Andries van Dantzig
Geslacht: | Man | |
Vader: | Eduard van Dantzig | |
Moeder: | Jacoba Nicolina Melles | |
Geboren: | 23 Dec 1920 | Gouda |
Overleden: | 8 Nov 2005 | Amsterdam |
Aantekeningen: | Dries van Dantzig werd geboren als oudste van twee zoons in een socialistisch gezin in Gouda. Zijn joodse vader was vertegenwoordiger in textiel en daarnaast actief in de socialistische beweging. Ook zijn moeder, afkomstig uit een christelijk-gereformeerd gezin, was politiek actief. Zij zat voor de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) in de Goudse gemeenteraad en was direct na de bevrijding tijdelijk wethouder van onderwijs in Gouda. Van Dantzig bezocht in Gouda vanaf 1932 het gymnasium, waarna hij in 1938 aan de Universiteit van Amsterdam geneeskunde ging studeren. Vanwege zijn belangstelling voor de psychoanalyse, die al tijdens zijn middelbare schooljaren was ontstaan, volgde hij tijdens zijn studie ook colleges psychoanalyse bij de privaatdocenten A.J. Westerman Holstijn en J.H. van der Hoop. Hoewel hij in september 1944 aan de vereisten voldeed om af te studeren, was dit vanwege de Duitse bezetting niet mogelijk. In oktober 1944 later werd Van Dantzig opgepakt wegens 'illegale activiteiten', onder andere zijn medewerking aan verzetskrant Het Parool. Via het strafkamp Amersfoort werd hij naar het concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg getransporteerd, waarna hij tewerk werd gesteld in de buitenkampen Husum en Ladelund. Tijdens zijn internering liep hij vlektyfus en tuberculose op. Na zijn terugkeer in Nederland in mei 1945 moest hij vanwege de tuberculose nog jarenlang kuren, eerst in Nederland, later in het Zwitserse Davos. Tijdens het eerste jaar van zijn kuur schreef Van Dantzig in De Baanbreker. Onafhankelijk weekblad voor socialistische politiek en cultuur (29-6-1946) het essay 'De tragedie der Puttenaren'. Hij had in dezelfde Duitse kampen gezeten als de mannen uit Putten op de Veluwe, die op 1 oktober 1944 als represaillemaatregel voor een aanslag op een aantal Duitse officieren gevangen waren genomen. Van Dantzig was opgevallen dat relatief veel van deze mannen aan de dwangarbeid en het kampleven bezweken, en hij probeerde dit te verklaren door een soort cultuurpsychologische analyse: als gevolg van hun gereformeerde achtergrond zouden zij mentaal te weinig weerbaar zijn geweest in het kampmilieu. Hoewel het maar een kort artikel was, heeft het de beeldvorming over 'Putten' sterk beïnvloed. Vanwege zijn ziekte kon Van Dantzig pas in 1950 de studie geneeskunde weer oppakken. Na op 13 september en 25 oktober van dat jaar in twee delen het doctoraalexamen te hebben afgelegd, behaalde hij - eveneens in twee delen - op 24 oktober 1951 en op 17 december 1952 het artsexamen. Tijdens zijn assistentschap neurologie in New York keerde de tuberculose terug, om pas na een operatie in 1956 geheel te verdwijnen. Tussen 1956 en 1959 volgde Van Dantzig de specialisatie psychiatrie aan de Universiteit van Amsterdam, een keuze die voortkwam uit zijn wens psychoanalyticus te worden. Ook werd hij lid van het Nederlands Psychoanalytisch Genootschap. In 1956 trouwde Van Dantzig met collega-analytica Bertha van Amstel, met wie hij in 1959 en 1962 twee kinderen kreeg. Na de afronding van zijn opleiding psychiatrie vestigde Van Dantzig zich, in 1959, als zelfstandig psychiater-psychotherapeut, het beroep dat hij tot enkele maanden voor zijn dood zou blijven uitoefenen. Lange tijd combineerde hij zijn praktijk echter met andere functies. Zo was hij van 1965 tot 1980 directeur van het Instituut voor Medische Psychotherapie (IMP) in Amsterdam. Tevens stond hij in het Wilhelmina Gasthuis aan het hoofd van de polikliniek van de Psychiatrische Kliniek van de Universiteit van Amsterdam. Als directeur van het IMP heeft Van Dantzig er zich zeer voor ingespannen dat ook cliënten met een laag inkomen en dito opleiding passende therapeutische hulp kregen, bijvoorbeeld in de vorm van gedragstherapie. Ook ging hij samenwerken met de sociologen Bram de Swaan en Christien Brinkgreve om de maatschappelijke factoren die verantwoordelijk waren voor psychisch lijden te onderzoeken. Vanaf het midden van de jaren zestig was hij een aantal jaren bestuurslid en opleidingsanalyticus van het Nederlands Psychoanalytisch Genootschap. Een orthodox analyticus was Van Dantzig niet. De traditionele analyse - vijf maal per week op de divan - was naar zijn oordeel niet de enige acceptabele psychotherapeutische methode. Zelf gebruikte hij ook Gestalttherapie, relatie- en gezinstherapie en zelfs gedragstherapie. In latere jaren ging hij steeds meer vraagtekens plaatsen bij de psychoanalyse en typeerde hij de psychoanalytische beweging zelfs als een sekte, met Sigmund Freud als sekteleider. Tegelijkertijd bleef Van Dantzig volhouden dat Freud met zijn theorie over de dynamiek van psychische conflicten voor een enorme doorbraak had gezorgd. Ook het inzicht dat de neurose een maatschappelijk en niet een louter individueel probleem is, was volgens hem aan Freud te danken. In ieder geval werd dit inzicht voor Van Dantzig een vast uitgangspunt. Van Dantzig promoveerde op 21 december 1972 in Amsterdam bij P.C. Kuiper en G.J. Kloosterman op Snippers, een bundeling van oudere publicaties, waaronder het rapport Homoseksualiteit bij de man (1969) en drie beschouwingen die hij schreef als directeur van het IMP. Dit proefschrift werd in 1974 in iets gewijzigde vorm in een handelseditie uitgegeven, onder de titel Normaal is niet gewoon. Deze publicatie betekende voor Van Dantzig een doorbraak naar een groter publiek. Vanaf dit moment werd hij bekend als een voorvechter van een samenleving waarin aan geestelijk zieken evenveel hulp beschikbaar zou worden gesteld als aan lichamelijk zieken. Weliswaar was de psychotherapie sinds 1968 opgenomen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), maar de bestaande instellingen voor geestelijke gezondheidszorg konden de vraag bij lange na niet aan. Daarnaast waren er nog veel mensen die wel psychisch leden, maar die de stap naar de hulpverlening niet durfden te zetten. Volgens Van Dantzig moest de financiering van de geestelijk gezondheidszorg daarom worden uitgebreid en dienden er meer psychotherapeuten te worden opgeleid. In het jaar 1973/1974 was Van Dantzig bijzonder hoogleraar Sociale aspecten van de klinische psychologie aan de Universiteit van Amsterdam; de titel 'professor' zou hij ook daarna nog blijven voeren. In deze functie beijverde hij zich - aanvankelijk samen met de hoogleraar psychologie J.T. Barendregt - voor de oprichting van een aparte opleiding psychotherapie, in een samenwerkingsverband van de medische en de sociale wetenschappen. Door strubbelingen tussen beide faculteiten kwam deze opleiding echter niet tot stand. Vanaf het midden van de jaren zeventig bekleedde Van Dantzig verscheidene functies in de geestelijke gezondheidszorg, zoals bestuurslid van het Nederlands Psychoanalytisch Genootschap en het vice-voorzitterschap van de Nederlandse Vereniging voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg. Van 1979 tot 1990 was Van Dantzig bovendien redactielid van het Maandblad Geestelijke volksgezondheid (MGv). Op initiatief van hoofdredacteur A.J. Heerma van Voss schreef hij daarna voor het MGv filmbesprekingen, die in 1993 onder de titel Films - voor gezien getekend werden gebundeld. Na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in 1983 bleef Van Dantzig actief als schrijver en spreker en ook als vrijgevestigd psychotherapeut. Zijn artikelen gingen over onderwerpen op het grensvlak van maatschappij en geestelijke gezondheidszorg, zoals psychotrauma, het concentratiekampsyndroom, ouderdom, religie, de dood, incest en kindermishandeling. Bij al deze thema's stond bij Van Dantzig voorop dat het opheffen van persoonlijk lijden een publieke zorg moest zijn, zoals tot uiting kwam in de titel van zijn Trimbosrede uit 1991: 'Persoonlijk lijden als publieke zorg' (gepubliceerd in: MGv 46 (1991) 635-648). Zijn maatschappelijk engagement had Van Dantzig van huis uit meegekregen, maar anders dan zijn ouders ging hij niet de politiek in. Wel beklom hij geregeld het spreekgestoelte om verbetering van de geestelijke gezondheidszorg te bepleiten. Hij vond het onverdraaglijk dat de kennis en mogelijkheden, belichaamd in psychotherapie, niet op bredere schaal gebruikt werden, terwijl het evident was dat er onder de bevolking veel 'neurotische ellende' heerste. Bij de onderwerpen die hij aansneed nam hij 'progressieve' standpunten in, of het nu ging om abortus, homoseksualiteit of hulp bij zelfdoding. Vanwege zijn 'bijzondere verdiensten op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg', ontving Van Dantzig in november 1998 de Ereprijs van het Nationaal Fonds Geestelijke Volksgezondheid. Bij zijn pleidooien voor de uitbreiding van de geestelijke gezondheidszorg maakte Van Dantzig gretig gebruik van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, zoals de studie van Nel Draijer, Seksueel misbruik van meisjes door verwanten (1988) naar het vóórkomen van incest en het proefschrift van J.C.M. Willems, Wie zal de opvoeders opvoeden? (1998) over kindermishandeling. Naar aanleiding van het laatstgenoemde onderzoek werd Van Dantzig voortrekker en voorzitter van de werkgroep RAAK (Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling), opgericht in 2000. Naar de mening van Van Dantzig zou opvoedingsondersteuning voor iedereen beschikbaar moeten zijn en zouden kinderen regelmatig onderzocht moeten worden op hun geestelijk welzijn. De samenleving accepteert veel te gemakkelijk dat jaarlijks vijftig tot tachtig kinderen overlijden door mishandeling. Voor Van Dantzig stond dit thema nadrukkelijk in het teken van de geestelijke volksgezondheid: met de aandacht voor kindermishandeling zouden ook verborgen psychische problemen boven water komen. Daarbij doelde hij overigens niet alleen op de problemen van de slachtoffers, maar ook van de daders, die dikwijls zelf het slachtoffer waren geweest van mishandeling in hun jeugd. Van Dantzig kreeg behalve bijval ook kritiek, vooral omdat hij een te grote inbreuk op de privé-sfeer zou bepleiten. Overigens was vergaande bemoeienis niet zijn doel. Wel meende hij dat het recht op een privé-leven te vaak als argument werd gebruikt om niet op te treden tegen kindermishandeling. In 2004 ontving hij de Clara Meijer-Wichman Penning voor zijn verdiensten in de strijd tegen kindermishandeling. Van 1999 tot 2002 was Van Dantzig adviseur van de Landelijke Commissie Geestelijke Volksgezondheid. Hij kon zich niet vinden in het eindrapport van deze commissie en formuleerde een eigen advies aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarin pleitte hij onder andere voor een ontvlechting van de 'zware' psychiatrie en de psychotherapie. Hij was van mening dat in de geestelijke gezondheidszorg verkeerde prioriteiten werden gesteld: 80 % van het geld ging naar 20 % van de patiënten, namelijk naar de mensen die frequente en intensieve psychiatrische hulp nodig hebben. De overige 80 % van de patiënten werd vanwege voortdurende bezuinigingen op de hulpverlening op rantsoen gesteld. In een vlammend pleidooi (in: MGv 6 (2002) 557-562) sprak hij zich - opnieuw - uit voor aandacht voor de psychische problemen van 'gewone' mensen en het opvijzelen van de geestelijke gezondheidszorg tot een vergelijkbaar niveau als dat van de somatische zorg. In 1980 was Van Dantzig gescheiden van Bertha van Amstel. Tien jaar later hertrouwde hij met Eugenia Vos. Aan dit huwelijk kwam door haar overlijden in 1997 een einde. In 2003 kreeg Van Dantzig een relatie met de 33 jaar jongere scenarioschrijfster Marieke van der Pol, die hij uiteindelijk ten huwelijk vroeg. Zij waren twee maanden getrouwd toen hij, eind 2005, op 84-jarige leeftijd aan een hersenbloeding overleed. Hij was al enige tijd ongeneeslijk ziek. Dries van Dantzig is de geschiedenis ingegaan als een onvermoeibare strijder voor de preventie en behandeling van psychisch lijden. Voor hem was een royale geestelijke gezondheidszorg een teken van beschaving en democratie. Zijn visie is voor de publieke en politieke waardering van de geestelijke gezondheidszorg in het algemeen en psychotherapie in het bijzonder van grote betekenis geweest. A: Het persoonlijk archief is in familiebezit. P: Naast de in de tekst genoemde publicaties en vele artikelen onder andere in Maandblad Geestelijke volksgezondheid: Psychotherapie: een vak apart. Opstellen over mogelijkheden en grenzen van psychotherapie (Meppel [etc.] 1990); Is alles geoorloofd als God niet bestaat? Over geestelijke gezondheidszorg en maatschappij (Amsterdam 1995); Films 2. Psychologische beschouwingen (Amsterdam 1996); Mensen onder elkaar. Essays over de geestelijke gezondheidszorg (Amsterdam 2000). L: Behalve necrologieën o.a. door Ellen de Bruin, in NRC Handelsblad, 9-11-2005 en door Peter Giesen, in de Volkskrant, 10-11-2005: A.J. Heerma van Voss, 'De grote wensen en kleine stapjes van psychotherapeut Van Dantzig', in Haagse Post, 20-4-1974; H. Visser, 'Psychoanalyse is in wezen een zachte wetenschap', in NRC Handelsblad, 10-2-1994; interview door Ben Haveman, in de Volkskrant, 28-10-1995; B. Bukman, 'Die flits van verliefdheid', in HP/De Tijd, 24-11-1995; interview door C. Dresselhuys, in Opzij. Feministisch Maandblad 24 (1996) 7/8 (juli/aug.) 146-152; interview door Paul Schnabel, in Maandblad Geestelijke volksgezondheid 10 (1998) 927-943; Madelon de Keizer, Putten. De razzia en de herinnering (Amsterdam 1998); M. Oostveen, 'Andries van Dantzig en zijn strijd voor psychiatrie voor iedereen', in NRC Handelsblad, 21-9-2002; Jolande Withuis, Erkenning. Van oorlogstrauma naar klaagcultuur (Amsterdam 2002); interview met Marieke van der Pol door Ingeborg Beugel, in HP/De Tijd, 20-7-2007. Op 28 augustus 1998 zond de VPRO-radio een drie uren durend marathoninterview met A. van Dantzig door Arend Jan Heerma van Voss uit. I: HP/De Tijd, 24-11-1995 53 [Foto: Ronald Hoeben]. Ruud Abma Op te nemen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6 Laatst gewijzigd op 25-08-2008 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Maria Eva van der Pol |
Gezin 2
Huwelijkspartner: | Bertha van Amstel | geb. 1926 overl. 23 OKT 2012 |
Huwelijk: | 4 Sept 1956 | Amsterdam |
Scheiding: | 2 Sept 1980 |
Gezin 3
Huwelijkspartner: | Eugenia Agatha Maria Vos | geb. 1930 overl. 1997 |
Huwelijk: | 15 Nov 1990 |