondsen te werven voor de bouw speelde Tijl als prominente captain of industry een belangrijke rol. Hij slaagde er uiteindelijk in om de handelslieden en plaatselijke middenstand te overtuigen van het economische nut van een IJsselbrug. De ingebruikname van de brug in 1930 mocht hij echter niet meer meemaken.
Jan jacob Tijl huwde op 25 april 1895 te Amsterdam met Gerda Juchter (1874-1964), dochter van Pieter Juchter en Margaretha Josina Wouters. Het echtpaar kreeg drie kinderen.
Auteur: J.J. Seekles (uit Overijsselse Biografieën)

Gezin 1

Huwelijkspartner: Gerda Juchter geb. 30 Sept 1874 overl. 1964
Huwelijk: 25 Apr 1895 Amsterdam
Kinderen:
  Willem Tijl Male geb. 18 Apr 1896 overl. 23 Aug 1942
  Susanna Maria Tijl Male geb. 25 Juli 1899
  Betsi Tijl Male geb. 8 Juli 1904