Poppe de Rook

Geslacht: Man
Vader: Jurjen Laurens de Rook
Moeder: Grietje Poppes Langius
Geboren: 5 OKT 1845 Lemmer, Lemsterland
Overleden: 25 Jan 1913 Lemsterland
Beroep: vishandelaar
Aantekeningen: Poppe de Rook, het eerste rode raadslid
De dominee probeerde het nog te voorkomen door hem vanaf de kansel een brandstichter te noemen, maar het mocht niet baten: in 1889 veroverde Poppe de Rook in de Friese gemeente Lemsterland een raadszetel. Hij was hiermee het eerste sociaal-democratische raadslid in ons land. Of was deze vishandelaar, zoals zijn tegenstanders beweerden, een salonsocialist die slechts uit was op eigenbelang?
Lemmer, een lieflijk stadje aan het IJsselmeer, in de zuidwestpunt van Friesland. De horeca doet er goede zaken dankzij de pleziervaart. Vroeger, toen het IJsselmeer nog de ruwe Zuiderzee was, had je er aan de haven wel vijf kroegen op een rij. Die stroomden vol zodra de Lemster vissersboten binnenliepen. Het bonkige vissersvolk zette er na noeste arbeid een groot deel van het loon om in jenever. Tot verdriet van hun vrouwen, die maar moesten zien hoe ze met de centen die overbleven een bord eten op tafel kregen voor hun kroost. De dominee en meneer pastoor waarschuwden wel tegen het drankmisbruik, maar hun preken waren aan dovemansoren gericht. De meeste vissers meden de kerk als de pest. Propagandavergaderingen met socialistische sprekers als de afvallige dominee Ferdinand Domela Nieuwenhuis, daar kwamen ze wél het huis voor uit. Die beloofde een andere maatschappij, zonder uitbuiting en sociale ellende. Al in 1870 komt er in Lemmer een afdeling van de Algemeene Friesche Werkliedenvereeniging tot stand. In 1883 sluit die zich aan bij Domela’s Sociaal-Democratische Bond (SDB). Het socialisme wint steeds meer terrein, erkent ook het jaarverslag van de gemeente Lemsterland over 1885.
In de gemeenteraad maken de liberalen en anti-revolutionairen de dienst uit. Van de arbeiders hebben ze weinig te vrezen, die hebben immers geen kiesrecht. De welgestelden, niet meer dan enkele procenten van de bevolking, hebben het voor het zeggen. Eén van hen is Poppe de Rook. Telg uit een geslacht van bokkingrokers. Hij woont in een kapitaal pand en heeft een bloeiende vishandel. Een kapitalist dus, in de oude socialistische terminologie. Maar wel een van het vooruitstrevende soort. Poppe, geboren in 1845, komt al op zeer jonge leeftijd door het overlijden van zijn vader aan het hoofd te staan van het familiebedrijf. Hij maakt van de bokkingrokerij een van de bekendste visbedrijven van ons land. Ook de handel in ansjovis wordt een belangrijke bezigheid. De Rook introduceert het vissen met staande netten, waardoor de vangst met sprongen toeneemt. Ook leert hij de vissers om voortdurend met peilglazen het zoutgehalte van het water te controleren, om te zien of het water waar ze vissen wel zout genoeg is voor de ansjovis. Die ansjovis is hoofdzakelijk voor de export, terwijl de bokking per tram naar Groningen en per schip naar Amsterdam wordt vervoerd om te worden verkocht.
Gezien
In de visserijwereld is Poppe een zeer gezien man. Hij is voorzitter van Schuttevaer. Ook zijn sociale denkbeelden zijn vooruitstrevend. Als geheelonthouder probeert hij het drankmisbruik onder het vissersvolk tegen te gaan. Het werkvolk dat hij in dienst heeft, wordt gehuisvest in arbeiderswoningen naast het grote herenhuis van de familie De Rook aan ‘het hoofd’ (nu Emmakade). Hangbaas (=visroker) Poppe de Rook werkt veel samen met nettenhandelaar Jan Pen. Ze zijn allebei lid van de afdeling Lemmer van Domela’s Sociaal-Democratische Bond. In de pers komt Poppe de Rook op voor de belangen van vissers en schippers, die volgens hem veel te hoge tol- en havengelden moeten betalen. Hij voert hierover strijd met burgemeester Andringa en met bestuurslid T. Beijma van de liberale kiesvereniging ‘Vrijheid en Vooruitgang’. Beijma verwijt De Rook dat hij met zijn acties slechts over de ruggen van de schippers en vissers heen in de gemeenteraad wil komen. Maar De Rook is niet onder de indruk van de deftige Beijma: ‘Deze ruwe viskoper laat zich volstrekt niet door een mislukte advocaat uit het veld slaan.’ Over het verwijt dat hij slechts uit is op de kiezersgunst, zegt De Rook: ‘Maar weet hij dan niet dat het partij trekken voor de schippers en vissers (dat zijn de armen, de niet-kiezers) geen aanbeveling is om door onze tegenwoordige kiezers (de welgestelden) gekozen te worden? Had men hier evenals in Duitsland, Frankrijk en andere landen, algemeen kiesrecht voor boven de 23 jaar, hetzij rijk of arm om te stemmen, de zaken zouden in Lemmer geheel anders staan. Ik twijfel er geen oogenblik aan of die slaapmutsen, die hier thans in het gemeentebestuur zitten, zouden dan spoedig door anderen worden vervangen.’
Tegenwerking krijgt De Rook ook van de kerk. De plaatselijke dominee bezweert de gelovigen zelfs dat De Rook in 1870 behoorde tot de brandstichters van de Commune van Parijs, een bloedige linkse volksopstand tegen de regering die het leven kostte aan 20.000 mensen. En dat terwijl De Rooks horizon niet verder strekte dan de Zuiderzee!
Schoolgeld
In het voorjaar van 1889 stelt De Rook zich namens de Volkspartij kandidaat voor een zetel in Provinciale Staten van Friesland. Verschillende kiesdistricten bevelen hem warm aan in het blad De Klok, maar een liberale kandidaat krijgt meer stemmen. Vervolgens werpt hij zich op als kandidaat voor de gemeenteraad van Lemsterland. Als op 16 juli 1889 de stembusuitslag bekend wordt gemaakt, blijkt De Rook 175 stemmen te hebben, tegen de anti-revolutionair De Vries 141. Een week later meldt Recht voor Allen, het blad van Domela’s geestverwanten, trots op de voorpagina: ‘Onze partijgenoot P. de Rook te Lemmer is tot gemeenteraadslid van Lemsterland gekozen.’ De dominee heeft het nakijken en op vrijdag 23 augustus wordt Poppe beëdigd en geïnstalleerd als raadslid.
In de raadsvergaderingen voert hij herhaaldelijk het woord, meestal over visserijkwesties. De al genoemde haven- en toltarieven zijn daarbij een geliefd onderwerp. Maar hij zet zich bij voorbeeld ook in voor het halveren van het schoolgeld voor de MULO. ‘Naar het oordeel van den heer De Rook’, zo is te lezen in het raadsverslag van 3 maart 1893, ‘is het schoolgeld ad ƒ 40 per jaar, vooral voor den kleinen burgerstand, te hoog, zoodat geen voldoend aantal kinderen van het onderwijs aan die school profiteeren kan.’ Zijn voorstel wordt echter met zes tegen drie stemmen verworpen.
Poppe de Rook is een zeer trouw bezoeker van de raadsvergaderingen. Slechts één keer schittert hij door afwezigheid: in november 1890, wanneer de gemeenteraad in speciale zitting bijeenkomt. De Raad van State heeft koningin Emma aangewezen als regentes, en de Lemster raad besluit een telegram van aanhankelijkheid aan het vorstenhuis te sturen. Deze demonstratie van monarchistische gezindheid gaat De Rook kennelijk te ver. De Sociaal-Democratische Bond waarvan hij lid is, moet van het koningshuis niets hebben. Zij is verder voor invoering van het algemeen kiesrecht, gelijkberechtiging van man en vrouw, het verbieden van kinderarbeid en opheffing van alle vormen van uitbuiting.
In 1893 verdwijnt De Rook (voorlopig) uit de raad. In zijn afscheidstoespraak protesteert hij nog tegen de aantijging in een verkiezingspamflet als zou voor hem het eigenbelang steeds voorop hebben gestaan. ‘Hij wenscht daartegen met de meeste kracht op te komen omdat hij zich bewust is, steeds zijn eed getrouw te zijn geweest, en niet zijn eigen belang maar dat der gemeente heeft bepleit, wanneer hij sprak o.a. over hooge tollen of over misbruiken en onregelmatigheden bij schipperij en visscherij, b.v. de gaardering der tollen van visschersvaartuigen’. Burgemeester Luiking geeft toe dat de tolheffing in de gemeente inderdaad niet goed geregeld was. ‘Terecht is indertijd mede door den heer De Rook op die wanverhouding gewezen, en is van een en ander het gevolg geweest dat gedurende de laatste jaren die grieven niet meer kunnen gelden en de zaak aldus beter marcheert.’
Dooie boel
Poppe de Rook blijft na zijn vertrek uit de raad lid van Domela’s SDB, ook nadat als reactie op de radicalisering van deze beweging in 1894 de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP) wordt opgericht. In 1897 wordt De Rook opnieuw in de gemeenteraad gekozen. Drie jaar later sluit de kleine SDB-afdeling Lemmer zich –inclusief De Rook- bij de SDAP aan. De Lemster afdeling blijft klein, niet meer dan 15 tot 20 leden, en veel gebeurt er niet. ‘ ’t Is bij ons een dooie boel’, schrijft de secretaris in een van zijn verslagen. In 1910 komt daar althans wat De Rook betreft verandering in. Oud-Lemstenaar S. van der Woude, sinds enkele jaren in Amsterdam woonachtig, ergert zich blijkbaar zo aan de ingedutte afdeling dat hij het landelijk bestuur van de SDAP en zijn eigen afdeling-Amsterdam gaat bestoken met een stroom van boze brieven. Hij beschuldigt de Lemster sociaal-democraten ervan dat ze ‘blijkbaar alléén met anticlericale bedoelingen’ een ‘vast compromis’ hebben gesloten met de vrijzinnige (lees: liberale) kiesvereniging. In zijn ogen een verwerpelijke zaak. Met name Poppe de Rook moet het bij Van der Woude ontgelden. Dat hij De Rook zo hard aanpakt zou volgens de afdelingssecretaris van de SDAP-Lemmer te maken hebben met een familiekwestie; Van der Woude zou in de clinch hebben gelegen met zekere Bart Wesseling, een schoonzoon van Poppe de Rook, en ‘nu moet uit wraak tegen Wesseling schoonvader De Rook het ontgelden.’ In een van zijn brieven beweert Van der Woude dat De Rook bij de gemeenteraadsverkiezingen in een plaatselijk blad een liberale kandidaat heeft aangeprezen. Bovendien heeft hij zijn stem niet laten horen toen in 1909 bij de geboorte van prinses Juliana in de gemeeenteraad werd voorgesteld haar moeder koningin Wilhelmina te feliciteren en bij de Juliana-feesten de klokken te luiden. Voor Van der Woude is daarmee de maat vol. ‘Zou het niet eens tijd worden dat hier ingegrepen wordt?’ schrijft hij aan het SDAP-bestuur.
De actie van Van der Woude zorgt voor veel commotie onder de Lemster sociaal-democraten. In een brief aan het landelijk partijbestuur geeft De Rook toe dat hij behalve lid van de SDAP ook lid is van de vrijzinnige kiesvereniging, die hem bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen ook kandidaat heeft gesteld. Volgens De Rook is dit echter geen ideologische keuze maar vloeit het voort uit de omstandigheid dat de SDAP-afdeling zelf geen kandidaten stelde en hij ‘in de raad de praktische democratie wil dienen’. Tegen de feestelijkheden rond de geboorte van prinses Juliana had hij zich niet verzet omdat dit ‘misstaat, daar het geen ingrijpende belangen betrof en ik mij niet sterk genoeg achtte voor het houden van een propagandistenrede.’
Zuinig
Steun krijgt De Rook van zijn eigen afdeling wel, maar de formulering die afdelingssecretaris Jan Pen kiest, doet nogal zuinig aan. ‘Het is ons niet bekend dat hij in de Raad in strijd met het Partijbelang heeft gehandeld. Dat hij weinig voorstellen doet in onze richting, dat is waar, maar het is ook waar dat wanneer hij dat deed het wellicht slecht zou uitloopen.’ De afdeling acht het wel raadzaam dat De Rook zijn contacten met de liberale kiesvereniging beëindigt. Van der Woude zet intussen zijn offensief in de partij tegen de Lemster SDAP-afdeling en De Rook voort. ‘In den gemeenteraad is niets van ons beginsel te bespeuren’, klaagt hij. ‘Ons gemeenteprogram wordt in geen enkel opzicht toegepast, ook niet bij kwesties waar het bijna onvermijdelijk is, zooals bij loonen van gemeentewerklieden, pensioenen, bestekbepalingen of wat ook.’ Hij beschuldigt De Rook van verzet tegen voorstellen om te komen tot een gemeentelijke visafslag en tot beperking van de werktijden van bootwerkers op de nachtboot van Lemmer naar Amsterdam. De SDAP-bladen weigeren echter Van der Woudes brieven af te drukken. Alleen de Nieuwe Friesche Courant neemt op 4 maart 1911 een ingezonden stuk op, waarin hij De Rook een ‘aanbidder van het onvolprezen particuliere initiatief’ noemt. Dat is zó tegen het zere been dat De Rook onmiddellijk zijn lidmaatschap opzegt. De afdeling probeert nog om hem op andere gedachten te brengen, maar zonder resultaat.
Eind 1911 beëindigt De Rook ook zijn raadslidmaatschap. Hij is dan inmiddels de 65 gepasseerd en niet meer in goede gezondheid: op een foto uit die tijd zien we hem in een rolstoel. Ruim een jaar later, op 25 januari 1913, overlijdt hij. ‘Een slechte dag voor de Zuiderzeevisscherij-nijverheid’, schrijft de Visscherij-Courant. Het weekblad ruimt een groot deel van zijn voorpagina in om de verdiensten van Poppe de Rook te roemen. Ook zijn activiteiten buiten de visserijwereld worden niet vergeten: ‘Hij was een propagandistisch Staatspensioenneerder, geheel-onthouder, een zeer verdienstelijk en geacht lid van den Raad’. In zijn raadswerk toonde hij zich geen bevlogen revolutionair maar een gematigd hervormer. Dat hij het etiket salonsocialist kreeg opgeplakt lag voor de hand; als ondernemer bleef hij ondanks zijn sociale gezicht natuurlijk altijd een beetje verdacht.
Stempel
De familie De Rook blijft ook na de dood van Poppe een stempel drukken op de plaatselijke politiek. Zijn broer Klaas is lange tijd actief in de SDAP-afdeling en zijn zoon Jurjen zal ook raadslid worden voor de SDAP, maar stapt in de jaren ’30 uit de raad en wordt lid van de uiterst-linkse Onafhankelijk Socialistische Partij (OSP). Jacob de Rook, een zoon van Klaas, is zó links dat hij in het familiebedrijf geen voorman wil worden. Hij wordt communist, is tijdens de Tweede Wereldoorlog een vooraanstaand verzetsman, wordt door de Duitsers gearresteerd en zal niet meer terugkeren uit het concentratiekamp. Het aardige is dat al die zo verschillend-links georiënteerde familieleden het privé zeer goed met elkaar konden vinden. Zó goed, dat ze samen jarenlang een hecht familieorkest vormden. Met de vishandel zelf liep het niet goed af. Nadat drie zoons van Poppe de zaak hadden voortgezet, kwam er de klad in, mede doordat hun kinderen allemaal meisjes waren, die niets zagen in het bedrijf. Zo kwam in de jaren ’50 een einde aan wat meer dan een eeuw lang een bloeiend familiebedrijf was geweest.
(Gepubliceerd in: Jan de Roos, Pioniers van het lokaal bestuur, Amsterdam 2000).

Gezin 1

Huwelijkspartner: Judikje van Gulik geb. 1855
Huwelijk: 11 OKT 1879 Vollenhove, Stad