Aantekeningen: |
Aan den veldtocht van 1799 in N. Holland nam hij als luitenant deel, en werd eenigen tijd als vermist gevoerd; hij behoorde tot de brigade Bonhomme. Hij was in Febr. 1809 met 5 andere officieren van de garde van koning Lodewijk in Spanje gekomen, streed met veel beleid bij Mesa de Ibor (Maart 1809) als officier van den staf bij de Grenadiers en werd bij die gelegenheid gekwetst. Na den slag [p. 13] bij Medellin redde hij den gekwetsten spaanschen cavalerie-generaal de Frias. In den slag bij Talavera redde hij de vaandels van het gevaar in handen der Engelschen te vallen (28 Juni 1809). Gedurende den spaanschen veldtocht werd hij eerst tot kapitein, later tot luitenant-kolonel bevorderd. In dien rang streed hij bij Ocana (19 Nov.) onder den kolonel Pfaffenrath. In 1811 streed zijn bataljon van het voormalige 2e Regiment op 5 en 6 Juli bij het geleiden van den generaal Sebastiani door de Sierra Morena en later van den maarschalk Mortier terug. In 1815 commandeerde hij het bataljon infanterie van linie No. 13, te Famillereux in garnizoen; tijdens den veldtocht (5 Mei 1815) totgeneraal-majoor bevorderd, voerde hij in 1830 het bevel over de ned. marechaussee; tijdens het oproer te Brussel werd hem door het gepeupel de degen van de zijde gerukt. Hij was ridder M.W.O. 3e kl.
Zie: Bosscha, Heldend. te Land III, 231, 232, 234, 247, 248, 257, 265, 415, 420, 423, 622, 627; J.F. van Maanen, Het geslacht Aberson (Rijswijk 1901). |